Mijn belang bij deze overweging komt voort uit mijn gesprek met mijn vriend Rob van den Boorn over de relatie tussen sociologie en filosofie. Door me te buigen over Agamben moest ik vroeg of laat stuiten op het begrip multitudo, dat onmiddellijk vragen uitlokt over de concrete vorm die het aanneemt en wat het onderscheidt van andere sociale vormen. Mij werd duidelijk dat er mogelijk een politieke betekenis schuilt in de multitudo, een politieke betekenis die zeker wel bij de inzet van Agamben hoort.
Die politieke inzet vinden we ook bij Max Weber, de bekende grondlegger van de sociologie. Centraal staat het sociale handelen, dat bezien wordt als iets dat voorkomt uit een oorzaak. De causaliteit kon pas in het vizier komen toen de al te vanzelfsprekende oorzaken nog niet werden geproblematiseerd, de godsdienst en de gewoonte. Pas wanneer de samenleving zich daarvan losmaakt wordt zichtbaar dat mensen 'zelf' handelen en wordt het interessant om bij vormen van handelen naar de oorzaken te zoeken.
Hierbij is de sociale en politieke inzet nog niet evident. Die verschijnt pas bij de doelgerichtheid. Mensen oriënteren zich bij hun handelen aan het handelen van anderen. Dat maakt hun handelen tot een sociaal feit. Daarnaast is er bij het handelen altijd een morele factor in het spel, die Weber thematiseert als de legitimatie. De kans dat anderen doen wat jij wil kun je vergroten door je bevel te legitimeren. Dit is een belangrijk motief in de verklaring van Herrschafts-relaties. Maar je kunt je afvragen of die legitimatiedwang niet door elke handeling wordt opgeroepen. Wanneer rationaliteit steeds kenmerkender wordt voor handelingen, ligt daarin het verlangen geborgen controle te verwerven over het doel wat je ermee wil bereiken. Je oriënteren aan de handelingen van anderen loopt dan bijna automatisch over in het doel dat anderen zich aan jou oriënteren.
Die rationaliteit is nog geen feit. Wat Weber beschrijft is de rationalisering van de samenleving. Maar zolang die zijn eindpunt nog niet heeft bereikt kun je allerlei vormen van rationaliteit en legitimatie onderscheiden. Weber werkt met 'ideaaltypen' om het onderscheid tussen de sociale vormen scherp te houden.
Hoe dan ook krijg je bij Weber de indruk dat de doelgerichtheid een zeer dominante vorm van oorzakelijkheid is. Je begrijpt het handelen beter wanneer je weet waar mensen op uit zijn en hoe ze het gebruik van middelen op hun doelen afstemmen. Daar kun je veel kritiek op hebben, maar vaak is die kritiek iets te makkelijk. Ze neemt dan de vorm aan dat de doelen meestal niet bereikt worden, of dat andere dan de gewenste doelen worden gerealiseerd. Zo werd ook Weber zelf bekritiseerd omdat hij zich met zijn gedrag niet hield aan de moraal die hij voorstond. Hij schijnt toen te hebben gezegd dat een wegwijzer toch ook niet staat op de plaats waarheen hij wijst.
Vanuit het perspectief van de differentiefilosofie is het verschil tussen feiten en doelen geen enkel probleem. Het vloeit voort uit de kloof tussen zijn en moeten die door Kant in alle scherpte was geformuleerd en door het Neokantianisme in de richting van de feiten was opgelost. Je kunt rustig van wetten, doelen en normen spreken, zolang je die maar analyseert op het niveau van de gegevens zoals je die in de samenleving aantreft. Wanneer mensen dus met hun handelen bepaalde doelen proberen te bereiken is het minder interessant of ze die doelen ook inderdaad bereiken. En volgens Weber betekent dit nog niet dat je terugvalt in de goede bedoelingen, want je kunt rustig spreken van rationalisering als vergroting van kansen zonder de betekenis van handelingen afhankelijk te maken van het feitelijke succes.
Toch is het interessant dat naast Weber de andere godfather van de sociologie, Émile Durkheim, nooit helemaal van de weg gedrukt is. Dat zou best wel eens te maken kunnen hebben met zijn veel minder grote nadruk op de doelgerichtheid. Lees je zijn boek over de sociologische methode, dan maakt hij van zijn kritiek allerminst een geheim. Durkheim gelooft gewoon niet dat sociale vormen ontstaan door de behoefte die wij hebben aan wat we ermee kunnen bereiken:
Aantonen waarvoor een feit nuttig is, is niet hetzelfde als laten zien hoe het is ontstaan en hoe het is geworden wat het nu is. Want de gebruiksmogelijkheden ervan veronderstellen specifieke eigenschappen die het feit kenmerken, maar het niet tot stand brengen. De behoefte die we aan bepaalde dingen hebben, kan niet maken dat zij zo of zo zijn, en het is bijgevolg niet die behoefte die ze uit het niets kan doen ontstaan en ze het bestaan schenken. (Durkheim, De sociologische methode, Antwerpen, Rotterdam 1969, p.122)Wat een sociale vorm en het onderzoek ernaar rationeel maakt is de oorzaak, gevoegd bij het optreden van eenzelfde gevolg. Dat betekent niet dat er geen ander gevolg kan optreden, maar in dat geval heb je te maken met een andere vorm of soort. Zo komen er in de analyse diverse vormen van socialiteit aan het licht die je vervolgens weer kunt vergelijken.
Niet voor niets is wel beweerd, terecht lijkt me, dat Durkheim met zijn wetenschappelijke rationaliteit dicht in de buurt komt van het structuralisme. Met het verschil natuurlijk dat de causaliteit bij Durkheim centraal blijft staan.
Zo zou je Weber en Durkheim tegenover elkaar kunnen stellen als voorstanders van rationaliteit, waarbij de eerste gelooft in doelen, de tweede in oorzaken. Dat is wel erg simplistisch, maar 'ideaaltypisch' zou je dat wel mogen doen.
Toch zit er in beider rationaliteit ook iets dat ertoe neigt de hele relatie tussen doel en oorzaak te neutraliseren.
Bij Weber zagen we al iets dergelijks. De dominante doelgerichtheid van het handelen is een manier om te zoeken naar de oorzaken van dat handelen, iets dat we misschien alweer vergeten waren. Maar naarmate het doel zowel de belangrijkste oorzaak van het handelen wordt, en uit het zicht raakt doordat hij vervangen wordt door de 'doelgerichtheid', raakt ook de oorzaak uit het zicht. Wat je overhoudt is een handeling die van binnenuit (volgens de overtuiging van de actor) wel oorzaken en doelen kent, en ook van buitenaf, door de ogen van de wetenschapper, maar de oorzaken en doelen zullen nooit objectief genoeg zijn.
Maar ook bij Durkheim zien we zoiets als een neutralisering. Hij bekritiseert de doelgerichtheid als iets dat sociale vormen kan verklaren, maar voert die doelgerichtheid op sociaal niveau wel weer gemakkelijk in:
De functie van een sociaal feit moet altijd worden gezocht in de betrekking die het onderhoudt met een of ander sociaal doel. (p.138)Je zou gemakkelijk de kritiek die Durkheim heeft op de individualistische doelgerichtheid ook kunnen loslaten op zijn bepaling van sociale functies. Maar Durkheim is zich bewust van het probleem. De echte oorzaak zoekt hij niet in de sociale functies maar in de 'samenstelling van het intern sociaal milieu' (p.139). Maar dat kan ook weer niet, want dan zou je de oorzaak verabsoluteren, hetgeen voor een wetenschap onnodig is. Het gaat dus om een oorzaak die 'algemeen genoeg' is om 'een groot aantal' andere feiten uit te leggen. Het sociaal milieu tast het hele sociale organisme inclusief zijn functies aan.
Daarmee lijkt de dominantie van de oorzaak in relatie tot de doelen gered. Maar de prijs die Durkheim nu dreigt te betalen is dat het sociale milieu aan het individu verschijnt als iets dat haast per definitie tegen diens eigen doelstellingen ingaat. Daarom verklaart Durkheim het overwicht van het sociale milieu op het individu voor een 'natuurlijke kracht', dat wil zeggen niet fysiek, maar intellectueel en moreel. Het individu begrijpt waarom hij zich moet onderwerpen aan het sociale geheel en de gevoelens van aanhankelijkheid en respect hebben zich daarnaast ook uit gewoonte in zijn gemoed gevestigd.
Ziedaar twee verschillende manieren waarop de relatie tussen oorzaak en doel bij de grondleggers van de sociologie worden geneutraliseerd. Bij Weber is het de doelgerichtheid die doel en oorzaak, maar tegelijk ook geen van beide is. Bij Durkheim is de natuurlijke kracht de neutraliserende factor, een kracht die hij als morele oorzaak moet aannemen om de sociale feiten als oorzakelijke feiten te kunnen redden.
Nu begrijpen we makkelijker waarom het zo moeilijk is om vanuit de sociologie de sprong naar de politiek te maken, een sprong die ook Agamben erg moeilijk valt. Vroeg of laat stuit je op de kracht van de neutralisering, een kracht die bij Durkheim en Weber wordt verdoezeld en die Agamben juist verwelkomt. We willen graag relaties leggen tussen verschijnselen, we willen ze beter begrijpen. Maar het lijkt erop dat je naarmate je ze beter begrijpt, je de greep op de politieke macht verliest.
De differentiefilosofen, met Deleuze, Agamben en anderen, lijken hun politieke filosofie af te stemmen op de neutralisering als een gegeven. Deleuze: de relatie tussen de zijnden is niet substantieel, het is 'niets'. Agamben: de neutralisering is een 'pouvoir destituant' die de andere pouvoirs, de pouvoir constituant en constitué, ontmantelt. Tenminste, dat hoop je maar.
Je kunt je bij deze politieke hoop moeilijk nog beroepen op de feiten of op doelen die je via een vorm van handelen wil realiseren. Eigenlijk kon je dat al lezen bij Durkheim en Weber.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten