Bij Cingria kwamen we uit bij de invoeging van het lichaam, en in het bijzonder het geraamte, dat aan de muzikale ervaring een bijzondere kracht verleent en de cultuur kan behoeden voor verdamping tot vluchtige impressies. Cingria's fietstochten door Zwitserland hebben hem vast wel geholpen om de betekenis van het lichaam voor de artistieke ervaring te doorgronden.
Nu ligt het boek van de Belgische filosoof Tomas Serrien voor me. Hij is gecharmeerd van de fenomenologie van Merleau-Ponty en zet die in om de vraag te beantwoorden hoe we de ervaring van muziek kunnen beschrijven. Eerst iets over het boek zelf, Klank - Een filosofie van de muzikale ervaring (2017). Serrien wil dat we al lezend steeds kennismaken met bepaalde muziek. Daartoe stelt hij lijsten op die voor het grootste deel gevuld zijn met songtitels. Misschien zegt dit al zoveel over de invalshoek van Serrien dat we zijn filosofie eruit kunnen afleiden. De werkelijke ervaring, lijkt hij te zeggen, doen we niet op door te lezen, maar door naar bepaalde (pop)muziek te luisteren en aan een ander te verwoorden wat we meemaken.
Echter, zo eenvoudig kan het niet zijn. Termen als beschrijving en verwoording suggereren dat we de muzikale ervaring kunnen weergeven in taal. Tegen deze suggestie waarschuwt Serrien: 'Muziek beleven is en blijft altijd iets ongrijpbaars, iets mysterieus.' (p.25) De filosoof lost deze tegenspraak op door terug te grijpen op twee hulpmiddelen. Ten eerste de kinderlijke verwondering. Ook wanneer de beschrijving geleverd is blijft de fenomenoloog volharden in verwondering opdat de beschrijving niet voor volledig adequaat wordt gehouden. Daarmee, met het woord 'volledig', is meteen het tweede hulpmiddel aangeduid. De beschrijving kan alleen maar waar zijn voorzover ze niet volledig is. Met deze twee hulpmiddelen moet de lezer worden overtuigd dat de beschrijving zijn relatieve waarheid behoudt in het licht van de test.
Serrien beschikt over een goede pen (zelfs de Geert Grote Pen die hem in 2015 werd uitgereikt). Hij kiest voor een populariserende benadering, niet alleen met zijn voorkeur voor popmuziek maar ook door te schrijven voor een niet-deskundig publiek. Daarmee houdt hij zijn wetenschappelijke ambitie in de luwte. Misschien maakt dit zijn benadering nog wel effectiever. In de beschrijving vinden we meer dan een mening. Het zijn structuren die zelfs overeind blijven in het aangezicht van de leegtes. Dat is nog zwak uitgedrukt. Het is zelfs mogelijk om rekening te houden met die leegtes, zodat de structuren niet alleen naast die leegtes maar ook met inbegrip van die leegtes overeind blijven. Voorwaar een niet geringe wetenschappelijke ambitie.
De lezer zou zich nu kunnen afvragen waar ik met mijn bespreking op uit ben. Voor alle duidelijkheid: ik beoog geen recensie, ook geen samenvatting, ik bewonder Serrien (bewondering vermengd met afgunst), en ook de deconstructie is niet mijn doel. Ik probeer al schrijvend iets te leren. Mijn eigen project laat ik schipbreuk lijden op Serrien en ik hoop dat er in zijn benadering iets zit wat me redt zodat ik verder kan.
Een probleem waar ik mee worstel is de waarde van popmuziek. Bij denkers die ik bewonder, vooral Agamben, zie ik een wantrouwen jegens muziek die ons aan alle kanten en op alle locaties omringt. Wanneer muziek overal is, gaat de invloed op onze stemming verloren, alsmede het verschil met de taal. We gaan dan ten onrechte denken dat taal alles kan zeggen en we belanden in een totale depressie.
Niets van dit oordeel is te bemerken bij Serrien. Zoals we kunnen verwachten verstrekt hij - verantwoordelijk als hij is - zijn argumentatie, en wel in gesprek met de extreemste tegenstander van de amusementsmuziek, Adorno. Serrien weerlegt diens claim dat een componist in vrijheid zou kunnen schrijven onder verwijzing naar Foucaults machtsanalyses. Daarnaast lijkt Serrien - en dat vind ik echt interessant - geporteerd voor een denken van het andere en de ander. Hij bekent zich daartoe op p.184, waar hij Derrida noemt: 'Met zijn begrip l'invention de l'autre pleit hij voor het toewerken naar iets anders.' Met andere woorden: we kunnen altijd blijven zoeken.
Hoe past Serrien zijn alteriteits-ethos toe op Adorno? Door van Adorno iemand te maken die anders is zoals ieder ander ook anders is: 'Muziek is een betekenis die iedereen op een andere manier ervaart. Adorno is een luisteraar als een andere. Waarom zou zijn muzikale ervaring meer waarde hebben dan die van een tiener die van Justin Bieber houdt?' (p.168)
Als ik me niet vergis belandt Serrien met zijn uitleg van de andersheid in de hetero-tautologie die Derrida naar voren schuift in Donner la mort: 'Tout autre est tout autre.' Deze spreuk is zo goed als onvertaalbaar, op een exclusieve manier, maar zeer vertaalbaar als je meer interpretaties toelaat: elke ander is heel anders, elke ander is gewoon elke ander, de gans Andere is helemaal anders, elke ander is de gans Andere, etc.
Misschien hebben we hier zoiets als het paradigma van de juiste beschrijving te pakken. Wanneer je een mysterie in de taal verwoordt, wordt het iets heel anders, en als zodanig gelijk aan dat mysterie. Het kan niet onwaar zijn, ook al is het iets totaal anders.
Zou het kunnen zijn dat de amusementsmuziek meer aan deze beschrijving beantwoordt dan de klassieke muziek? Bij amusementsmuziek gaat het om de waarde die muziek voor iemand heeft, waarde in de zin van iets bijzonders dat kan worden ingewisseld tegen iets anders met diezelfde waarde. Meestal gaat het om geld, maar je zou in dit geval ook aan een beschrijving kunnen denken, een structuur waarin deze waarde is verdisconteerd.
De structuur van de muzikale ervaring zou volgens deze gedachtelijn bestaan in de waarde van de muziek voor de ander, voor de mens die net als ieder ander anders is. Op die structuur lijdt een filosofie schipbreuk die afstand neemt van de waarde, bijvoorbeeld het denken van Heidegger. Die ziet in het denken van waarden (met name Nietzsche) de voltooiing van de metafysica. Het zijn wordt van zijn transcendentie beroofd en gelijkgesteld met het oordeel van de ander. De zijnsfilosofie lijdt schipbreuk op de structuren van Serrien
Als dit zo is, dan zitten we dus in de penarie. Het wordt onmogelijk om nog onderscheid te maken tussen muziek die weldadig voor ons is en muziek die ons in de ergste depressie stort. Ook de opvoeding zoals Aristoteles die ziet, met een centrale plaats voor de muziek, wordt geblokkeerd, omdat deze is gebaseerd op een aristocratisch ethos: muziek is goed wanneer ze het karakter op zo'n manier vormt dat iemand in staat is tot deelname aan de politiek.
Hopelijk vind ik bij Serrien aanwijzingen om me aan deze crisis te ontworstelen zodat ik mijn weg in het boeiende gebied van muziekfilosofie kan vervolgen.
Beschrijven we de crisis in termen van Serriens methode, dan zou je de structuren kunnen zien als de schotsen waarop het schip vastloopt. Structuren zijn zaken die zich onttrekken aan de beweging door deze te blokkeren. We zouden dus eens kunnen kijken waar Serrien zelf zijn structuren tegen de beweging in stelling brengt, en nog eens kunnen kijken of we hem wel goed hebben gelezen.
Kijk ik naar de passage 'Bewegen op muziek', p. 134 en verder, dan legt Serrien daar het interessante begrippen musical gestures en entrainment uit. 'Het waarnemen van muzikale geluiden gaat vaak gepaard met typische motorische bewegingen die musical gestures worden genoemd. Zo leidt de waarneming van een bepaald ritme tot een kenmerkende beweging van het lichaam.' En: 'Een hieraan gerelateerd fenomeen is entrainment. Als je tijdens het joggen of fietsen naar een bepaald muziekstuk luistert, heb je vaak de indruk dat de muziek je letterlijk vooruithelpt.'
In eerste instantie las ik deze uitleg als onderbouwing van wetenschappelijke objectiviteit. De fenomenoloog Serrien ontsnapt daar vervolgens aan door op het niveau van het bewustzijn deze objectiviteit alsnog te relateren aan het arbitraire oordeel, de 'waarde'. Maar je kunt de uitleg - bij nadere beschouwing, zie ik nu - wel degelijk ook anders lezen. In muziek gaat een kracht schuil die mensen via het lichaam in beweging brengt, veelal onbewust. Je zou hier een verband kunnen leggen met de fundamentele resonantie van Jean-Luc Nancy, temeer omdat hij met Serrien zijn liefde voor Merleau-Ponty deelt. Het gaat hier niet om een objectieve wetmatigheid die vanuit het subject teniet kan worden gedaan. Het subject kun je namelijk zelf ook uitleggen met behulp van deze resonantie. Subject is wat luistert naar de zin van het zijn nog voordat het die kan horen. Je kunt ook met Agamben vanuit de musical gesture denken in de richting van de dragende beweging, het gebaar. Ook hier gaat het om een uitleg van het subject waardoor het object meer is dan een Gegenstand, een ding dat het subject in de weg staat en dat hij dus uit de weg moet ruimen.
Mijn schipbreuk zou dus weleens weldadig kunnen zijn. We moeten iets met die structuren van Serrien, niet omdat ze overeind blijven wanneer we ze uit de weg willen ruimen, maar omdat ze ons in beweging kunnen brengen. Wat ons in beweging brengt, in entrainment, is wat we in vorige blogs hebben gezien onder termen als resonantie, gebaar, ritmopoia.
De hoofdlijn die ik volg is nog steeds Agamben, die de muziek met Aristoteles op het hoogste plan heeft geheven, als belangrijkste doel van de politiek en de opvoeding, maar er verder in zijn werk weinig aandacht aan besteedt. Te onderzoeken valt of we de door Serrien beschreven musical gesture kunnen opvatten volgens de termen van het gebaar, de geste die in onze tijd is verworden tot de neurotische tic. Film en muziek kunnen ons misschien terugleiden naar het gebaar en daarmee de vastgelopen cultuur en politiek weer in beweging brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten