Met avant-garde heb ik een ongemakkelijke verhouding. Wie niet. In mijn geval is nooit echt duidelijk geworden waar het ongemak in schuilt. Goed, je leest ongemakkelijke teksten, bekijkt ongemakkelijke schilderijen en tekeningen. Maar daar zitten zoveel voordelen aan, al was het alleen al dat je je een bevoorrecht mens voelt. Je wordt door elkaar geschud, denkt lange tijd dat jij het zelf bent die je door elkaar laat schudden, en komt erachter dat je in een bevoorrecht milieu had geleefd waarin je op jonge leeftijd al werd meegenomen in deze bijzondere ervaring.
Het ongemak heeft met datzelfde privilege te maken. Wie ben ik dat me zoveel werd gegeven? Diezelfde avant-garde neemt je mee in de ervaring dat ik niets ben, dat het ik niets is, en schudt dat zengevoel vervolgens weer door elkaar door je op te zadelen met een paar flinke ikken, een hoop heiligen, grote namen die verering verdienen, heiligen vervolgens die nog uitstijgen boven de oude heiligen omdat ze de volle breedte van het leven hebben omarmd, met hun provocaties, schandalen en gezuip. Het ongemak is kortom dat ik in verwarring word gebracht, en dat ik ergens terecht ben gekomen aan de passieve kant daarvan, de avant-garde brengt me in verwarring zonder dat ik dit goed kan beantwoorden. Ik word uitgedaagd tot een strijd maar voel me meteen al verloren, ik ben nu eenmaal niet zo'n held.
Het valt nog niet mee om mezelf bijeen te rapen in mijn lange geschiedenis met de avant-garde. In 2017 koos ik in een blogserie welbewust voor dramatisering, een worstelpartij rond de publicatie van de Lucebert-biografie van Wim Hazeu. In Lucebert was ik lang geleden ingewijd door vriend Leo, die in Hoensbroek woonde, en lang daarvoor had in datzelfde dorp ook Bertus Aafjes gewoond, die met Lucebert strijd had geleverd in de jaren vijftig. Het leek een koningsdrama, een generatie werd afgelost door een volgende, wat werd gemarkeerd met rake trompetstoten. Ik zag ook het motief van de jacht opdoemen, van een groep die in vervoering raakt omdat er een prooi rondrent die te pakken is.
Wat ik toen nauwelijks zag was de rol van de oorlog. Jacht is iets veel onschuldigers dan oorlog. Oorlog was door de jonge Lucebert beleefd als een geestelijk avontuur, een reis naar het land van de grote Duitse dichters, en pas later overzag hij beter de dimensies van het nazisme. Op zijn manier koos Lucebert ook voor de dramatisering door niet rustig te analyseren maar verwoed te werken, te schrijven en tekenen. Dramatisering houdt denk ik in dat je een 'houding' afwijst, een houding is niet in overeenstemming met de dimensies van de oorlog, je moet jezelf en de ander door elkaar schudden.
Toch zit er in die avant-garde ook een pacifistische inslag. Al vroeg namen veel kunstenaars afstand van de verheerlijking van oorlog door futurist Marinetti. Oorlog was voor de avant-garde geen politieke keuze, geen positie, maar een strijd tegen zichzelf en vooral tegen de burgerij die de oorlog wel leek af te wijzen maar zich permanent bezondigde aan hypocrisie, en ons daarmee probeerde in slaap te laten sukkelen. Daarom moest je jezelf 's nachts wakker houden, en de slaap verplaatsen naar de dag, zoals we kunnen lezen in het boek van Graa Boomsma over de Vijftigers, onze belangrijkste avant-garde.
Breken is bouwen heet dit boek, en zo lijkt het of de avant-garde alsnog beschikt over een diepzinnige filosofie waarmee we alsnog beschikken over een houding of desnoods een formule waarmee je de scheppingskracht kunt ontraadselen. De Vijftigers, de naam zegt het al, ze traden toch op in het tijdperk van het massale driftige bouwen? Nou dan, op hun manier deden de Vijftigers dat dan toch ook, zij het op hun aparte manier, door te breken? Maar moet je niet sowieso de grond vrijmaken als je goed wil bouwen, alles platwalsen wat er stond? De ware hypocrisie zou volgens deze formule inhouden dat je denkt de eisen van het bouwen te kunnen combineren met respect voor het verleden, waarmee je in werkelijkheid alleen de eigen groep beschermt, de burgerij in de villawijk.
In het dikke boek van Boomsma hoef je niet erg lang te lezen om te ontdekken waar die oorlog opkomt, namelijk al meteen, in het langgerekte eerste hoofdstuk. Alle heilige Vijftigers worden langsgelopen, ze hebben allemaal heftige dingen meegemaakt in de oorlog, en dat heeft in hun werk zijn weerslag gevonden. Bij de een meer dan de ander, maar door zijn ordening levert Boomsma ons meer dan een overzicht, het wordt nu een visie, een totaalbeeld van wat die toch nogal diverse groep dichters bij elkaar hield. Niet de passie voor het bouwen, niet een pacifistisch ideaal, maar de expressie van de ervaring van de oorlog.
Op een bepaalde manier passen de brieven van Lucebert aan correspondentie-vriendin Tiny Koppijn in deze visie. Hij was vanwege de Arbeitseinsatz in Duitsland, en Tiny was anders dan een andere vriendin van Lucebert pro-Duits en wilde zelfs dat hij zich aanmeldde voor de Waffen-SS. Lucebert (toen nog Bertus Swaanswijk) praatte haar naar de mond en ging helemaal mee in het antisemitische nazi-jargon. De nazi-verheerlijking, zouden we kunnen zeggen, speelde zich af op het niveau van de taal, en kon toen al geduid worden op diverse manieren, zwelgend, verheerlijkend, maar ook ironisch en zelfs dus als dialogische communicatie, waarin je je taal afstemt op je adressant.
Misschien, denk ik, ligt in deze brieven al een sleutel om de taalfilosofie van de Vijftigers te verenigen met de politieke geladenheid. Taal heeft geen natuurlijke betekenis, woorden verwijzen niet naar bepaalde dingen, maar krijgen hun betekenis in de kunst, door hun klank en magische werking. Daarnaast moet er voortdurend iets worden ondernomen om deze idee in te brengen in de oorlog. Het is geen rustgevende filosofie, geen zoektocht om het raadsel van de taal te ontsluieren of om de taal zijn plaats in de wereld terug te geven, maar eerder een herinnering aan de oorlog, een wapen in de strijd tegen de burgerij die vooral verlangt naar rust en orde, en een aankondiging van de strijd die komen gaat.
Ik gebruik nu mijn eigen duiding en verwoording van iets wat ik bij Boomsma lees. Dat heeft iets met de stijl en benadering van Boomsma te maken. Hij zit vanaf het begin al in de levens en gedichten van zijn schrijvers, en zijn visie zit vooral in kopjes en tussenzinnen. Zijn boek geeft te denken (zoals elk boek mij te denken geeft), maar ik snap ook wel weer waarom recensent Onno Blom kan zeggen dat het boek vooral overzicht geeft en geen visie. Ik denk dus dat die visie er wel degelijk in zit, maar dat de aard van die visie iets bevat waardoor je liefst niet overgaat tot theorie of filosofie.
Dramatisering was dus in 2017 mijn antwoord, en op zijn manier doet Boomsma dat ook. Zijn overzicht doet denken aan boek (hoofdstuk) 2 in de Ilias van Homerus met het overzicht van de troepen. Het is een relatief onbekend, saai hoofdstuk, maar als je dat niet leest denk je steeds dat je leest over persoonlijke lotgevallen, ruzies, gevechten, wraakneming en verzoening. Je vergeet dat het om oorlog gaat. Ook wanneer het tragisch besef doorsijpelt, de dood van Patroclos en (bij de vijand) Hector, vergeet je met hoeveel woede en energie de strijd was begonnen. Hoofdstuk 2 is dus essentieel om het persoonlijke te beleven als dramatisering en in die zin - raar genoeg - uitvergroting van de collectieve strijd. Een epos biedt niet alleen dramatisering, het is ook een zang die is ingegeven door de muzen, de dansende godendochters.
In het homerische epos heerst het rotsvaste vertrouwen dat de goden de regie houden, en dat elke vernietiging ergens goed voor is, al was het alleen al om eens goed te lachen om de ridiculiteit van de menselijke kleinzerigheden. In die zin klinkt het 'breken' in de titel van Boomsma nog veel te constructief, breken doe je ook bijvoorbeeld met bakstenen om ze op de vereiste lengte te krijgen. Een paragraaftitel luidt 'Scheppen is vernietigen', waarin het gaat over Vijftiger Paul Rodenko (1920-1976), die een essay schreef over het 'radicale humanisme' van Antonin Artaud: 'Gedichten schrijven is zoiets als bommen gooien, iemand als Mallarmé gebruikt herhaaldelijk het woord bom of explosie of attentat als hij het over poëzie heeft, en Mallarmé zie ik eigenlijk nog meer dan Baudelaire als de eigenlijke vader van de moderne poëzie. In zekere zin is dit natuurlijk ook een sociaal engagement, dus objectief ook weer iets positiefs: het behoedt de maatschappij voor verstarring, voor indutten.' (gecit. op p.226)
In deze paragraaf staat zowaar een hele alinea over filosofie, en wel van de Russisch-Joodse wijsgeer Leo Sjestov (1866-1938), met wiens gedachtegoed Rodenko in de oorlog kennismaakte: 'Evenals Dostojevski meende Sjestov dat de mens voorbij goed en kwaad was en zowel door verwoesting als opbouw werd aangetrokken.' Hier begrijpen we ook beter waarom de Vijftigers en Boomsma zich zo weinig bezighouden met theorie. Het gaat namelijk om een bepaalde theorie of filosofie, een filosofie waarin de rationaliteit wordt gewantrouwd. Tussen de regels door lezen we bij Boomsma dat veel Vijftigers veel filosofie lazen, Nietzsche natuurlijk, en daarnaast Schopenhauer en Kierkegaard. De filosofie was er dus wel degelijk, maar het lijkt alsof die niet teveel aandacht mag krijgen, deels omdat die filosofie zelf daarvoor waarschuwt.
De indruk die bij Boomsma blijft hangen is ook die van een monument. De Vijftigers zaten midden in de vorige eeuw, en hebben uiteraard ook weer hun opvolgers. Maar die zitten met het probleem dat ze tegen de Vijftigers geen oorlog kunnen ontketenen, geen koningsdrama of jacht. Daarmee zouden ze de belangrijkste inspiratie van die beweging in feite voortzetten. Iets daarvan vind je in de beschrijving van Joost Zwagerman onder de titel 'De traditie van de breuk'. Zwagerman opponeert tegen de poëzie van Kouwenaar waarin het gedicht als een ding wordt gehanteerd, knap gemaakte poëzie die hij niet spannend genoeg vindt. Tegenover hem wordt ons Lucebert als het goede voorbeeld voorgehouden, omdat hij 'trouw bleef aan het 'zwelgen' en 'gillen en geraas'' (gecit. op p.27). Zwagerman zocht niet alleen de polemiek, in dit geval van verdeel en heers, maar wilde ook verklaren hoe de Vijftigers in een traditie stonden.
Daarvoor haalt hij een visie van dichter Octavio Paz erbij: 'De moderniteit is een polemische traditie die de heersende traditie, welke die ook zij, verdringt; maar alleen om een ogenblik later haar plaats af te staan aan een andere traditie die, op haar beurt, weer een kortstondige manifestatie van het heden is. De moderniteit is nooit zichzelf, ze is altijd een andere.' (gecit. op p.26) Met andere woorden, de Vijftigers zijn in feite geen vijftigers, ze staan in de traditie van Dada en het surrealisme. Die zijn op hun beurt ook weer geen tradities, ze worden in elke periode en elke plaats, en bij elke dichter, op een andere manier hernomen. De hele idee van traditie heeft als paradoxaal effect dat de polemos op gang wordt gehouden in een tijd waarin die ten einde lijkt. Als er even geen vijand meer is moet die worden uitgevonden, en in het geval van Zwagerman is dat Kouwenaar.
In een oorlog gaat het niet alleen om strijd en versplintering. Het gaat er ook om trouw en loyaliteit. Je moet kunnen vertrouwen op je bondgenoten en je vrienden. Daarom is het van belang om de groep in het oog te houden. Daar zit zeker ook het belang van Boomsma. Wie hoort erbij en wie niet, bij die Vijftigers? Bij Boomsma ligt het accent op de verruiming, er is ook wat aandacht voor de Vlamingen en zelfs de enkele vrouwen. Voor recensent Onno Blom is dat weer aanleiding om Boomsma te bekritiseren. Je moet wel scherp blijven afgrenzen. Hoe groter de afstand tot de Vijftigers, hoe groter het monumentale karakter en de verering. In deze context krijgt zelfs de polemiek zoals die van Zwagerman vooral de betekenis van eerbetoon.
Aan de ene kant ben ik blij met deze ontwikkeling. Ik kan vrede sluiten met de avant-garde omdat ze nu voorzien zijn van grafstenen met duidelijke data en we nog even kunnen genieten van de (altijd te korte) vrede. Aan de andere kant blijft (gelukkig maar) mijn ongemak, ik ben zozeer opgevoed met die avant-garde dat ik steeds bang ben dat ik deze respectabele traditie verraad, alleen al door deze blogs te schrijven, waarin mijn verlangen naar begrip en theorie getuigt van ondankbaarheid jegens al die goede leraren en vrienden die me zoveel moois hebben meegegeven.
.jpg)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten