dinsdag 28 juli 2020

Met Reve bouwen aan het nieuwe marxisme - Aan de hand van Kuster

Onze veelbeknuffelde nationale schrijver Gerard Reve keerde zich tegen zijn vader. Deze hing een dogmatische vorm van marxisme aan in orthodoxe vorm. Nu ik mij onder inspiratie van Agamben wat meer in het marxisme aan het verdiepen ben, moet ik dus serieus overwegen of ik deze verwerping van de vader anders kan duiden. Het gevaar bestaat dat ik een vorm van marxisme accepteer waarin Reve wordt verworpen. En hoe weinig ik ook van Reve heb gelezen, zo'n wereld is voor mij onacceptabel.

De kwestie Reve is opnieuw, na het proefschrift van Bart Vieveen, op mijn bordje gelegd door oud-collega historicus Harry Kuster, in Tussen ironie en ernst - Over de vrouw bij Gerard Reve. Helaas legt Harry zelf geen verband met Bart, hij laat hem zelfs ongenoemd in zijn bibliografie. Eerder heb ik me verdiept in de Verkennung volgens Harry, en het zou kunnen zijn dat we hier ook met zoiets te maken hebben. Dit spoor is temeer veelbelovend als we zien dat Harry zijn idool schaart onder dezelfde categorie als Erasmus, de neuroticus die een familieroman schrijft waarin hij zijn werkelijke vader vervangt door een imaginaire vader met meer gezag, die hij ons voorhoudt als zijn ware.

Zo ontstaat er een consensus tussen Bart en Harry. Reve omarmt de vrouw als tegenbeeld tegen de vader, maar door ons deze als centrum van zijn waarheidsvisie voor te houden en een vader met meer gezag te bedenken accepteert hij impliciet toch weer het gezag van de vader. Het baat Harry weinig dat hij vervolgens de waarheid niet uitlegt volgens de keiharde schema's van Freud of Lacan, maar de verdienste van Reve vooral ziet in zijn stijl: 'le style, c'est l'homme'. We kunnen hier homme eventueel opvatten als mens, maar dan nog is het niet de vrouw, de vrouw als vrouw.

De stijl, dat is zeker ook de pen. Of de sporen. Denk aan Derrida over Nietzsche. De stilus is het scherpe voorwerp waarmee de man het object van zijn liefde bejegent. In een meesterlijke move kan Derrida zeggen dat Nietzsche een vrouw is, want wat is dat liefdesapparaat waard wanneer het niet ontvangen wordt door de schoot van de vrouw? Nietzsche, ook alweer zo'n denker die je bij Harry zou verwachten, zeker als het over de stijl gaat. Het spoor Nietzsche-Derrida zou ons kunnen voeren naar l'Autre met zijn ontregelende werking. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Reves (ex-)echtgenote Hanny Michaelis (ik zie ineens de overeenkomst tussen de namen Hanny en Harry, maar dit terzijde) Reve zegt tegen haar:
"Mijn wettige vader is niet mijn werkelijke vader" [...] Waarop Hanny, tijdens hun samenzijn in Machelen in 1996, repliceert: "Ach toe, nu je wat ouder wordt, zie ik pas hoe erg je op je vader lijkt, maar ik kon je vroeger niet kwaaier maken dan door te zeggen 'Nu ben je precies je vader.' Dan was je stil, dat trof doel, dat beviel je helemaal niet." (gecit. Harry Kuster p.91)
Hier dreigt ons spoor op te lossen in de ononderscheidbaarheid. Wanneer de man van de stijl stilvalt wordt hij een vrouw, en nu is het de vrouw die doel treft. Maar het is niet deze vrouw die Reve aanbidt, hij verhoudt zich - althans volgens Harry - tot zijn vader noch passief ontvangend, noch actief bevestigend, maar verneinend of verkennend in de 'familieroman van de neuroticus'.

Moeten we Reve dan maar verplaatsen, in het lacaniaanse schema van Bart, van de perverse naar de neurotische positie? Dan zouden we meteen ook de ethiek van de Ander in een beweging door kunnen redden. Een aanwijzing daarvoor vinden we in het apparaat van Harry, noot 161, waar hij Reve in een flitsende beweging, via Levinas-kenner en dichter Renée van Riessen, aan Levinas relateert:
'God woont in tegenstellingen. Zijn onnoembaarheid wordt bij voorkeur in poëzie verwoord, gelijk bij Gerard Reve gebeurt. De invloed van Emmanuel Levinas (1906-1995) mag blijken uit Levinas' redenatie dat zich in het leven een intrige voordoet tussen drie personen: Ik, de Ander en de Oneindige. Niet zelden heet die Ander bij Reve André. De Ander valt niet samen met God of de Oneindige, maar (de Oneindigheid van) de Oneindige komt het duidelijkst tot zijn recht in de benadering van de medemens. Dit verklaart bij Reve deels zijn menselijke nadering tot God.'
Er zijn dus in Reves ethiek twee bewegingen te onderkennen. De ene is sublimerend, de vrouw wordt verheven tot Maria, de moeder Gods. En deze God wordt benaderd in de medemens, de mens met een concrete naam en een concreet gezicht, André of eventueel ook een vrouw.

In het voorbijgaan zien we overigens dat er tussen de drie personen geen samenvallen is, wel benadering. We benaderen de Ander (Oneindige) via de ander, en de ander via de Ander. Derrida zou zeggen: tout autre est tout autre, waarbij zijn zorg vooral de onderscheiding geldt, de onderscheiding die zich verdicht tot een magische, 'hetero-tautologische' formule.

Theologisch is het lastig om in deze driehoek plaats in te ruimen voor de bemiddelende, smekende, altijd effectieve activiteit van Maria. Wanneer er al voortdurend benadering en zelfs verwisseling is, waarom zouden de diverse posities dan nog met elkaar moeten worden verzoend? Wordt de poëzie van Reve daarmee niet overbodige luxe, of zelfs deel van het spel van Verkennung? Van een schijnbare vrede die zelfs met Maria een oneindige oorlog toedekt?

Van een afstand bezien, de afstand van Hanny, zou je je kunnen afvragen hoe erg het is als je steeds meer op je vader lijkt. Goed, er is blijkbaar een trauma, het onverzoenlijke marxisme van die vader. Maar dat trauma vormt toch maar mooi het startpunt van poëzie, en wel een poëzie die Harry opvat volgens mariologisch model, als de effectieve bemiddeling tussen ons en God. Het kan best zijn dat Reve kwaad wordt, maar in zijn literatuur zoekt hij contact met een gestalte van God waarin zij er voor alle mensen is.

Je zou dus de visie van Reve anti-marxistisch kunnen noemen, zeker, maar evengoed ook ultra-marxistisch, inclusiever dan de dogmatische, uitsluitende visie van zijn biologische vader.

Wat we nodig hebben om Reve zo te kunnen opvatten is een opvatting van liefde die verdergaat dan die van het erotische verlangen naar een begeerlijk individu, het romantische, burgerlijke stelletje en het kerngezin. Als we liefde opvatten binnen deze kaders, dan is de uitsluiting eigenlijk al gegeven, en kan de liefde overgaan in de oneindige oorlog van de oikos die via de burgeroorlog en de globalisering uitgeplooid wordt over de hele aardbol.

Het marxisme wordt vaak opgevat als dogmatiek, klassenstrijd en vestiging van een staatsgecentreerde economie. We hebben dus het nodige lees- en denkwerk te verrichten. Hoe dan ook dient niet de oorlog leidraad te vormen voor ons handelen, maar een liefde die tegelijk uiterst ruim en niet-abstract wordt gedacht. Hier een omschrijving uit het boek Multitude van Negri en Hardt:
'People today seem unable to understand love as a political concept, but a concept of love is just what we need to grasp the constituent power of the multitude. The modern concept of love is almost exclusively limited to the bourgeois couple and the claustrophobic confines of the nuclear family. Love has become a strictly private affair. We need a more generous and more unrestrained conception of love. We need to recuperate the public and political conception of love common to premodern traditions. Christianity and Judaism, for example, both conceive love as a political act that contructs the multitude. Love means precisely that our expansive encounters and continuous collaboration bring us joy. There is really nothing necessarily metapysical about the Christian and Judaic love of God: both God's love of humanity and humanity's love of God are expressed and incarnated in the common material project of the multitude. We need to recover today this material and political sense of love, a love as strong as death. This does not mean that you cannot love your spouse, your mother and your child. It only means that your love does not end there, that love serves as the basis for our political projects in common and the construction of a new society. Without this love, we are nothing.' (Negri & Hardt, Multitude, p.302-303)
Dit is nogal idealistische taal, die geen betekenis heeft zolang je niet zoekt naar een materiële basis, naar een omschrijving van dat 'common material project of the multitude'. Ook zijn er meerdere benaderingen mogelijk. Zo zijn er felle, fascinerende debatten aan de gang waarbij ik inmiddels aan het kennisnemen ben van Agamben en Virno, en in ons land van Schinkel en Van Reekum (ik vermoed dat Reve hun uitspraak 'God is liefde' wel zonder voorbehoud zou onderschrijven).

Weer terug naar onze kwestie hoe we de bemiddelende activiteit van Maria kunnen onderscheiden van de ethiek van de Ander waarin we al voortdurend in een (be)naderende relatie met die Ander verkeren. Het gaat hier om een belangrijk kernstuk van de christelijke traditie dat je niet kunt vangen in dogma's. Wat we nodig hebben is een denker of dichter die dit kernstuk weer een beetje flexibeler weet te maken, het kan terugplaatsen in de sfeer van de emotie en de ervaring. Ook die van de initiatie zoals die van de oude mysteriegodsdiensten. Harry verwijst naar die sfeer via Apuleius, die vertelt over de man die in een ezel verandert en voor een groot publiek als gigolo wordt bestegen door godin Isis. Natuurlijk moeten we hierbij net als Harry zelf (noot 66 in zijn indrukwekkende apparaat) denken aan het ezelsproces van Reve.

Persoonlijk zou ik de koppeling van het marxisme met universele liefde liever verkennen via Agamben dan Negri en Hardt. Maar mijn denkproces is nog verre van afgerond, ik hecht met name aan het belang van precies lezen. Agamben gebruikt bij liefde een term uit de vroeg-middeleeuwse filosofie, het quodlibet: God houdt van alle mensen, maar juist hier doet Agamben afstand van een term die hij in ander verband zo graag gebruikt, het 'ononderscheidbare'. Het quodlibet wordt vaak vertaald met 'whatever', maar het drukt geen onverschilligheid uit. Je houdt van iedereen, en het maakt altijd uit wat of hoe iemand is. Niet zijn eigenschappen of identiteit, maar als iets wat we moeten overdenken. Je mag de naam liefde niet ijdel gebruiken, het gaat om mijn relatie tot mijzelf en de ander zoals zhij is.

In een belangrijk opzicht bevind ik me met Agamben en Harry - en wellicht ook met Reve - in een gemeenschappelijk denkuniversum. Harry wijst herhaaldelijk op het belang van symbolen. We kunnen de strijd tegen de dogmatiek het beste voeren door de dingen niet te letterlijk op te vatten. Harry en Reve gaan nog een stap verder, en willen de dogma's zien als een 'onmisbaar masker waarachter het onuitsprekelijke veilig schuil gaat' (114). Dichter kan Reve zijn vader haast niet naderen. De veiligheid is hopelijk die van de vrede, het in vrede verkeren met jezelf en de ander, niet die van een geheim dat angst inboezemt en offers legitimeert. Het enige wat nu nog ontbreekt is de bevrijding van de moeder en de vrouw uit hun rol, hun rol als degenen die zich zwijgend, smekend en lijdend moeten opofferen aan hun taak, om die efficiënt te kunnen uitvoeren.

Juist hier zou het gevoel voor literaire en symbolische taal ons verder kunnen helpen. Als Reve geen vader met gezag meer voor ons is, maar een begenadigde en geïnspireerde schrijver, dan kunnen we hem ook volgen in zijn 'identificaties' van Maria met zelfs haar tegenbeeld Eva en de Mededogenloze Jongen (p.111). Wellicht kunnen we dan ook het verhaal over Narcissus weer anders lezen, niet zozeer als de denotaties van een krenking maar als troostrijk beeld als je leeft in het zicht van de dood. Inderdaad, Reve das pas leve.

The Golden Ass - Wikipedia

Geen opmerkingen:

Een reactie posten