zaterdag 20 juli 2019

Rob van Essen schrijft een boek - De goede zoon

De laatste weken denk ik dat ik maar eens een boek moet gaan schrijven. De reden daarvoor is dat het voor mijn geliefde en mijn vrienden die iets in mijn blogs zien toch een vaag product blijft, deze blogs. Je hebt gewoon niets in handen, dat is het denk ik wat hen dwarszit. Ooit heb ik me op aandringen van vrienden gewaagd aan een aaneengesloten verhaal. Iemand heeft opeens het verlangen om zich te bekleden met een ander persoon, de identiteit van die ander over te nemen. Hij maakt een afspraak en ... voordat het tot de overname kwam heb ik het verhaal opgegeven.

Ik heb wel een hint van hoe het afliep, want een paar jaar later nam ik op school de organisatie van een activiteit van die bewuste persoon over en had ik dus min of meer zijn identiteit. Ook is de formule volgens welke ik op school filosofie geef door hem bedacht. Er zit dus een kracht in het verhaal die maakt dat het lijkt op een voorspelling of oorzaak. Tegelijk weet je dat dit onzin is, onzin die je eventjes leuk vindt, zelfs als je het doorziet.

Een ander motief is dat je je overlevert aan de identiteit van een ander. Dit motief heeft te maken met de ontsubjectivering die tot stand komt - volgens Agamben - doordat je gebruik maakt van de taal. In het bijzonder blijkt dit in de poëzie. Je wil iets maken of zeggen wat betekenis heeft. Juist daardoor verliezen de woorden de betekenis die ze leken te hebben. Wat we de nieuwe of echte betekenis noemen gaat niet terug op die bekende betekenissen, maar komt op als iets dat plaatsvindt als het ware tussen die betekenissen en de 'realiteit' waarnaar de woorden verwijzen.

Een benaming voor deze betekenisgenererende kracht is 'stem'. En zo komen we, beste lezers, geleidelijk bij de roman De goede zoon van Rob van Essen. Het gaat in zijn romans om het vinden van een stem. Heeft hij die eenmaal gevonden, dan kan hij verder. Hij kan de vertelling uitbreiden, allerlei tips volgen over hoe je goed kunt schrijven ('techniek'), rare onderwerpen met verrassende uitweidingen, noem maar op. Het gaat om de stem van de schrijver.

Even ter memorie: bij een vorige blog kwamen we al in de buurt van deze stem, en stuitten we meteen op het probleem van deze ontdekking. Hoor je eenmaal de stem van de schrijver opklinken uit zijn roman, dan lijkt die roman toch weer een soort eigendom te worden. Zeker wanneer we diezelfde schrijver in interviews tegenkomen of zelfs letterlijk zijn stem horen. Diezelfde Rob van Essen vertelt ons dat het belangrijkste bij het schrijven van een roman het vinden van een stem is. Dat heb ik dus van hemzelf, hij is de autoriteit die ik nodig heb om hier mijn blog over deze materie te schrijven.

We raken nu verstrikt in een spel van substituties. Mijn stem blijkt die van autoriteit Van Essen te zijn, die op dit punt overigens samenvalt met die van Agamben, en die stem leidt ons naar de roman De goede zoon. Maar hij leidt ons er meteen ook weer van weg, want dit is niet wat Van Essen bedoelt met de stem van de auteur. De stem is wat als het ware klinkt in de vertelling, wat die vertelling draagt, en niet de persoonlijkheid Van Essen die wordt geïnterviewd (door wie ook alweer, overigens...). Die roman kan ons iets heel anders dicteren dan zijn schrijver, en de schrijver kan dit gegeven weer benutten om zijn roman te verdiepen, in de richting van de beroemde meerstemmigheid.

Maar goed, nu we het toch over dat interview hadden: ik moet nog even kwijt dat Van Essen mijn voornemen om een boek te schrijven op een overtuigende manier ontmoedigt. De kop alleen al: 'Hoe meer mensen willen schrijven, hoe minder belangrijk literatuur wordt.' Als iedereen schrijft, leest niemand meer. Mensen schrijven namelijk het liefst over zichzelf. Schrijven wordt steeds meer de bezegeling van dat zelf in een vertelling. Vandaar ook dat Van Essen Netflix geen literatuur kan noemen. Het geeft ons vertellingen, geen literatuur. In literatuur gaat het namelijk om de stem, niet om de vertelling. Het verlangen om een boek te schrijven, denk ik, is het verlangen om iets gemaakt te hebben dat tastbaar is. 'Twaalf boeken', zegt Van Essen, als hij naar zijn kast wijst.

Nog iets uit dat interview: om die boeken uitgegeven te krijgen, is Van Essen in het begin heel vaak afgewezen. Literatuur heeft dus ook te maken met het vermogen om afwijzingen te doorstaan. Daar zit bij mij wel een zwakke plek. Ik ben een paar keer flink afgewezen en heb daardoor al vroeg geconcludeerd dat er voor mij geen plaats is in de wereld van de academie en de erkende literatuur. Dat klopt niet, blijkt nu, want afwijzingen betekenen iets anders, het zijn testen die kunnen vooruitwijzen naar grandioos succes.

Het is dus voldoende dat er goede boeken zijn, en al evenzeer dat die boeken worden gelezen. Ik houd het dus voorlopig maar bij de tweede taak, met deze blogs, al gaan ze gepaard met het ongemakkelijke gevoel dat ik me er op een bepaalde manier mee inschrijf in Google, in het oneindige archief dat ik als een God verkies boven de lezers van boeken. Hopelijk voer ik middels mijn blogs naar het model van het paard van Troje voldoende tegenkrachten mee. Vergeet niet dat ik hier op de eerste plaats lezer van boeken ben, geen schrijver.

En via deze schijnbare omweg belanden we dan toch eindelijk - eindelijk! - bij het boek De goede zoon van Rob van Essen. De ik-figuur, alter ego van Van Essen zelf, werkt een tijdje bij een archief, en krijgt later te horen dat ze hem al die tijd nauwlettend in de gaten hebben gehouden. Hier dus opnieuw het motief van het panopticon dat we eerder bij hem zagen. De roman zet zich uiteen met de mogelijkheid dat alle stappen die de mens zet niets meer zijn dan voorziene stappen in de richting van de kunstmatige intelligentie, die in politieke zin kan worden toegeëigend door een dienst.

Als je hierover nadenkt, zou je hier vraagtekens bij kunnen zetten. Geldt voor die dienst niet evenzeer die paradox van de onteigening die plaatsvindt wanneer je je de taal - of de oneindige datasystemen - probeert toe te eigenen? Als dat zo is, komen we in de buurt van wat Agamben en Benjamin omschrijven als het gebruiken van middelen zonder doel. De roman heeft daarvoor een bekend subgenre in handen, de road novel. Ook introduceert Van Essen de plotloze thriller. Het gaat in die thrillers niet om de plotwendingen, maar om de stemming. Stem en stemming hebben met elkaar te maken. Als de plot ons niet meer helpt om via de uitstel van de ontknoping (suspense) bij de stem van de auteur te komen, zijn we aangewezen op de stemming om bij de stem uit te komen.

Welnu, de stemming van deze roman zou ik omschrijven als zoekend. De ik-figuur zoekt naar de juiste toegang en de juiste uitweg uit iets wat zich aandient als een beklemmend plot. De mens raakt soms zijn geheugen kwijt. Er is die uitweg die ikzelf dus ook had geprobeerd, in mijn poging om een aaneengesloten verhaal te schrijven, het afstaan aan of overnemen van de identiteit van een ander, laten we zeggen de overname ('assumption' bij de vroege Bachtin). Maar met de techniek lopen we steeds meer het gevaar dat die overname wordt geregeld door niet-menselijke informatiesystemen. Dat wordt des te waarschijnlijker wanneer juist die systemen persoonlijke trekjes gaan vertonen, persoonlijker zelfs dan de persoonlijkheid die wij kunnen opbrengen. We zijn wat dat betreft al verder dan we denken, het wordt nu zelfs mogelijk om vanuit die denkbeeldige, waarschijnlijk wordende toekomst terug te kijken naar ons heden en verleden. Ons heden wordt, zoals we met Derrida en Agamben al eerder hadden gezegd, een futurum exactum, of futur antérieur.

Tot dusver lopen we ook nog parallel met Thomése, zijn onderwaterzwemmer. De road novel zou je beter een river novel kunnen noemen, omdat er van meet af aan ook een spel wordt gespeeld met het onderhuidse, met de dominante oppervlakte waaronder van alles gaande is dat latere ontwikkelingen aankondigt. Ook hier ligt de sleutel in de stemming, in de beginscène aan de kassa bij Albert Heijn. De onderhuidse woede van de ik-persoon wordt al neergezet zodat die later zijn werk kan doen, dat wil zeggen: aan de oppervlakte komen en meedrijven.

Voor een uitvoerige analyse heb ik het geduld niet, en u vast ook niet. Lees die roman gewoon. Ook wil ik de roman niet alsnog een plot geven als de schrijver dat niet wil. De beschouwende schrijver (die ik wil zijn) heeft allang zijn gezag verloren en is niet eens in staat het woord aan de literatuur te geven - die literatuur beschikt vooralsnog zelf over haar woord. Het enige wat ik wil doen is aanknopen bij het motief van de hel, dat in De goede zoon centraal staat, en het (door mij eerder ontdekte) paradijs overschaduwt.

Ik zou de volgende stelling willen lanceren, liever gezegd hernemen en aanscherpen: de boeken van Van Essen zijn zijn paradijs. Hij schrijft boeken omdat die een mooie, omheinde ruimte bieden voor de probleemloze vrijheid. Van Essen wil een ding zijn, en een ding ben je als je een boek schrijft. Een boek is meer een ding dan bijvoorbeeld een blog. Probleemloze vrijheid is het zijn van een ding. 'Ik zal de dingen missen want ik ben zelf ook een ding.' Je wil een ding kunnen oppakken dat niet meer verandert als je het hebt opgepakt, zoals een krant. Het ding geeft vastigheid als je zelf in de wereld verdrinkt, als die wereld een rivier wordt.

Lezen we het tweede scheppingsverhaal in Genesis, dan zien we daar allerlei rivieren lopen. De rivieren lopen door het paradijs. Ze zijn van belang omdat God een tuinman nodig heeft die de tuin kan irrigeren. Helaas verprutst zijn zelfgecreëerde tuinman die taak, en wordt het paradijs definitief ontoegankelijk. Maar als we Agamben mogen geloven, blijft die tuin van belang in de denkgeschiedenis der mensen, zelfs na de uitvinding van de erfzonde door Augustinus.

Is het die uitvinding van Augustinus die indirect, via de erfzonde en de calvinistische opvoeding van Van Essen, de dominantie van de helvisioenen in De goede zoon verklaart? Voor een deel zal dat zeker het geval zijn. De hel is door Joyce ook al ingelijfd, via zijn Portrait of the artist, in de literaire canon. En De goede zoon presenteert zich als een dystopie à la Big brother. We krijgen flink ingewreven dat we niet meer onszelf kunnen zijn naarmate we slaaf worden van de kunstmatige intelligentie. Mens, gedenk dat....!

Maar er is dus een onderstroom in De goede zoon. Van de woede, ja, maar ook van het paradijs. De moeder van de ik-figuur wordt dement en opgenomen in een verpleeghuis. Toen ik deze roman aan het lezen was, vernam ik dat er besloten was dat mijn dementerende vader ook moet worden opgenomen in een verpleeghuis. Maar er is toch een verschil. Alleen al dat het bij Van Essen niet om zijn vader gaat, maar om zijn moeder. Zodoende ontsnapt hij, mede geholpen door zijn werkelijke levensloop, aan het lot van de vader-zoonromans die de Nederlandse literatuur karakteriseren. Nog voordat je uitlegt wat het verschil zou kunnen zijn van die moeder-zoonverhouding, weten we dat dit niet veel uitmaakt, en dat het niet veel uitmaakt hebben we vooral geleerd van onze moeder.

De goede zoon bezoekt zijn moeder tot en met haar dood in het verzorgingshuis. Daarin schuilt zijn goedheid. De mens is dus toch, ondanks alle hel en verdoemenis, tot iets goeds in staat. Er zit natuurlijk wel ironie in, de goedheid is machtsvertoon, de vrouwen daar vonden Van Essen (of zijn alter ego) heel aardig. Maar of zijn goedheid nu machtsvertoon is of niet, het blijft goedheid. Het is bijvoorbeeld goed voor hemzelf. Dat blijkt achteraf, nu Van Essen niet meer op woensdagmiddag naar zijn moeder gaat, mist hij de regelmaat en de wandelingetjes.

Ik moet denken aan een collega die me vertelde dat haar vriend zijn ouders bezocht en zijn best deed in het leven. Zijn broer gedroeg zich heel anders, maar werd door zijn ouders meer gewaardeerd. Dan komt de vraag op: voor wie doe je het eigenlijk, als je de goede zoon bent? Haar antwoord: voor jezelf. Je doet het voor jezelf. Het is een manier om iets met jezelf, en met je zelf, te doen, er gebruik van te maken. Moest ze kiezen tussen 'cogito ergo sum' en 'to be or not to be', dan zou ze voor het eerste kiezen.

Nog een stap verder, en we zijn bij het ding. Het zelf is namelijk geen ding, het is geen identiteit. Het stroomt mee en vervliegt met de erkenning. Het bijt zich illusoir vast in zichzelf als het wordt afgewezen.

Het ding, dat is de demente moeder. Ze is haar herinneringen kwijt, en leeft in het nu. Ze is ook haar herinnering kwijt aan haar angst voor de hel. Eindelijk! Zo is er in haar plotloosheid toch een reddende kwaliteit. Ze is het ding dat als ding verschijnt in het ding van Van Essen, zijn boek. Zijn paradijs, want zijn rivieren kunnen ongehinderd stromen binnen de omheining van zijn ding, het boek en het verpleeghuis.

Mijn zus appte me dat we mijn vader niet moeten zeggen dat hij naar een gesloten inrichting gaat. Nee, hij gaat naar een fijne ruimte waar hij met zijn kinderen uitstapjes kan blijven maken door het mooie Limburgse landschap, zijn tuin. De taal doet er dus toe. Mooi meegenomen is dat het nog klopt ook. Waarom zou je dat dan verzwijgen?

Afbeeldingsresultaat voor verpleeghuis bergweide






Geen opmerkingen:

Een reactie posten