Rob van Essen - Kind van de verzorgingsstaat, 2016
Van Essen is een jaar jonger dan ik. Alleen al deze openingszin zegt al heel veel. Een belangrijk ding dat hij zegt is dat ik meteen de wereld heb verengd tot mezelf. Dat hoort bij de tijdgeest van de verzorgingsstaat. In de verzorgingsstaat hing je in een soort hangmat. Je solliciteerde, maar niet serieus. Je werd niet volwassen.
Via de filosofie van Agamben heb ik geleerd dat de mens ook niet bedoeld is om volwassen te worden. Daarom was ik onmiddellijk gefascineerd door dit boek van Van Essen. Hoe krijgt een puber die de school verlaat in de jaren zeventig het voor elkaar om geleidelijk volwassen te worden? Hij is na zijn vijftigste, na een paar romans, in staat om de verzorgingsstaat van de jaren zeventig en tachtig te beschrijven als een tijdgeest. Zijn autobiografische schetsen zijn daaraan ondergeschikt. Het kleinste detail uit het leven van Van Essen fungeert nog als illustratie van die tijdgeest.
Een beetje onderhuids blijft het christendom. Van Essen komt uit een gezin dat na een periode van modernisering uitdrukkelijk kiest voor een strenge protestantse richting. Van Essen breekt daar al redelijk vroeg mee. Maar hij voelt en wij voelen met hem mee dat die verzorgingsstaat er niet had kunnen zijn zonder dat bijzondere calvinisme van Nederlandse snit.
Het raarste is nog dat Van Essen dat calvinisme het meest bevestigt wanneer die tijd voorgoed voorbij is. Hij bezoekt appartementen die in verval zijn en worden gesloopt. Hij droomt dat zijn huurschuld oploopt en dat hij die niet kan betalen. Kortom, het paradijs is verlaten en je kunt niet meer terug. De schuld loopt op, je moet aan het werk en je wordt volwassen.
In het paradijs, zegt Agamben de oude theologen na, doe je niks. De mens is niet gemaakt om hard te werken. Als we dus aan politiek doen, zijn we in feite bezig met het terugdenken aan het paradijs en het voorbereiden van onze terugkeer ernaar. Bij Van Essen zien we een omgekeerde beweging. Het verlaten van het paradijs voelt als een verademing. Je treedt toe tot de wereld van volwassenen. Het paradijs is nog slechts bereikbaar in de nostalgie, en je weet dat die je bedriegt. Het leven van je veranderende ik is goed, het leven van de veranderende stad is goed. Amsterdam plooit zich rond het IJ, waar dat IJ voorheen een randfenomeen was.
In het centrum staat de muziek. Geleidelijk verschuift de popmuziek naar de marge, muziek voor onder de afwas. Dat is bij mij net zo. Het verschil is dat ik altijd al van de klassieke muziek was, en dat de popmuziek voor mij slechts een episode was. Meer een vriendendienst dan iets van mezelf. Bij Van Essen is het de muziek van zijn jeugd, die hem bewijst dat zijn bestaan beperkt was. Erg geforceerd melancholisch en egocentrisch. De klassieke muziek ontdekt hij als iets dat het pathos compenseert met stijl. Hij is volwassen geworden.
Bij mij is die herinnering aan de verzorgingsstaat positiever, veel positiever. Ik heb maar kort uitkering getrokken. Wel was ik altijd al verantwoordelijk en braaf, ik maakte mijn school af en deed mijn best in de muziek en de theologie. Ik vond het vreselijk om zwart te rijden en zonder licht door de stad te fietsen. Toch heb ik dat ook allemaal meegemaakt, want je leeft niet alleen. Je leeft altijd in de tijdgeest.
Ik heb het boek van Van Essen dan ook tegen de draad in gelezen, vermoed ik. Ik had me kunnen herkennen in zijn relativering van de verzorgingsstaat en in zijn oproep tot volwassenheid. In plaats daarvan heb ik altijd het gevoel dat ik me te volwassen gedroeg en mijn jeugd heb overgeslagen.
Maar er zit iets in dat te jong en te oud dat kenmerkend is voor die tijdgeest zelf. Je zag het volgens Van Essen aan Crosby, Stills, Nash en Young. Ze waren al oud voordat ze dertig waren. En nu ze oud zijn lijken ze weer kinderen. Kinderen uit nostalgie. Ze zijn van oud naar jong gegroeid. Nergens is er dus echte jeugd. Ook zo kun je dit boek van Van Essen lezen. De jeugd gunde zich geen echte jeugd, omdat ze eeuwig leefde. Ze vertelde zichzelf voortdurend verhalen die te volwassen en te oud klonken. Verliet je de school, dan was dat 'omdat het schoolsysteem niet deugde'. Nou, dat klinkt volwassen. En als quasi-volwassen rechtvaardiging is het tegelijk jeugdig en oud, en noch jeugdig noch oud.
Dat maakt die tijdgeest er niet eenvoudiger op. Daar merk je bij Van Essen overigens weinig van. Hij schrijft wat hij meemaakt, voelt en denkt, met een soort droge humor die me erg bevalt. Maar als je erover doordenkt, wordt het toch erg gecompliceerd.
Misschien kun je het benaderen met Foucault. Van Essen heeft zelf filosofie gestudeerd, en begint ook over het panopticum, en heeft zelfs eventjes in de koepelgevangenis van Arnhem gezeten (omdat hij een boete niet had betaald). Het panopticum is maar één ding van Foucault. Een ander ding is zijn beschrijving van het neoliberalisme. We leefden en leven nog steeds in een civil society die iedereen omtovert in een ondernemer. Het ondernemerschap zit in de haarvaten van onze civil society. De verzorgingsstaat was dus hooguit een tijdelijk relatief stabiele toestand van een essentiëlere instabiliteit. Je moest werken, en wel uit vrije keuze. Hing je achterover, dan kon dat enige tijd goed gaan, maar op tijd wisten ze je te vinden.
En zo is de schrijver ineens volwassen. Hij treedt toe tot de volwassenheid. Hij is eigenaar van zijn dromen. Maar die liggen ineens in een winkel, en Van Essen zegt dat hij gearresteerd zou worden als hij die boeken van hemzelf uit de winkel zou meenemen. Vervreemding dus!
Zou niet zijn hele boek daarnaartoe bewegen, van het eigendom naar de vervreemding? Die hele melancholie is een vervreemdingstoestand. Je raakt verward als je terugverlangt naar het paradijs en ineens wordt geconfronteerd met die nutteloze melancholie en nostalgie. Eenmaal meegesleept, zijn we ons eigendom van onszelf kwijt. Tijd voor iets nieuws, voor iets anders, al weten we niet wat.
En zolang we het niet weten, kunnen we nog even bijkomen in die hangmat, of dat bankje waarop ik mijn blogs schrijf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten