Misschien komt filosofie neer op het advies om te wandelen. Ik moet opnieuw nadenken waarom dat advies me zo irriteert. Ik wandel namelijk graag. Maar er is een tendens in de filosofie die zo af en toe de kop op steekt, om wandelen en filosofie sterk met elkaar te verbinden. Het dateert al van de oude Grieken, die hun wandelingetjes in de zuilengangen maakten. Later was er een Rousseau, een Nietzsche. Wellicht heeft het te maken met de leerling in mij die niet meer wil worden toegesproken door zijn leraar. Zo schreef ik over het boek van Henk Manschot over Nietzsche. En een paar dagen geleden keerde ik me tegen Jan Omtzigt, de man die me lang geleden adviseerde om naar Santiago te lopen.
Het wordt dus tijd om nader te benoemen wat me zo irriteert aan die adviezen. Gisteren had ik het er met mijn broer over, toen we wandelden langs de wisenten van de Maashorst. We dachten dat het wellicht te maken had met het te nadrukkelijke. Je kunt wandelen of niet, maar als je wandelt wil je het niet teveel nadruk geven. Nu denk ik: misschien geldt dat voor de hele filosofie. Die geeft teveel nadruk. Alsof er iets ongelofelijk belangrijks gebeurt als je wandelt, of als je je gedachten laat meanderen.
Tegelijk zie je aan figuren zoals Nietzsche dat hij de lichtheid opzoekt. En laat nu precies de grootst mogelijke zwaarte opduiken als hij zich overgeeft aan die lichtheid. Je leeft je leven, je wandelt je rondje, maar ineens stel je je voor dat je deze wandeling nog ontelbare keren zult maken, precies dezelfde. De ervaring van de Ewige Wiederkehr. Dan blijkt misschien dat je die lichtheid te nadrukkelijk hebt opgezocht.
Ik zou graag willen wandelen op een manier die bij mij past. En dat lukt maar niet. Ik zet mijn oortjes op, en daarna doe ik ze weer uit. Ik volg een route voor de zoveelste keer, en onderweg verdwaal ik. Een lichte paniek breekt uit, en achteraf ben ik blij dat ik dit heb doorstaan. Ik fantaseer dat ik een boer ben die elke dag zijn rondje maakt over zijn akker, of een landheer die met verrekijker en geweer door zijn kasteeltuin loopt, om de zaak te beheren. Al deze figuren benauwen me.
Ik denk aan Twan Huys, die op de radio vertelde over zijn wandelboek. Hij liep met mensen, en het mooie vond hij dat hij dan naast die mensen kon lopen. Zo hoefde hij hen niet aan te kijken, en voelden mensen zich vrijer om over iets te praten. Huys brengt me op het idee dat je zo ook misschien zou kunnen wandelen met het wandelen zelf. Je zoekt het wandelen niet op, maar wandelt ernaast. Zo hoef je het wandelen niet aan te kijken. Je wandelt, maar had ook niet kunnen wandelen. Je wandelt niet, en niemand die er last van heeft. Het Wandelen denkt nog steeds dat je meeloopt, maar vergeet opzij te kijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten