zondag 21 oktober 2018

Het passagenwerk van Benjamin - Keep on dreaming

Het passagenwerk van Walter Benjamin was dit jaar ideale vakantielectuur. Ik kon het op mijn e-reader makkelijk overal meenemen. Ik kon het lezen in München op het balkon van onze ferienwohnung en 's middags door de passages van de stad lopen. Niet dat het daar drukbevolkt is. Passages zijn tamelijk stille gangen, je hoort je stappen echoën tegen de glazen winkelwanden.

De echo zullen we bij Benjamin bijna niet terugvinden. Alles draait in de passage om de blik die heen en weer schiet tussen twee spiegels. Daarna pas komt de echo:
Da ist kein Ding, das nicht ein kurzes Auge wo man es am wenigsten vermutet, aufschlägt, blinzelnd schliesst, siehst du aber näher hin, ist es verschwunden. Dem Wispern dieser Blicke leiht der Raum sein Echo. "Was mag in mir, so blinzelt er, sich wohl ereignet haben?" Wir stutzen. "Ja, was mag in dir sich wohl ereignet haben?" So fragen wir ihn leise zurück. (p.768-69)

Het is niet al te ver gezocht om het passagenwerk van Benjamin zelf te beschouwen als een passage. Ook hier schiet onze blik voortdurend heen en weer tussen de citaten, het 'afval' van negentiende eeuws Parijs, en als we de schrijver zouden vragen wat hij er eigenlijk mee wilde, dan zouden we die vraag weleens zomaar teruggespeeld kunnen krijgen.

Daar zitten we dan, met onze goede bedoelingen.

Weliswaar niet in een aporie. Een passage immers. Maar het is de vraag of het boek me heeft veranderd, in de zin van verrijking, ontwikkeling, wijzer worden. Ik ben (flauwe woordspeling) pas sage geworden. Ik kan niet zeggen dat ik nu anders door een passage loop, nu ik eindelijk te weten ben gekomen dat... Trouwens, een passage, daar loop je niet doorheen. Mijn herinnering aan de passage is die als puber in Heerlen, waar je ofwel naar de bibliotheek ging, of onder het mom van bibliotheekbezoek naar de seksbioscoop ernaast. In die zin was het mijn passage, als je dat zou opvatten als mijn bildung. Maar nu weten we dus dat het geen bildung is maar passage. Trouwens, die bibliotheek is inmiddels gehuisvest in het beroemde Schunck glaspaleis en de seksbioscoop bestaat allang niet meer als fenomeen. Ook door die passage loop je dus niet meer heen, het is evenals de passages van Parijs iets van vroeger.

Laat ik die lijn nog verder volgen. Ik herinner me een van de weinige keren dat ik als jongeman (van 23 schat ik) met vrienden in Parijs was. We gingen lekker eten in een van de passages, Le grand cerf. Er was een stroomstoring en we aten dus in het donker met kaarslicht. Nu ik Benjamin lees, ken ik aan die grillige, spaarzame verlichting extra betekenis toe. De passages konden opkomen toen er gaslicht was en het elektrische licht nog niet alomtegenwoordig was. Ook was er nog geen buitencultuur, je zocht al wandelend of kopend de bescherming tegen de elementen.

Daarom kun je ook niet zomaar de lijn doortrekken, met Sloterdijk, naar de shopping malls van nu, waar het wel licht en druk is. De passages zijn niet te reduceren tot voorgeschiedenis van de winkelparadijzen. Ze belichten iets van onze tijd, maar niet doordat we ze belichten vanuit hun opvolgers. Je kunt niet zeggen dat de passages zich hebben 'ontwikkeld' tot de winkelpaleizen. Het gaat niet om een ontwikkeling. De geschiedenis bij Benjamin is geen ontwikkeling, maar Sensation und Tradition. Een voorbeeld van het eerste is het nieuws of de reclame. Een voorbeeld van het tweede het gevoel dat de passage voor ons inmiddels al een mythe is, iets wat destijds een nieuwe uitvinding was, een sensatie, en inmiddels een stukje natuur, het behoort tot het stadslandschap dat we koesteren.

Het idee van de belichting van het verleden vanuit het nu is wel toepasselijk. We zitten met Benjamin in de Jetztzeit, die zijn schaduw terugwerpt op de passages. De jetztzeit is het tegenstrijdige beeld, met name van de sensatie en traditie. Pas nu kan de vraag opkomen - al wordt die dan ook weer teruggeëchood - naar de betekenis van de passages. Niet doordat we ons in die tijd inleven, via de einfühlung, maar via het dichterbij brengen van de passages bij onszelf. Wij zijn het die staan in het landschap en kijken naar de passage die nog steeds, of eindelijk pas, jetztzeit is. Benjamin schrijft dus niet over het verleden, hij schrijft over het nu, het nu als negentiende eeuwse Parijse passage.

Ik vraag mezelf nogmaals, Benjamin citerend zonder aanhalingstekens, wat zich eigenlijk in mij heeft afgespeeld zojuist, toen ik in mijn herinnering nog eens door de Heerlense passage liep en in Le grand cerf zat te eten met kaarslicht. Een ding wordt me dan wel duidelijk. Ik ben aan het wennen aan de ruilwaarde. Ik heb de bibliotheek al ingeruild voor de seksbioscoop, waar de vrouwen met elkaar worden geruild en ik in al mijn veronderstelde uniciteit inwisselbaar was met al die andere wegsluipende mannen. Trouwens, in Parijs was ook de verdwijning van de prostitutie uit de passages een belangrijke factor van de ondergang van die passages.

Uiteindelijk, zo lijkt het, weet Benjamin de passages te belichten vanuit een sensationeel beeld, de vrouw die de dood uitdaagt. Hij ziet een overeenkomst tussen de passages en de overdekte hallen waarin vrouwen leerden fietsen. Al op vroege reclameafbeeldingen worden waren aangeprezen met het beeld van de fietsende vrouw. Reclame en mode zijn  snelle wisseling, de vrouw die de dood kietelt en dan ineens weer een ander gezicht heeft. Het beeld ontleent Benjamin aan Baudelaire, de genius via wie we de geest van de passages kunnen vatten.

De hoer - zo verwoordt Benjamin Baudelaire - is 'das kostbarste Beutestück im Triumph der Allegorie das Leben, welches den Tod bedeutet'. Onbegonnen werk voor de dichter, want 'diese Qualität ist das einzige, was man ihr nicht abhandeln kann und für Baudelaire kommt es nur darauf an.' (p.1171) Er zit dus iets vitaals in de vrouw, de vrouw als allegorie van de passages, dat voor de jager onbereikbaar blijft.

Het beeld van de jacht waren we impliciet al tegengekomen in de titel van de enige Parijse passage die ik me herinner, 'Le grand cerf'. Benjamin legt een verband tussen zijn onderzoek en de jacht via de verzamelaar. Hij wil zelf niet meer dan verzamelaar zijn van de uitspraken, het befaamde citeren beslaat veruit het grootste deel van zijn boek, omdat hij niet wil uitleggen maar aanwijzen. De verzamelaar is een soort jager, beducht op het geritsel dat meestal onbeduidend is maar ineens de aanwezigheid van zijn prooi kan verraden. Hij moet beschikken over allerlei kennis van de gewoonten van het dier, zijn verblijfplaats en van de technieken hoe je het kunt naderen.

Je zou kunnen zeggen: Benjamin neemt hier zelf de gestalte aan van de jager-verzamelaar-consument Baudelaire die de vrouw probeert te bejagen door haar in de sfeer van de ruilwaarde en vervolgens de dood te brengen. En toch blijft die merkwaardige vrouwelijke vitaliteit het enige 'was man ihr nicht abhandeln kann'. Zou dat ook voor Benjamin zelf gelden en bijgevolg ook voor de lezer, voor mij?

Wat is de ruilwaarde van Benjamin, van de lezer, van mij? We spelen een spel, en dat spel heeft alles te maken met de passages. We spelen dat we inruilbaar zijn, dat we geen gebruikswaarde hebben. Een spel, laten we zeggen de kunst of de handel, kan pas beginnen wanneer we de gebruikswaarde hebben afgelegd. We zijn geen individu meer, in de passage tellen we alleen nog als collectief. Het gaat om architectuur, jazeker, maar niet in de zin van een huis. De jugendstil was nog een poging de gebouwen op te sieren met ornamenten, ze in te richten als ware het je huis, maar de passages introduceren het staal en het glas.

Natuurlijk kunnen we nu ongehinderd doorstomen naar de twintigste eeuw. Maar Benjamin kijkt anders, zoals gezegd. 'Dialectiek in stilstand' is zijn methode. Het is precies die tegenspraak tussen het collectief dat de straat als zijn woning inricht die hem treft. Wat betekent het dat je de straat of zelfs de hele wereld inricht als je woning? Wordt daarmee dat wonen niet zelf 'passage', een transitivum, zoals Benjamin het uitdrukt? (p.1178) We zijn bezig de overgang te voltrekken van huis naar 'behuizing' (Gehäuse). Misschien moeten we de behuizing opvatten als suspensie van de tegenspraak tussen de wereld en het wonen.

De mensen die doorstomen met hun staal en glas hebben geen idee van deze behuizing. Ze laten zich meeslepen door de vooruitgang, het misverstand dat dialectiek altijd wording en ontwikkeling is. Maar ook dat hebben we misschien niet goed begrepen. Je eigen tijd kun je niet begrijpen. Het enige dat we kunnen doen is slapen, slapen als voorbereiding op het wakker worden. De enige overgang of passage die we kunnen voltrekken, oppert Benjamin, is dit in slaap vallen.

Nu begrijp ik wat ons overkomt, bijvoorbeeld afgelopen week. Ik zit wat te soezen in het busje dat ons brengt naar de indrukwekkende gebouwen die ons een beeld geven van wat ons te wachten staat, met de verbouwing van onze school. Ik klets wat met mijn collega, we ondernemen enige actie om niet zomaar mee te glijden in de zucht naar staal en glas, waarin leerlingen als prooi gevangen zullen zitten, de kiemen van onze toekomst. We worden bij de keuze voor de architect gemakkelijk overruled. Keep on dreaming.

 1895.jpg



Geen opmerkingen:

Een reactie posten