Rob van Essen, Hier wonen ook mensen, Verhalen, 2014
We hebben kort geleden een blik mogen werpen op de vaders, de vaders die maar blijven terugkomen ook als ze allang dood zijn. Bij vader mag je ook rustig denken aan de auteur, hij is immers degene die zoals wordt gezegd creëert, en het kind is zijn product. Eigenlijk is die vader al zo goed als dood als hij zich heeft voortgeplant. Hij is verzekerd van het hoogst haalbare voortbestaan, maar nu dat eenmaal zo is, kan hij net zo goed vertrekken. Als hij dan toch terugkomt, denken we dat er een reden voor moet zijn. Alleen al omdat vaderschap en ergens de reden van zijn waarschijnlijk wel met elkaar te maken hebben. We kunnen ons het vaderschap niet goed voorstellen zonder meteen te denken aan oorzaak, scheppen, reden.
Nu treedt er wel verwarring op. Als het kind al het voortbrengsel is van de vader, wat kan dan nog de reden zijn dat die vader terugkeert? Als die reden er niet is, dan kunnen we hem net zo goed zelf bedenken. En daar gaan we met onze fantasie. We nemen het over en zorgen ervoor dat onze vader er niet voor niets is.
Misschien is het ook ooit zo met Jezus Christus gegaan. Hij had wel een verhouding tot de Vader, maar met zijn eigen wonderlijke bestaan begon hij het bestaan van die Vader te overwoekeren. Voor die Vader moest snel weer een reden worden bedacht. En daarom werd het de Vader van Christus, en daarnaast natuurlijk nog steeds wat Hij al was, de Vader van alle mensen.
De echo's van dit soort redeneringen, die de theologie eeuwenlang hebben begoocheld, beluisteren we nog in het onlangs hier besproken proefschrift van Bart Vieveen, over Lacan. Als we bij Lacan door alle complicaties heen iets kunnen vaststellen, is het wel dat er een ijzeren Noodzaak regeert over ons, en dat alles dus zijn reden heeft. Maar die redelijkheid kunnen we niet rechtstreeks benaderen. Wat ons drijft blijft voor ons verborgen. Er is immers ook nog de vader, de terugkerende vader. Die kunnen we op diverse manieren benaderen, al strijdend, loochenend en verwerpend. Maar iets van de vader als oorzaak en reden van ons bestaan blijft daarin in stand, een restant zou je kunnen zeggen, een restant in weerstand, een restance (Derrida).
Het is wel verleidelijk om de verhouding tot onze vader als onze oorzaak te overdenken, maar op een of andere manier zitten we al in een verhaal. Dat verhaal gaat zijn eigen weg, zo lijkt het, en steeds wanneer we denken dat we daarin een bepaalde positie innemen, kan het zometeen weer heel anders liggen. Misschien is het bedenken van verhalen wel niets anders dan de strijd tegen, de loochening of verwerping van de vader, zodat we voor onszelf een poot hebben om op te staan, en ons kunnen verzoenen met de grilligheden van het leven. Dan zijn we tenminste verlost van ook nog eens die storende aanwezigheid van degene die ons in het leven heeft gezet, en wordt het al bij al iets minder gecompliceerd.
Maar er kan ook nog iets anders aan de hand zijn. Als ik Rob van Essen lees (nu alweer in korte tijd het vierde boek), dan treft mij dat in zeker twee verhalen de vader centraal staat, en in een paar andere verhalen ook nog eens God.
In een van beide vaderverhalen gaat de ikfiguur met zijn vader en zijn oom op vakantie naar Portugal. Daar gebeuren ineens dingen die deze vakantie volledig in de schaduw stellen. Een voetbalscheidsrechter die sprekend op zijn vader lijkt wordt door een hysterische voetbalfan gedood, en de vader zelf wordt geraakt door een steen die door een andere voetbalfan werd gegooid. Hier zie je al dat woekereffect. Aan het eind van het verhaal benoemt de ik-figuur dat effect ook (anders was ik er ook niet zo gauw op gekomen). Maar dat benoemen maakt zelf ook weer plaats voor een vervolg waarmee het verhaal besluit.
Steeds wanneer je je lekker in een verhaal hebt genesteld verschijnt er een ander verhaal dat de aandacht opeist, en waardoor de figuren van het eerste verhaal bijfiguren worden. Nooit word je op die manier hoofdpersoon van een verhaal, je zult altijd bijfiguur blijven.
In het andere vaderverhaal wordt de vader van (dezelfde of een andere) ik-figuur boos op de predikant. Die neemt de Bijbel niet letterlijk genoeg. De vader loopt boos de kerk uit. De zoon gaat hem achterna. Waar zou de vader heengaan? De zoon denkt dat de vader naar het bos gaat om daar een huis te bouwen waar het hele gezin voorgoed in kan blijven wonen. Maar uiteindelijk draait het verhaal erop uit dat de zoon de vader thuisbrengt. Ook deze actie wordt overwoekerd, en wel door een musical die de zoon later in zijn herinnering laat ontstaan. Zo lijkt het of hij zijn eigen bijfiguur-zijn in scène heeft gezet, al is het in dit geval juist door een scène in het leven te roepen waarachter hij ongezien kan verdwijnen, en zo zijn vader kan thuisbrengen.
Stel dat we met deze ogen opnieuw naar het proefschrift van Bart over Lacan zouden kijken, dan zien we bij Van Essen een veel positievere verhouding tot de vader. Maar ook weer niet van het type Fortuyn dat zichzelf graag in het centrum van de aandacht opstelt en de vader daar ook wil neerzetten. De reddingsactie wordt voltrokken aan gene zijde van de aandacht, en leidt niet tot het zetten van de vader op de troon. Het gaat erom dat de vader zijn leven kan leiden, thuis en elders.
Misschien kunnen we dat mooie doel wel een zetje geven met onze fantasie. Die fantasie houdt kortweg in dat we ons dat thuis voorstellen als een mooie plek in het bos waar de vader een huis bouwt waar we kunnen wonen. Dus toch alweer het paradijs dat we bij Van Essen al een paar keer hadden gezien. Met een ietsje volwassenere blik kun je ook zeggen dat de literatuur die plaats is. Het verhaal is de fantasie die zichzelf in leven houdt door en soms ook ondanks de woekering. In dat verhaal kun je een tijdje leven, en kun je zaken als vader, oorzaak en verleden even een plaats bieden.
Ik was dus iets te voorbarig met mijn conclusie dat Van Essen een calvinist is die eigenlijk niet geïnteresseerd is in het paradijs. Integendeel, je kunt zijn boeken misschien wel opvatten als een paradijs, in de zin van een fantasie waarin je kunt verblijven om in contact te blijven met zaken als redding, het verlangen naar redding als iets dat heel dichtbij is.
Ik ga naast mijn oude vader zitten. Hij is weer eens in slaap gesukkeld. Toch zet ik de mis voor hem op, op NPO2. Na een kwartier wordt hij wakker en volgt hij versuft de lezing en de preek. Er zit wel veel Latijn bij. Daar had hij het nooit zo op, Latijn was de taal van de conservatieve katholieken. Maar nu heeft hij er wel vrede mee, de pastores van deze vieringen zijn oké, dat hoor je aan de preek. Mijn vader kan dus rustig wegzakken. Ik zet het geluid weer zachter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten