Hoe zouden we kunnen denken over opvoeding en onderwijs vanuit de muziek zoals ik dat onder inspiratie van Agamben heb aangezet in een paar vorige blogs?
Dat denken komt met horten en stoten op gang, het wil maar niet in een ritme komen dat als vanzelf zijn richting vindt. Maar ik had toch al nooit goed begrepen wat ritme was, en vooral metrum. Mijn meester Alberts probeerde het me in de vierde klas lagere school uit te leggen, het zou iets natuurlijks zijn, dat metrum. Veel, veel later zag ik in de avant-gardemuziek maatstrepen ofwel verdwijnen ofwel puur de betekenis houden van het scheppen van visueel overzicht. Laten we vasthouden: maatstrepen zijn een middel om de muziek te kunnen uitvoeren of volgen. Ritme: dat heeft iets te maken met de tijd van de muziek, muziek vindt plaats in de tijd, de tijd die we horen kunnen we ook ritme noemen.
Horten en stoten zijn dus ook ritme. Het maakt iets duidelijk over de betekenis van stilte en onderbreking. Horen ze nou wel of niet bij de muziek? Misschien laten ze, zoals mijn dochter Frederiek nu uitprobeert, zich wel denken via het begrip interval, iets dat plaatsvindt tussen twee dingen. Net zoals bij de oude Romeinen de ruimte tussen twee houten wallen (het woord wal is onze weergave van de vallum) is het muzikale interval de afstand tussen twee tonen, met de priem als grensgeval, de afstand van de toon tot zichzelf. (Misschien zou je de ervaring dat je dochter een begrip vindt voor iets waarover je zelf nadenkt wel priem kunnen noemen, ik begrijp nu weer een stukje beter waarom ik ooit een dochter heb gekregen en dus waarom ik er ben....)
Bij de invalshoek van Agamben hoort zeker ook dat muziek op een of andere manier moet worden gedacht als onderbreking van de taal. De taal heeft die onderbreking nodig om zichzelf als zodanig te kunnen ervaren, de zogenaamde experientia linguae, de ervaring van de taal. Onze tijd nadert die ervaring, de ervaring dat er taal is, doordat we taal steeds minder relateren aan betekenis. Taal wordt louter medium, nietszeggende boodschap, appje, nieuws dat geen nieuws is, etcetera. De onderbreking vinden we in Agambens filosofie meestal onder de noemer 'drempel', limiet, en in zijn filmtheorie herinneren we ons het zwart tussen de beelden. Als de muziek de taal onderbreekt, wil dat dus zeggen dat de taal er stuit op iets dat geen taal is, maar waardoor de taal zelf wel taal kan zijn.
Nu verkeert de muziek zoals we zagen, volgens Agamben dan, ook in een eclips. Muziek had altijd invloed op onze emoties, misschien moet je zelfs wel zeggen dat emoties meer dan taal konden zijn omdat ze door de niet-taal konden worden bereikt, gestemd, resoneren. Dat houdt geleidelijk op. Muziek wordt een soort spiegel- of schervenpaleis waarin we naar believen alles kunnen streamen, waardoor muziek gereduceerd wordt tot dit 'naar believen'. Gisteren zag ik een voorbeeld van deze constellatie bij de reclame voor de Top 4000 op Radio 10. Je ziet en hoort allerlei cijfers, 1996 of 50 (een prostituee roept dit door het autoraampje naar de bestuurder), en gewone mensen weten meteen welke song daarmee wordt bedoeld.
Het lijkt erop dat we langs deze route weer zijn teruggekomen bij Pythagoras, die de muziek zag als verbindend element tussen de volmaakte orde der getallen en de waarneembare realiteit, de ervaring. Echter: in de Oudheid was men zich ervan bewust dat de muziek wel een hogere kosmische orde hoorbaar maakte, maar alleen tot op zekere hoogte. De echte 'muziek der sferen', de tonen die door planeten werden voortgebracht kun je niet horen, deze muziek is te intens om door ons te kunnen worden ervaren.
De vraag die nu voorligt is dus of we de eclips van de muziek moeten opvatten als iets van de muziek zelf - te intens om te kunnen horen - of als een stemming van onze tijd waarin de muziek helemaal is opgegaan in de namaakmuziek die ons omringt. Is de muziek er nog, of is ze (in haar schijnbare alomtegenwoordigheid) verdwenen?
Agamben zoekt de oplossing in de politiek. Daarmee sluit hij aan bij Plato en Aristoteles. De politiek moet, vooral via de opvoeding, de muziek weer hoorbaar maken, de muziek die meer is dan een 'naar believen' en daardoor elk 'naar believen' opnieuw kan voorbereiden. (Ik breng in herinnering dat in The Coming Community sprake is van quodlibet. Daarmee bedoelt Agamben dat het komende zijn moet worden opgevat als een whatever, niet in de zin dat het niet uitmaakt, maar dat het altijd uitmaakt wat het is.) De politieke overgang waarin we ons bevinden kunnen we dus wellicht begrijpen als de ombuiging van het zijn dat er niet toe doet naar het zijn dat er altijd toe doet, als zodanig.
Binnen deze politiek kan de taal weer de plaats toegewezen krijgen die haar zinvol maakt. Filosofen, politici en kunstenaars zouden moeten samenwerken om dit voor elkaar te krijgen. Tot zover de recapitulatie van Agambens project.
Nu weer even terugkoppelen naar de muziek zelf. Als ik zelf onder woorden probeer te brengen hoe de muziek nu wordt benaderd, zie ik vooral pogingen om muziek in werking te stellen, vooral via reclame en techniek. Muziek moet klinken, en ook de moreel-politiek geïnteresseerde medemens probeert temidden van alle lawaai de betere muziek harder te laten klinken. Of althans de titels. Muziek is het roepen van titels (bijvoorbeeld in een pubquiz).
De muziek die ooit meer was dan titels leidt een kwijnend bestaan. Het paradigma van deze muziek is de pianoles van weleer. Lees een willekeurige roman, en met zoektermen vind je vroeg of laat de piano, die wordt geassocieerd met de pianoles. Ooit bedoeld om de meisjes van de bourgeoisie te introduceren in de mores van hun klasse, symbool van status en beschaafdheid, werd de piano langzaam een monument dat in de achtergrond (met dichte klep) getuigt van de cultuur die nu wordt opgevat in termen van identiteit en eigendom. Cultuur is een secundair kenmerk van sociale klasse. Om dit te adstrueren kun je niet alleen terecht bij Marx, maar ook bij Bourdieu of op mijn school, waar cultuur wordt geframed in termen van 'naar believen', persoonlijke voorkeuren die 'toevallig' grotendeels overeenkomen.
Het heeft in deze context naar mijn idee weinig zin om te spreken over Bildung omdat deze automatisch als een ideaal wordt opgevat dat door bepaalde groepen naar voren wordt geschoven en wordt opgelost in de filters van de persoonlijke voorkeuren. De samenleving is uitstekend in staat om zich tegen Bildung van buitenaf te immuniseren, zozeer dat de meeste opvoeders denken dat ze hun doelen halen wanneer de persoonlijke voorkeuren alle ruimte krijgen.
In dit verband vind ik het begrip 'operationalisering' zoals Agamben dat bij Aristoteles opvat nog steeds aan relevantie winnen. Niet alleen voor de arbeid, steeds meer geldt ook voor andere domeinen, waaronder het onderwijs, dat de betekenis van iets wordt afgemeten aan de operationalisering ervan. Gesprekken verdichten zich rond de vraag hoe je iets kunt organiseren, de doelen worden vastgesteld in termen van cijfers en de evaluatie van activiteiten betekent niet meer dan de herhaling van beide instanties, organisatie en meting van het resultaat.
Wat in deze tendens verdwijnt is de mogelijkheid als iets dat niet helemaal opgaat in de operationalisering. Er is altijd meer mogelijk dan wat er wordt gerealiseerd. Mogelijkheden zijn even reëel als het gemeten resultaat, zo niet reëler. Of een bepaald gemeten resultaat ook werkelijk iets betekent, kunnen we pas vaststellen wanneer we er zicht op hebben of we dit resultaat ook zelf als mogelijkheid kunnen beschouwen.
In onze alledaagse ervaring komt deze idee tot op zekere hoogte overeen met het devies dat je in het onderwijs een ruimere jas moet maken dan je voor dat moment nodig hebt. Of met het ideaal dat je leerlingen meer moet laten doen dan doelgericht leren voor toetsen. Alleen wordt ook zoiets meteen weer vertaald in termen van operationalisering: hoe bereiken we dat leerlingen meer leren dan voor toetsen? Er wordt dan meteen weer een proces in gang gezet dat zelf weer wordt getoetst etcetera. Een grotere performatieve tegenspraak, of juist tautologie, kun je bijna niet bedenken...
Misschien ligt de grootste kracht in datgene wat het meest wordt gemarginaliseerd: 'in mijn zwakte ligt mijn kracht'. Misschien hebben we daarom juist van muziek iets te verwachten. Als de cultuur steeds meer spektakel wordt, wordt de muziek naar de randen gedrongen. Als muziek steeds harder moet worden om nog door te dringen, dan is de krachtigste muziek de zachtste of zelfs de zwijgende.
Nog een stap verder en we komen weer terug bij de oude sfeer der planeten. Juist de piano op de achtergrond, als monument, getuigt nog van een cultuurbegrip dat breder en dieper was dan de spektakelcultuur van nu. Het is misschien een misverstand dat we deze piano weer moeten openklappen en dat we de muziek weer een dominante plaats in onze spektakelcultuur moeten geven.
Opnieuw zie ik weer iets in de experimenten van de avant-gardemuziek, Schönberg en later. Hun muziek was zeker bedoeld als muziek, om naar te luisteren en om te laten inwerken op onze emoties en onze ziel. Maar waarom zouden we die muziek niet ook kunnen zien als verkenning van mogelijkheden, parallel aan de beeldende kunst? Daar zag je ook een breuk met de kunst als werk, met name bij de objets trouvés, wat ons ertoe kan brengen de kunst op een andere manier te bezien.
Ik moet nog vaak denken aan wijlen Jos Kunst (what's in a name...), de docent moderne muziek bij muziekwetenschappen, met wie ik in de jaren tachtig mijn scriptie over Skrjabin, Debussy en Cage besprak. Kunst vond dat ik te weinig oog had voor de didactische aspecten in mijn beschouwing over Cage. Ik heb dat altijd zo opgevat dat ikzelf de lezer beter moest begeleiden bij het luisteren naar Cage, of het nadenken over zijn muziek. Pas veel later begreep ik dat ik had kunnen zien dat Cage met zijn muziek (en teksten) didactisch bezig was. Hij was bezig om ons te leren luisteren naar wat er is, quodlibet, as such.
Niet dat ik hierover expliciet had nagedacht. Leren hoeft niet altijd te betekenen dat lessen worden verteld, dat je iets operationaliseert en de resultaten met cijfers toetst. Het kan zijn dat we altijd al luisteren, altijd al leren luisteren, dat ook het leren in zekere zin bij ons aankomt, resoneert. In het geval van mijn gesprek met Jos Kunst moet ik zeggen dat ik hem wel hoorde, maar zonder te horen. Het was een soort muziek der planeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten