dinsdag 26 februari 2019

Moed peuren uit droefheid - Don Quichot

Als ik blogs schrijf lijkt het net of ik steeds nieuwe lijnen uitzet. Maar het tegendeel is het geval. Lijnen die allang zijn uitgezet probeer ik samen te pakken. De aanleiding is dat ik hoe ouder ik wordt, steeds meer kan terugkijken. Daarmee teer ik noodzakelijk op de man die probeerde al terugkijkend door te leven, Don Quichot.

Om dit te illustreren zou ik hier, zoals ik gewend ben, talloze links naar andere blogs kunnen invoegen. Niet toevallig voeren die links u naar beschouwingen over Agamben. En toch is er vooralsnog geen boek van Agamben over Don Quichot. Er is alleen maar die ene korte beschouwing over het stukje van de onvoltooide film van Orson Welles, verder niets. Ook Agambens held Walter Benjamin schrijft nauwelijks over Don Quichot. Zelfs in zijn dissertatie over het Trauerspiel vind je maar een enkele opmerking. In het essay De verteller markeert de vermelding van Don Quichot wel een belangrijk moment. De verteller maakt plaats voor de roman. Om het moderne leven te kunnen beschrijven, heb je voortaan een boek nodig. De hoofdpersoon is verstoken van raad en wijsheid:
'De roman bevindt zich midden in het volle leven en door dat te beschrijven getuigt hij van de diepe radeloosheid van de mens. Het eerste grote boek in dit genre, Don Quichot, laat al meteen zien hoe de grootmoedigste, dapperste en hulpvaardigste onder de mensen, namelijk Don Quichot, totaal verstoken is van raad en wijsheid.'
Het lijkt dan ook niet minder dan logisch dat het steeds moeilijker wordt het verhaal over Don Quichot nog te vertellen. Het verhaal glijdt af naar de roman, en de roman glijdt af naar de film. De film ziet Agamben als een poging ons terug te voeren naar het gebaar, dat paradoxalerwijs sinds de opkomst van de film heeft plaatsgemaakt voor de nerveuze tic. Het kon dus niet anders of Welles' film moest wel onvoltooid blijven. Terry Gilliam doet het met zijn film nog eens dubbel over, en verzandt in een dolle maskerade. Toch onderstreept ook deze afgeworstelde half-lukking weer eens het ethos van de moderne tijd, het elan van het begin dat steeds moet worden hernomen en nooit tot een bevredigend einde wordt gebracht.

Je kunt dit eindeloos hernomen begin heel goed als renaissance zien. Schijnbaar is dit in strijd met het moderne ethos, waarin de relatie met het verleden niet in termen van continuïteit wordt gedacht. Maar Benjamin zegt ergens in zijn Passagenwerk dat je de moderne tijd wel degelijk kunt opvatten als herneming van het verleden, al zijn we ons daar meestal niet van bewust. Hoe dan ook, of je Don Quichot nu als vertegenwoordiger van de renaissance beschouwt (een herleving van het eergevoel dat al lang voor de ridders werd belichaamd door Achilles, en in feite ook door alle tragische en komische helden), van de moderne tijd (de geboorte van de roman) of zelfs de postmoderne tijd, met zijn spiegellabyrinten, in al deze optieken kan Don Quichot weer opduiken. Noch beperkt tot zijn tijd, noch verheven boven de tijden, maar levend tussen de tijden.

Nu weer even terug naar die lijnen die ik wil samenpakken met hulp van Don Quichot. De sterkste lijn, als ik het goed overzie, is de waardering van iets dat in gang wordt gezet en zijn doel niet bereikt. Dit is zowat de hoofdlijn bij Agamben, zijn uitleg van het verschil bij Aristoteles tussen vermogen en realisering (dunamis en energeia), zijn poging het vermogen zo te begrijpen dat het niet helemaal opgaat in de realisering, waardoor het verschil kan worden 'gehoed' (met de term van Heidegger) en gesuspendeerd. Volgen we Watkin, dan kom je uit bij een opvatting van deze suspensie als een vorm van politieke actie, een actie die zelf vraagt om een suspensie van de suspensie. Ik geef toe, een moeilijke gedachte, maar wel noodzakelijk als je wil vermijden dat politiek wordt gereduceerd tot een eeuwige aarzeling en de afweer tegen elke verandering.

Daarnaast hebben we een tijdje een lijn bij Agamben gevolgd waarin hij de filosofie opzadelt met de opdracht de muziek te revitaliseren, muziek in brede zin, inclusief de literatuur. Het zou goed kunnen dat we deze taak moeten opvatten in lijn met de vorige, maar dat vraagt toch om de nodige overdenking. Zo zou je je kunnen voorstellen dat de taal in onze tijd steeds minder begrensd wordt, waardoor de 'ervaring van de taal' uit zicht raakt. De muziek helpt ons te ervaren dat je dingen kunt uitdrukken buiten de taal om, waardoor we weer in staat zijn om de taal te onderbreken en begrenzen. Zodoende zou muziek de gevraagde suspensie zijn, en wel van de suspensie die door de taal zelf wordt voltrokken. Doordat muziek ook taal is, maar anders dan de taal zelf, raken we bevrijd van de illusie dat taal alles is en dat we er nog zinnige dingen mee uitdrukken.

Of het nu om een of twee lijnen gaat, we belanden hoe dan ook in de sfeer van politieke actie. Deze sfeer is bij Agamben hoogst problematisch, omdat hij afstand neemt van zaken die we doorgaans daarmee associëren, de term actie, revolutie, en in Homo sacer een radicale kritiek onderneemt van de moderne democratie waarmee hij zowel rechtse als linkse vleugels erg boos heeft gemaakt. Van de weeromstuit lijkt het verleidelijk om Agamben een soort hermetisme toe te dichten door literatuur (muziek, parabels, wat dan ook) op te vatten als afscherming tegen politieke actie.

Intuïtief denk ik dat afscherming niet de inzet van Agambens filosofie kan zijn. Daar zit ook precies een gevoelig punt bij mezelf, en niet alleen bij mij, omdat we eraan gewend raken dat veiligheid een goed gevoel geeft, of die veiligheid nu illusoir is of niet. De uitdaging bestaat erin over politieke actie, juist ook bij denkers als Agamben, te denken met moed als inzet, moed in politieke zin, moed om de roes van illusoire veiligheid te verruilen voor een bepaald soort nuchterheid, ontnuchtering, en de wereld tegemoet te treden. En u raadt het al, precies hierbij kan Don Quichot erg behulpzaam zijn.

Ik licht deze moed van Don Quichot in enkele opmerkingen toe.

1.
Stel dat we politieke actie opvatten als redding, de redding van het volk, van de komende generatie, wat dan ook, dan moeten we nog eens goed kijken naar Don Quichot in het fragment van Welles. Agamben zegt daarover:
'Was sollen wir mit unsere Phantasien tun? Sie lieben, ihnen glauben - bis zu den Punkt, da wir sie zerstören, zerstellen müssen (das ist vielleicht der Sinn der Filme von Orson Welles). Doch wenn sie sich am Ende als leer und unerfüllt erweisen, wenn sie das Nichts zeigen, aus dem sie gemacht sind, erst dann heisst es, den Preis für ihre Wahrheit zu bezahlen, zu begreifen, dass Dulcinea - die wir gerettet haben - uns nicht lieben kann.' (Profanierungen, p.92-93)
In het fragment van Welles is 'Dulcinea' het blonde meisje dat blijft mopperen. Verder zijn er twee andere partijen. Enerzijds is er het publiek, dat verontwaardigd de zaal verlaat, als 'Don Quichot' met zijn zwaard het filmdoek te lijf gaat. En er is een groep joelende kinderen die Don Quichot toejuichen. Maar dat telt allemaal niet. Het boze meisje blijft over als het richtpunt van de reddingsactie van Don Quichot. Hij was uit op haar liefde, maar bij nader inzien brengt het meisje hem tot het inzicht dat de waarheid een prijs kost. De moed van Don Quichot brengt hem tot dit inzicht. Maar we zouden haast het inzicht van Benjamin vergeten, dat er sinds Don Quichot geen inzicht meer mogelijk is. We kunnen hoogstens bewegen tussen de fantasie en de desillusie. Maar ook daarvoor is moed nodig.

2.
Don Quichot ziet zichzelf als 'dolende ridder'. Hij bevindt zich in een 'queeste' naar Dulcinea. Daarmee zet hij de ridderromans voort. Nu worden die vaak opgevat als erg doelgericht, de graal is het ultieme doel waarnaar de ridder op zoek is. Maar hij is op zoek door te dolen. We moeten dat dolen dus niet opvatten als kritische parodie op de ridderroman. Ook daar wordt volop gedoold. Agamben merkt op dat de dwaaltochten (ambages) in De goddelijke komedie negatief worden gecontrasteerd met de doelgerichte tocht van de ziel naar zijn redding. In tweede instantie moeten we dus noch Dulcinea, noch de graal als het ultieme doel opvatten van de dwaaltochten. In de avonturenromans is het 'vrouwe Avontuur' die in het verhaal opduikt om de ridder eraan te herinneren dat hij niet de auteur van zijn verhaal is. Maar of we nu het model van de (doelgerichte) queeste of van het dolen volgen, in beide gevallen is het de tocht zelf die betekenis heeft in de vertelling en als vertelling. Moed toont zich hier in de bereidheid in beweging te blijven, open te staan voor doelen die zich aandienen en dan weer terugwijken.

3.
Don Quichot is de ridder van het 'droevige gelaat'. Hij is diep melancholisch, en het is dus ook niet terecht om hem vooral op te vatten als het vrolijke begin van de moderne tijd na het veronderstelde herfsttij der middeleeuwen. Integendeel, juist zijn melancholie verbindt Don Quichot met die middeleeuwen. Nu zijn wij al gauw geneigd melancholie of depressie als iets puur destructiefs te zien. Maar bij Agamben is deze stemming zowat het vertrekpunt van zijn eigen filosofie, en wel door de filosofische betekenis ervan te peilen. Dat brengt hem in Stanzas bij de dertiende-eeuwse poëzie als de plaats waar het poëtische teken zijn maximale expressie vindt, en wel door te bemiddelen tussen taal en fantasma. Hier al belandt Agamben bij de paradox dat deze bemiddeling leidt tot een 'knowing representation', dat we kunnen genieten van wat we niet bezitten en dat we iets bezitten waarvan we niet kunnen genieten. Deze paradox vinden we terug in de motieven armoede en 'gebruik van het lichaam', waar het eveneens draait om vormen van toeëigening die ons in relatie brengen met wat juist niet toegeëigend kan worden: het zelf, taal, lichaam, wereld.
Niets lijkt zozeer in strijd met moed als melancholie. Maar heeft bezitsdrang niet alles te maken met angst, angst voor verlies van wat je meent te bezitten? Er is dus moed voor nodig om iets in bezit te krijgen en in deze beweging te worden geconfronteerd met het verlies van dat bezit, wat je in relatie brengt met het ontoeëigenbare.

4.
De mislukking van Don Quichot is dus ook niet dat hij Dulcinea niet in bezit krijgt. Juist deze ervaring houdt zijn fantasie en zijn dwaaltochten op gang. Het probleem moeten we eerder zoeken in de richting waarin Benjamin wees, dat het poëtische teken verzwakt (de vertelling maakt plaats voor de roman) en zodoende steeds meer klem komen te zitten tussen bezitsverwerving en een depressie die we als puur verlies ervaren. We zien ook Cervantes dolen, uiteindelijk sterft hij in volledige capitulatie aan de kerk en het geloof. Wat daarmee verloren gaat is de sfeer van bemiddeling tussen fantasie en realisering. Er is dus moed voor nodig om die sfeer op te zoeken, je inspiratie te zoeken in een taal waar de beweging in gang wordt gehouden in plaats van te worden opgeheven door wetten en beslissingen.

Laat ik tot besluit onder inspiratie van Don Quichot het probleem van Agamben opnieuw formuleren, en langs die weg de samenhang van mijn eigen filosofische overwegingen beter in zicht krijgen.

Het probleem waar Agamben op wijst is dat we in onze tijd ten prooi vallen aan een algehele depressie die in de hand wordt gewerkt door het kapitalisme, waarin alles draait om bezit. We hebben steeds meer, maar kunnen er steeds minder van genieten.

In principe biedt het marxisme een oplossing voor dit probleem, door te laten zien hoe we de weg weer kunnen vinden van het bezit naar het gebruik der dingen. Maar de prijs voor deze weg is te hoog gebleken, met name doordat we het probleem van de overgang niet voldoende hebben overdacht. Daarom moeten we in onze cultuur onderzoeken hoe we al gebruik maken van dingen op manieren die niet te herleiden zijn tot bezit. De muziek en poëzie nemen hierin een vooraanstaande plaats in, omdat we hier zodanig gebruik maken van de taal dat de taal 'ervaarbaar' wordt, en we weer in relatie kunnen treden met de wereld in andere termen dan bezit.

Het probleem dat nu opdoemt is dat we in de verzwakkende uitdrukkingsvormen moeten zoeken naar wegen om de verbinding te leggen met het poëtische teken in zijn sterkste vormen. De film is terugleiding van de nerveuze tic naar het gebaar, de roman is terugleiding van de alledaagse taal naar de poëzie.

En zo kan het dat Don Quichot, alom beschouwd als moderne afrekening met de versteende middeleeuwen, voor ons precies de omgekeerde functie kan hebben, de herinnering aan de dolende ridders, aan de moed en de eer, aan de zang die naast de aanbeden vrouw over een eigen kracht beschikte.

Ik herinner me Bachtin, die ik een paar decennia lang gelezen heb, de Russische literatuurwetenschapper die behalve op Cervantes op diens geestverwant Rabelais dook. Hij voerde Rabelais op als een soort proto-Stalinist, door zijn taal als een collectief lichaam te beschrijven dat permanent over het (kapitalistische) individualisme triomfeerde. Alles wat sindsdien in de literatuur gebeurde, zei Bachtin, was verval, en 'verre echo' van de gulle lach van Rabelais. Het duurde even voor ik doorhad dat je die echo's kunt opvatten als terugleidingen naar Rabelais en verder, terug naar de middeleeuwen en zelfs de oudheid.

Het probleem is dus niet de echo, en evenmin de verzwakking van het poëtische teken en de muziek. Het probleem zou ik willen benoemen, met een tamelijk intuïtieve ingeving, en geïnspireerd door Benjamin, als het gebruik van de passages. Hoe kunnen we ons bewegen tussen de tijden, als Don Quichot? Hoe kunnen we de bestaande passages, bijvoorbeeld Don Quichot, gebruiken om de kracht van de poëzie en muziek van vervlogen tijden op het spoor te komen? De passages liggen er, Don Quichot verschijnt steeds weer, maar we laten de kansen liggen, omdat we ons vastbijten in wat ons klem houdt: het bezit (controle, triomf) en depressie (frustratie, cynisme).

Lezen we Don Quichot, of kijken we Terry Gilliam, dan zijn we al op weg, hoe dan ook.
Afbeeldingsresultaat voor don quichot cage

Geen opmerkingen:

Een reactie posten