zaterdag 16 juli 2016

Multitudo - Het schimmige proces van Agamben

Mijn vriend Rob houdt me scherp als het om de vraag gaat wat sociale samenhang eigenlijk is, een vraag die wat mij betreft hangt tussen de sociologie en filosofie. Foucault is ons gedeelde referentiepunt. Aan gene zijde duiken Durkheim en Weber op, aan deze zijde Agamben, Deleuze en Derrida.

Nu merk ik vaker dat Rob de grens oversteekt en mij een handje moet helpen om aan deze zijde, de filosofie dus, mijn weg te vinden. Hij gaf me een boek over Foucault cadeau, Michel Foucault: een voortdurend proces. Nu heb ik me gisteren toevallig in het proces verdiept, het proces tegen Jezus dat geleid werd door Pilatus, en daar zoals gebruikelijk Agamben bijgehaald. Het probleem van het proces, van de term proces maar ook bij het bijbelverhaal, ligt in het ontbreken van een oordeel. Kun je dan nog wel van een proces spreken?

De schrijvers lichten toe dat ze met 'proces' wijzen op het onvoltooide karakter van Foucaults oeuvre. Waaraan ze natuurlijk snel toevoegen dat zijn oeuvre wel baanbrekend is. Het lijkt dus eerder om een daad van beginnen te gaan. Het zou dus kunnen zijn dat je een proces, ook al eindigt het vooralsnog niet, wel een begin heeft. Is er geen begin, dan kun je niet van een proces spreken.

Dat verklaart wellicht het ongemak van Agamben waarmee hij zich aansluit bij Foucault. Dat lezen we in het uiterst boeiende en soms ongemakkelijke, zeker ook onvoltooide overzichtsartikel over de Italiaanse filosofen rondom het begrip multitudo, van de hand van Sonja Lavaert. Laat ik haar maar meteen citeren, wanneer ze Foucaults L'ordre du discours aan de orde stelt:
Het begin van elk spreken is gevaarlijk en Foucaults filosofische taak bestaat erin te achterhalen waarin het gevaar schuilt. Eigenlijk is Agamben hier de spreekbuis van Foucault, en dat alles brengt Agamben in verlegenheid. Liever dan te beginnen, was Agamben, net als Foucault, de rede heimelijk binnengeslopen. Ook is hij op zoek naar een stem en betreedt hij "de riskante orde van het spreken". (p.99-100)
Voor Agamben is de kwestie van de stem cruciaal. Dieren hebben een stem, mensen hebben die niet, we gebruiken onze stem om een taalsysteem in werking te stellen en te transformeren. We zijn geworpen in de spraak, en kunnen ons in de open ruimte tussen taal en uiting alleen redden met de ethiek.

We hebben dit allemaal gezien, hoe het in de boeken van Agamben wordt uitgewerkt. Ethiek is een levensvorm die in een raar soort contact met het leven zelf staat, zonder overlapping, maar met geen andere inhoud dan dat leven zelf. Ook kunnen we ons niet beroepen op enige transcendentie. Agamben volgt Foucault (en Deleuze) in hun idee dat het leven absoluut immanent is. Zodoende lijkt het nogal tragisch dat Agamben in elk boek opnieuw een aanzet tot een ethiek moet geven, een ethiek die hij nooit eens lekker uitwerkt. Dat is nog eens een proces. Alsof een kwade genius hem ertoe veroordeeld heeft al bij zijn eerste stap de mist in te gaan.

Ook op biografisch niveau heeft het proces tegen Agamben schimmige trekken. Tegen zijn vrienden Antonio Negri en Paolo Virno werden  procedures aangespannen, Negri veroordeeld, en in feite taboe verklaard aan de Italiaanse universiteiten. Agamben hield zich niet bezig met concrete acties tegen de staat, ook al stond hij aan de kant van de revolutionaire beweging. Hij zat op dat moment (net als Foucault) in het buitenland. Terugkomend in Italië betrad hij dus een gebied waar de taalbeschouwing al nauw verweven was met politiek. Terwijl Agamben met zijn filosofie dus een proces voortzette dat al begonnen was buiten hem om, kon hij er toch niet heimelijk in sluipen. De reden daarvoor is ongetwijfeld dat we automatisch gezien worden als iemand met een eigen stem. Agamben is in de beeldvorming niet inwisselbaar met Negri en Virno, maar een personality, en weet maar al te goed dat hij daarmee het risico loopt te worden ingekapseld en geneutraliseerd.

Kunnen we Agamben via het begrip multitudo zijn radicaliteit teruggeven? Lavaert leest daartoe Agambens essay L'opera dell'uomo (2005) uit La potenza del pensiero, 'De macht van het denken'. Het machtsbegrip haalt Agamben vandaan bij Aristoteles, het begrip dunamis dat we beter kunnen vertalen met 'vermogen'. Dit is specifiek voor de mens. We zijn niet altijd actief, maar hebben wel altijd een vermogen om iets te doen. Dat vermogen kunnen we dus opvatten als niet-activiteit. Het vermogen is buiten-werking-stelling.

Agamben koppelt deze idee aan het begrip multitudo, dat hij ontleent aan Dante. Multitudo is het eigenlijke subject van het denken en van het politieke leven. De koppeling aan het denken ontleent Dante aan Averroës: het denkvermogen is verbonden aan de menselijke soort en wordt niet altijd bij elk individu gerealiseerd. Dante concludeert daaruit dat de multitudo een algemenere bestaanswijze is dan soort en individu. De multitudo is altijd 'in een essentiële nabijheid met de act' (sub actu), ze is noch bedrijvig noch in lediggang. Uiteindelijk resulteert deze gedachte bij Dante in de idee van het imperium, waarmee hij een niet-religieuze overheid bedoelt. Het imperium regelt de overschrijding van elke afzonderlijke gemeenschap door de multitudo. De drijvende kracht achter die overschrijding is de onwerkzaamheid. De onwerkzaamheid is een altijd geldig, materieel principe dat vraagt om een subject dat het realiseert.

Agamben neemt dit begrip in feite gewoon over, aldus Lavaert. De onwerkzaamheid brengt ons af van de nadruk op productief werk en is 'werkzaam' als 'negatieve instantie' in elke menselijke actie. Daarmee omschrijft Lavaert wat Agamben in een recenter boek (L'uso dei corpi) de pouvoir destituant noemt, de ontmanteling van de politiek door levensvormen die als onwerkzaamheid de bestaande machtsoppositie tussen pouvoir constituant en pouvoir constitué doorkruist.

Voor onze sociaalfilosofische problematiek dringt zich de vraag op of we de multitudo moeten opvatten als een transcendent principe voor de vorming van groepen en individuen. Immers, als de multitudo iets doet, dan is het wel overschrijden (transcendere). Levensvormen overschrijden zichzelf en elkaar en dragen zo bij aan de ontmanteling van de staatssoevereiniteit en andere vormen van politieke subjectiviteit.

Naar aanleiding van Dante spreekt Agamben probleemloos van 'transcenderen'. Maar datgene waardoor de mens de concrete sociale vormen transcendeert is zijn 'intellectum', zijn vermogen om iets te leren of te begrijpen. Dante spreekt hier overigens van een 'einddoel' (finale bonum):
Dus is het einddoel van de mens noch gelegen in het eenvoudige feit dat hij bestaat, want dat onbepaalde feit heeft hij met de elementen gemeen, noch in zijn samengestelde aard, want die deelt hij met de uit elementen samengestelde mineralen, noch in het feit dat hij een levend wezen is, want dat is een plant ook, noch in zijn begripsvermogen, althans niet het soort begripsvermogen dat hij met de dieren gemeen heeft: nee, zijn einddoel is gelegen in het specifieke begripsvermogen dat voortvloeit uit zijn 'mogelijk intellect' (esse apprehensivum per intellectum possibile). (Dante Alighieri, De Monarchie en andere politieke teksten, p.88)
Zijn we hier, met dat finale bonum, toch een teleologie op het spoor gekomen die we kunnen opvatten als voorziene afsluiting van het proces, en daarmee als bepaling van het vermogen, en daarmee van de onwerkzaamheid, als onderdeel van een omvattendere realiteit bij Agamben? Is de multitudo zijn vorm van politieke subjectiviteit die uiteindelijk neerkomt op een imperium dat ook in juridisch-politieke zin de groepen en individuen kan beoordelen en veroordelen?

Als dat waar is, dan begrijpen we niet waartegen Agamben eigenlijk nog rebelleert, waarom we hem zouden moeten beschouwen als vertegenwoordiger van de revolutionaire beweging met Negri. Agamben zelf toont zich allerminst zelfverzekerd wanneer hij de mogelijkheid van een politiek overdenkt die Dante niet volgt in zijn imperiale verlangen. Hij hecht eraan dat de menselijke activiteit zich altijd blootstelt aan zijn eigen falen en onwerkzaamheid, ook als we daaruit niet zomaar een politiek kunnen afleiden:
Welke andere conclusies het denken uit het bewustzijn van zijn eigen onwerkzaamheid zou kunnen trekken en of er in het algemeen vandaag een politiek mogelijk is, die op het niveau van dat falen van een menselijke activiteit staat, zonder daarbij gewoon terug te vallen op de aanname van een biopolitieke opgave - dat moeten we vooralsnog onbeslist laten. (Agamben, 'Die Tätigkeit des Menschen',  in Die Macht des Denkens)
Daarmee schuift in feite de idee van de 'blootstelling' naar de voorgrond. Je moet iets ondernemen, maar je kunt niet anders dan jezelf in die onderneming blootstellen aan het falen ervan. Dat falen is niet negatief, het is eerder de reductie tot zoiets als een essentie van de activiteit, namelijk het vermogen.

Je zou dus inderdaad van een proces kunnen spreken, niet alleen bij Foucault maar ook bij Agamben, waarbij we voortdurend voor het gerecht worden gedaagd, en waarin we zeker ook kunnen worden veroordeeld. 'Kunnen', in de zin van een mogelijkheid die steeds opnieuw als mogelijkheid wordt gerealiseerd. In die zin ook is de ethiek van Agamben al volop geschreven.

Ik realiseer me dat ik - als een soort voorrecht - met mijn blogs voortdurend stiekem binnensluip in het spreken, zonder te zijn begonnen en zonder iets te zeggen, daarom haast ik me de ironie van mijn oordeel over Agamben te benadrukken, uitgeleverd aan mijn intellectum possibile.

Afbeeldingsresultaat voor rechter

Geen opmerkingen:

Een reactie posten