dinsdag 23 oktober 2018

Naar de scherven - Leo Samama

In mijn blog over Neuhaus kwam ik uit bij het hardop denken. Neuhaus was een beroemde pianoleraar, maar het preekachtige beviel hem achteraf minder. Liever dacht hij hardop. Het lijkt er dus op dat ik met het boek van Leo Samama, De zin van muziek (2014) deze lijn kan doortrekken. Ook Samama denkt hardop, stelt zich vragen, uit openlijk zijn twijfels. Daarom alleen al is hij voor filosofen interessant. Samama weet namelijk veel van klassieke muziek en is een autoriteit in den lande.

Daarom ook moeten we hem het preken vergeven. Samama legt zelf uit dat hij ooit door zijn docent muziek aan de middelbare school werd gevraagd, toen hij zelf in de zesde zat, om een les te geven aan brugklassers. Dat lesgeven zit hem dus als gegoten. We zouden dit het platonisme van Samama kunnen noemen, door hemzelf samengevat met het gezegde 'Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.' Samama geeft lezingen, zo ongeveer zoals ik blogs schrijf, en zoals Plato zijn Socrates liet performen.

Denken over muziek is dus zoiets als een gebaar. De leraar wil hardop denken, hij wil dat zijn leerlingen iets leren. Maar zijn natuur is het om in een eindeloze woordstroom zijn enthousiasme te laten klinken. Daar zou je ook een didactische opvatting uit kunnen destilleren. Je hoopt natuurlijk dat die leerling aangestoken wordt door jouw enthousiasme en naar die muziek gaat luisteren waarvan jij zo houdt. Maar het is ook een soort excuus: sorry, ik kan niet anders, ik ben nu eenmaal zo gebekt. Hier sta ik, ik kan niet anders.

Eenmaal hardop denkend, wat dus gevlochten zit door zijn lessen, kan Samama niet zoveel met Plato. Hij ziet hem als moralist, sommige toonladders zijn goed, andere niet en moeten dus worden verboden. (Dat kennen we ook van Louis Andriessen, mijn kennismaking met Plato verliep vroeger deels via De staat, waarachter je eigenlijk Khomeiny moet denken, de man die na zijn revolutie de westerse muziek verbood.) Plato de totalitair, de 'meesterdenker'.

Omdat ik me in deze blogserie en via Agamben en Aristoteles verplicht heb aan de impulsen van Plato, probeer ik Samama ook in zijn kritiek op Plato's moralisme te volgen zonder Plato op te geven. Waar komen we uit wanneer we leerlingen opvoeden tot verheven muziek, maar dan zonder moralisme? Een reële mogelijkheid is de overgang naar de esthetische ervaring. Muziek, zo ontdekte de beginnende kapitalistische en verlichte luisteraar, is niet nuttig of verplicht, maar mooi. En je luistert naar muziek voorzover je die mooi vindt. Tegenwoordig beland je dan ook ipso facto in het spiegelpaleis (zoals we met Walter Benjamin zagen en hoorden). Ook met Samama, al moeten we eventjes wachten tot p.236:
In onze gedefragmenteerde, geëxplodeerde wereld heeft elke soort muziek een publiek. Je hoeft je spulletjes inderdaad slechts op de schappen van een warenhuis te leggen en een seintje te geven dat het daar is. Het lijkt er steeds meer op dat we in een spiegelpaleis leven zoals op de kermis te vinden is. Elke spiegel weerkaatst de beeltenis van wie erin kijkt, maar ook van vele andere spiegels en van eenieder die daar weer in kijkt, enzovoort.
De muziek is het meest versplinterd van alles, hier culmineert de oneindige spiegeling. Narcissus neemt afstand van Echo, zijn Echo. Er is een Apollo nodig die de scherven bijeenveegt en ons onderwijst hoe uit de scherven steeds opnieuw weer de muziek verrijst. Kortom de beweging van Nietzsche, van Dionysus en Apollo.

Het lijkt op dit moment alsof Samama deze taak alleen - of samen met ons - op zijn schouders neemt. Hoe dan ook is het een taak, een opdracht. De opdracht wordt toegewezen aan de leraren en opvoeders die laten zien hoe de muziek ons kan verheffen uit de spiegelscherven.

Hier splitsen de wegen tussen Plato en Aristoteles. Plato stelt in De wetten voor dat we foute muziek bij wet verbieden en de uitvoerders van verkeerde hymnen uitsluiten van de plechtigheden en vervolgen. Aristoteles daarentegen moeten we zien als een socioloog. Muziek is niet meer dan een weerslag van sociale klassen. Aristoteles hanteert een verdeling in drieën: ethische, praktische en emotionerende muziek komt overeen met drie doelen of functies. Vertaald in maatschappelijke functies komen we de opvoedende en de vermaaksmuziek tegen, die grofweg corresponderen met de eerste en derde functie.

Laten we de vermaaksmuziek even terzijde, dan lijkt het verschil tussen Plato en Aristoteles zich in de weergave van Samama toe te spitsen op de vraag hoe we over de opvoedende waarde van muziek kunnen nadenken zonder te vervallen tot moralisme. Hier reikt Samama ons het onderscheid aan tussen deugden en vaardigheden. Deugden (aretai) zijn verheven, en muziek die hierop invloed heeft moet bijzonder effectief zijn, ze moeten ondubbelzinnig tot deze deugden leiden. Om dat te garanderen moeten de leerlingen onder morele druk worden gezet. Vaardigheden (technai) zijn minder verheven. Ze worden ons weliswaar gegeven door de muzen, maar kunnen in een 'dynamisch' proces worden ontwikkeld.

Vroeg of laat moest deze term opduiken, het woord 'dynamisch' dat - zoals we via Agamben bij Aristoteles steeds opnieuw ontdekten - uiterst centraal staat in de filosofie van Aristoteles. Zijn zijnsleer draait om het onderscheid tussen vermogen (dunamis) en verwerkelijking (energeia). De vaardigheden hoeven niet onmiddellijk te worden verwerkelijkt, maar via een dynamisch proces, en staan dus minder onder druk.

Zou het te kort door de bocht gedacht zijn, vraag ik me af, dat we Samama beter begrijpen wanneer we zijn lessen opvatten als het aanreiken van mogelijkheden, iets wat je kunt verwerkelijken en dus ook 'kunt niet verwerkelijken', in wat Aristoteles adunamia noemt, het vermogen tot niet-verwerkelijking? Is het mogelijk Samama te beluisteren met behulp van de filosofie van Agamben?

Grote stappen snel thuis. Dat loont zelden. Het gaat mij hier niet om de juiste interpretatie. Mijn methode bestaat in het volgen van lijnen in teksten die ik meestal door toeval op mijn pad vind. Wat mij erg aanspreekt in Samama, en lang voordat ik Agamben las, is zijn sympathie voor de filosofie gecombineerd met zijn haast afstandelijke, eigenzinnige gebruik van de filosofie. Dat is ongewoon voor musicologen. Zij beperken zich veelal tot de filologie. Ze werken altijd van binnen naar buiten, om spoedig halt te houden bij de aanname dat muziek nu eenmaal abstract, zelfevident en mysterieus  is en nooit kan worden verhelderd door haar in verband te brengen met de wereld. Het functioneert als een fort waaromheen steeds nieuwe muren worden gebouwd, muren die wel onzichtbaar moeten blijven omdat die muziek immers voor zichzelf moet kunnen spreken. In navolging van musicoloog Taruskin noemde ik deze omheining ooit 'cordon sanitaire'. Door te zeggen dat muziek niet meer dan muziek is zeg je twee dingen tegelijk: dat de muziek voor zichzelf spreekt, en dat die muziek moet worden geholpen door de musicoloog die zegt dat de muziek voor zichzelf spreekt. De musicoloog spreekt door niet te spreken, hij spreekt niet door te spreken.

Samama wil verder gaan. Hij zoekt al denkend contact met de buitenwereld. Hij bevindt zich op een plaats van waaruit hij de wereld van de muziek kan typeren als een spiegelpaleis. Noch de muziek noch haar gebruikers zijn in staat om uit de scherven toegang te vinden tot de muziek die ons - met Plato - kan verheffen, de muziek als eros. Ook met Aristoteles zal dat niet makkelijk lukken. Hij brengt ons bij de vaardigheden en de virtuositeit. Maar niet bij het verhevene.

De impasse waarin we verzeild zijn geraakt laat zich nu als volgt formuleren. Muziek versplintert de cultuur als geen andere kunst. We zijn niet bereid ons door muziek te laten vormen zoals misschien nog wel door beeldende kunst en literatuur. Muziek is de non-Bildung bij uitstek. De moralistische druk is begrijpelijk maar moeten we afwijzen omdat ze faalt of - in totalitaire staten - te goed werkt. In beide gevallen vormt ze het kind niet tot de deugdzame burger, de burger met goede smaak en lid van de gemeenschap.

Als ik Samama goed begrijp wil hij de leerling verleiden tot de nieuwsgierige verkenning van de elementen waaruit de muziek is samengesteld, in het spoor van Aristoteles. Juist de niet-verheven aspecten van de muziek, het ambachtelijke, het volkse, de ruwe klank, zijn de meest gunstige vertrekpunten van de eros. De weg omhoog kan alleen maar starten op het laagste punt.

In het verlengde van deze gedachte ligt het zoeken van dat laagste punt. We zouden op zoek kunnen gaan naar de klanken in de oren van de jongeren van nu. Daar ligt het gunstigste raakpunt met de muziek die Samama als verheven beschouwt. Voorwaar een grootse ambitie.

De volgende stap zou kunnen zijn dat we op zoek gaan naar die klanken, naar de verre echo's van de klassieke muziek zoals ze klinken in de oortjes van de leerlingen en andere jongeren. Nu zijn die jongeren en hun klanken nog volledig afwezig in het boek van Samama. Maar in zekere zin wijst alles in zijn boek in die richting. Muziek moet uit de sfeer van de elite en het erfgoed, en naar de sfeer van de fenomenologie (zie het boek van Serrien) en de echo (die we steeds in de marge tegenkomen, bijvoorbeeld bij Benjamin).

Ik herinner me het boek van Hélène Nolthenius over Beethoven. Mijn moeder nam het voor me mee uit de bieb toen ik tien was. De kleine Beethoven zat in Bonn thuis, en luisterde naar een krakend luik. Zo ongeveer moet verwondering werken. Niet de vraag of die klank muziek is. Hardop denken is zoiets als luisteren naar dat krakende luik, gelezen in een jeugdbiografie waar misschien wel alles verzonnen is. De verdediger van het erfgoed, de jongere met oortjes en de musicus kunnen terugvallen op deze ervaring, het krakende luik.

Afbeeldingsresultaat voor jongere oortjes trein




Geen opmerkingen:

Een reactie posten