Ironie is echt zo'n thema dat je niet vaak meer tegenkomt in de filosofie. Zeker niet de minst belangrijke reden daarvan is dat autoritaire leiders in de jaren negentig de waarheid afschaften, en kritisch denkende mensen zich niet medeplichtig wilden voelen. Kritisch denken houdt in dat je oordeelt en zegt waar het op staat. Daarmee is het kantianisme, met zijn strijd tegen het kwaad, de zuurstof geworden die we graag inademen om ons in leven te houden bij het toenemende autoritarisme.
Waarom we het toch over ironie moeten hebben heeft te maken met Plato, de heilige Plato, om wie deze blogserie draait. Hij deed verslag van Socrates met zijn 'ik weet dat ik niets weet'. Iedereen kon nu denken dat Socrates dat ironisch bedoelde, dat hij dus bedoelde dat hij juist heel veel wist. Maar hij bedoelde wat hij zei. Weliswaar wist hij op die manier meer dan zijn gesprekspartners, die zelfs dat niet eens wisten, niet eens wisten dat ze niets wisten. Maar je kunt Socrates' uitspraak daarom nog niet vertalen in veelwetendheid. Hij wist dat hij niets wist, maar veel verder kwam hij daarmee ook niet. Hij was dus gewoon serieus en - voorzover dat mogelijk is - hij sprak de waarheid.
Wat we ironie noemen kan dus heel goed samengaan met het spreken van de waarheid, ook en misschien wel vooral in de wetenschap dat je niets weet. Heeft het begrip ironie daarmee dan niet zijn betekenis verloren? Kunnen we dan niet beter serieus en helder de waarheid spreken en dat ook gewoon maar benoemen? Dat zou mede verklaren waarom de term ironie uit het filosofische landschap verdwenen is. Maar we kunnen die term ook gebruiken om te begrijpen wat er aan de hand was in de tijd dat hij nog domineerde.
Een poging daartoe vind ik bij de schrijver P.F. Thomése. Hij moet bij ironie denken aan zijn leraren van het gymnasium in Zaltbommel, lang geleden alweer, die spraken met ironie. Ironie was een bepaald soort fijnzinnige cultuur die op een of andere manier te maken had met het geduldig, woord voor woord, ontsleutelen van klassieke teksten. Thomése wil deze cultuur ook nu nog blijven koesteren en verdedigen tegen wat hij ziet als de esthetisering van de moraal. Als je jezelf neerzet als iemand die helder oproept tot verdediger van het goede, dan kun je dat misschien een keer doen, maar als iedereen dat gaat doen, verwordt het tot managerstaal. Wat je verkoopt als waarheidsspreken komt dan neer op de vraag hoe je overkomt. En zo beland je alsnog weer in de ironie, maar nu zonder het te weten.
De (nieuw-)Griekse filosoof Dimitris Liantinis (1942-1998) nam het ook op voor de ironie. Maar hij staat op een bepaalde manier ook zeer dicht bij de heldencultus die we eerder associëren met de helderheidscultuur. In een prachtig essay (afgedrukt in zijn boek Gemma) loopt hij even een paar helden langs, Socrates, Jezus, Dostojevski, om uit te komen bij een andere beroemde nieuwe Griek, de dichter Konstantinos Kaváfis (1863-1933). Liantinis demonstreert de ironie van Kavafis aan drie gedichten.
Het eerste, getiteld In 200 v.Chr., start als volgt:
'Alexander, zoon van Philippos, en de Grieken
uitgezonderd de Lakedaimoniërs -' (πλὴν Λακεδαιμονίων)
De Lakedaimoniërs, Spartanen dus,waren de enige Grieken die niet meegingen met de glorieuze veldtochten van Macedoniër en 'panhelleen' Alexander de Grote. De titel verwijst naar de tijd vlak voordat de Grieken door de Romeinen werden verslagen. Vanuit die tijd kun je met de dichter terugblikken op de veroveringen van Alexander. Dat doet enkele eeuwen later ook de beroemde historicus Plutarchus in zijn beroemde biografieën. Alle Grieken waren erbij, alleen de Spartanen niet. Plutarchos citeert de inscriptie die de Grieken op de oorlogsbuit aanbrachten die ze op de Perzen hadden veroverd: de Grieken, uitgezonderd de Spartanen.
Je zou dus kunnen denken dat de Spartanen toch niet echt horen bij de Grieken, en verstek laten gaan wanneer het op de echt grote overwinningen aankomt. Maar er is dus ironie in het spel. We moeten niet vergeten dat filosoof Liantinis zelf ook uit het gebied afkomstig is waar ooit Sparta lag. Liantinis heette eigenlijk Nikolakákos en veranderde zijn naam in Liantinis als huldebetoon aan zijn geboortedorp.
Een oppervlakkige interpretatie zou nu kunnen luiden dat Kavafis Alexander en zijn nazaten prijst, en Sparta de grond in boort. Zo zou je ook de laatste regel kunnen opvatten:
Moeten we nu nog over de Lakedaimoniërs spreken!
Ha, denken we nu, we zijn meteen al ironisch. Nee, natuurlijk niet, de Spartanen waren er niet bij en laten we het niet meer over hen hebben! Die regel, zou ik denken, ziet er misschien uit als een retorische vraag. Maar er staat in het Grieks een conjunctivus (νὰ μιλοῦμε), 'laten we nu over de Lakedaimoniërs spreken!' Maar dit is niet de ironie die Kavafis bedoelt, volgens de lezing van Liantinis. Sparta is niet de stadsstaat die is afgehaakt, de inflexibele, conservatieve oligarchie. Het Sparta van Liantinis - en ook van Kavafis - is een belangrijke en onderschatte kracht die de Griekse stadsstaten bij elkaar hield. Liantinis noemt allerlei voorbeelden, onder meer toen de bondgenoten van Athene na de burgeroorlog (gewonnen door Sparta) eisten dat de stad vernietigd werd. Sparta wees dit met een grootmoedig gebaar van de hand: Athene had immers een hoofdrol gespeeld in de Perzische oorlogen. Sparta inspireerde Plato tot zijn waardering van deugden. Enzovoorts. Plutarchus was zich hiervan bewust en citeerde instemmend enkele zinnen van de Spartaanse leider Lycurgus.
Stapsgewijs bouwt Liantinis zijn Kavafis-interpretatie verder uit aan de hand van enkele andere gedichten. Opmerkelijk is dat hij Kant hier te hulp roept, de filosoof die ik eerder in deze blog juist had afgeschilderd als de inspirator van het heldere spreken. Maar er is ook een andere Kant, die van de antinomieën. Bijvoorbeeld de these: De wereld heeft een begin in de tijd, en is ook begrensd in de ruimte. Antithese: de wereld heeft geen begin, en geen grenzen in de tijd; zij is oneindig in tijd en ruimte. Je kunt antinomieën helder verwoorden, wat nog niet betekent dat je daarmee tot een eenduidige conclusie komt. Nooit leidt een antinomie tot de uitschakeling van een van beide elementen, ze blijven allebei geldig. De ironie van Kavafis heeft meer met die antinomieën te maken dan met kritiek. Dat hij Sparta op het schild heft gaat niet ten koste van Athene, integendeel.
Met zijn kantiaanse antinomie wil Liantinis een moeilijk gedicht van Kavafis verhelderen (Jongemannen uit Sidon), waarin deze een man opvoert die Aeschylus bezingt. Wij kennen hem als de uitvinder van de Griekse tragedie. Maar hij heeft ook meegevochten tegen de Perzen in de beroemde oorlogen begin vijfde eeuw. De man bezingt de krijger Aeschylus en vergeet de dichter. Dan springt er een jonge literatuurliefhebber op en zegt:
'Nee, dat kwatrijn bevalt me niet.
Uitlatingen van zo'n soort lijkenhalfhartigheid.
Geef - schrijf ik voor - aan je werk al je kracht,
Al je zorg, en vergeet je werk niet
in de beproeving of als je leven ten einde loopt.'
Dichter en Nobelprijswinnaar Giorgos Seferis wijst Kavafis scherp terecht om deze regels. Die jongeman is een nepdichter die het gedicht terugbrengt tot zoete aroma's, en Kavafis had die regels beter kunnen weglaten. Liantinis gaat daar niet in mee. Seferis begrijpt de ironie van Kavafis niet. De lofprijzing van Aeschylus de krijger wint aan kracht door de kritiek van de softe jongeman. Daarvoor moet je dit gedicht ook uitlezen. In de tweede helft voert Kavafis Aeschylus juist op als dichter en blijkt de jongeman inderdaad een onbetekenende dichter. Zo krijgt het gedicht de omtrekken van een antinomie. Want we kunnen het gedicht twee kanten op lezen. Door de tegenstelling kunnen we ineens zien dat die jongeman dan wel een slechte dichter is, maar door zijn jeugdige enthousiasme brengt hij ons dichter bij de superieure poëzie van Aeschylus, hij 'is zo overweldigd door het vuur van de poëzie dat hij de nucleaire reacties in het centrum van de zon kan overtreffen'. Door de antinomie zijn we in staat om de grootheid van Aeschylus te zien dankzij het enthousiasme van de jongeling, en tegelijk ook te zien hoe deze de boot mist, doordat hij de ervaring van de krijger Aeschylus niet kent, de hardheid waaruit de tragedie is geboren.
De ironie van Kavafis draait dus rond de figuur van wederzijdse uitsluiting en complementariteit. Het is tegelijk dankzij en ondanks het tegendeel dat beide posities tot ons spreken.
Misschien begrijpen we nu ook iets meer van Liantinis zelf. In eerste instantie kwam hij op mij over als een filosoof die wel erg goed weet hoe superieur de klassieke cultuur is en hoe gedegenereerd zijn Griekenland is geworden onder invloed van de Joden en Christenen. Maar nu hebben we de antinomie erbij gehaald, en moeten we - misschien zelfs tegen Liantinis in - zien hoe belangrijk dat (Joods-)Christendom is, hoe belangrijk een gedegenereerde cultuur is om dichter bij de levende cultuur te komen. En hoe terloops Liantinis Kant er ook bij haalt, we kunnen hem nu ook nog eens inzetten als transformator (mijn term) waarmee we Kant - en het kantianisme - kunnen gebruiken als tegenwicht tegen het veresthetiseerde moralisme.
Ik schrik van de zin die ik zojuist geformuleerd heb, met de hoge ambitie die erin schuilgaat. Kunnen de arme schoudertjes van het gedegenereerde Griekenland die last dragen? Nou, alleen als je de frames in het oog houdt, denk ik. De kracht van het oude Griekenland ligt in de poëzie. En in de moed waarmee de stadsstaten zich in hun fragiele samenwerking weerden tegen het machtige Perzië. Het moderne Europa heeft dit oude Griekenland gebruikt als transformator om een ritme op gang te brengen, van enerzijds verstarring en degeneratie, anderzijds vernieuwing en renaissance. Volg je Nietzsche, de favoriete denker van Liantinis, of Rilke, de dichter van zijn proefschrift, dan zou je de muzikaliteit van dit antieke ritme kunnen herkennen bij deze geniale Duitsers. Duitsland liet zich tijdens het idealisme al in zijn politieke dromen inspireren door de poëzie.
Anders is het gesteld met het nieuwe, gedegenereerde Griekenland. Waarom zouden we zo'n onbekende filosoof als Liantinis überhaupt moeten lezen, als we al Nietzsche en Rilke hebben, of, als het moet, ook nog Kavafis? Tja, daar heb ik geen overtuigend antwoord op. Wel heb ik sympathie voor een - noem het maar - een karaktertrek die me opvalt als ik te maken krijg met die Grieken, als ik via mijn dochter en haar vriend iets hoor over hun cultuur, kunst, filosofie, als ik daar de boekhandel binnenloop. Mij valt dat enthousiasme op waarmee ze alles vertalen en lezen. Ze schrijven ook nog veel. En in het buitenland weten ze dat niet. The best kept secret.
Soms zijn er van die ontdekkinkjes, zoals filosoof Alain Badiou die het fantastisch vindt hoe die Grieken de vluchtelingen voor ons opvingen. Helaas hebben we sindsdien ook andere kanten gezien, de pushbacks aan de Bulgaarse en Turkse grens. Nee, met onze idealisering komen we niet erg ver. We zullen eraan moeten wennen dat degeneratie een permanent kenmerk is van de Europese cultuur. Dat wil niet zeggen dat we linea recta ten onder gaan. Het is niet minder en meer dan een ritme, harmonie, muzikaliteit. En laten we de filosofie dan ook maar als een soort muziek beschouwen, zoals Plato al dacht. Filosofie, bijna verdwenen van ons toneel. Maar soms is de harmonie in het verborgene sterker dan de harmonie van de oppervlakte. Ook en vooral als die harmonie zich uit als antinomie.
Liantinis zet in op de dood. Zeker, ook zijn zelfgekozen dood in het Taugetosgebergte bij Sparta. Maar ook in zijn transformatie van de dood in de terugplooiing van de onsterfelijkheid over ons sterfelijke leven. Er is geen hiernamaals, maar we weten dat we zullen sterven, en dat is de belangrijkste kracht waarmee we ons leven kunnen verrijken. Misschien ook daarom vond Liantinis het belangrijk om te sterven zonder theater, dus anders dan Socrates en Seneca, op een plaats die de moeite waard was, ergens bij Sparta, en ongezien.
Ik herinner me een schoolreis zo'n vijftien jaar geleden naar de kerkjes bij Sparta, de plaats die daar ligt en zo heet, een onooglijk provinciestadje. Er is niets over van het oude Sparta. In de kerkjes is materiaal verwerkt van de gebouwen van Sparta. Ergens in dat verdomde Christendom moet iets schuilgaan van de kracht van die oude Spartanen, het best bewaarde geheim van het oude Griekenland. We hebben nog wat bemiddelaars nodig, vooral types van wie we denken dat ze erg antichristelijk zijn, zoals Nietzsche, en Liantinis, om die geheimen aan de materie te ontfutselen. Hun specialisme was de degeneratie. Het was hun list om ons op het verkeerde been te zetten.
Liantinis heeft zelf weer een prachtige beschouwing over Dafni, de buitenwijk van Athene waar later een kerkje over een tempel werd gezet en nog weer later een gekkenhuis. Griekenland, zegt hij, is zo'n beetje het gekkenhuis van Europa. Daar besluit Liantinis zijn mooie beschouwing over Kavafis mee. In die passage zit een hoop ironie. En nu we weten dat we ironie zo mogelijk niet meer mogen denken zonder antinomie, zou ik zeggen dat we in zekere zin allemaal eindigen in zo'n gekkenhuis, het is de plaats die we nodig hebben om terug te kijken naar de zogenaamde hogere waarden van Europa, en het is alsof we nu weer op een nieuwe manier types als Hölderlin en Nietzsche kunnen lezen, mede dankzij die gekke Liantinis. En misschien gaan we ook Kant met zijn kritiek weer anders lezen, Kant de landmeter die eerst het binnen en buiten van de rede wilde markeren voordat hij uitkwam bij zijn antinomieën.
Around the year 1890, when the engineers hired by the noble family of the Dromokaites to construct a public psychiatric clinic started taking topographic measurements, a Greek peasant nearby who was sowing his field saw the commotion and putting his hands around his mouth cried out to them:
- "Oi, you over there! What is it you're fiddling with there?"
- "We're measuring, my good man, they answered. We're measuring in order to build a madhouse for the Greeks."
- "All right then. Join the queue! Some day we'll all end up there."
That simple man was just making a joke. But his phrase became a saying: "Join the queue!"
Het Grieks voor 'sluit je aan in de rij' is ook weer bijzonder, Τράβα κορδέλα. Mijn dochter vertaalt 'trek aan het touw!' alsof je aan een van de kanten van de antinomie staat, ook het gekkenhuis is in de antinomie, en wie weet hebben we dat gekkenhuis nodig om de antinomie aan te kunnen, het is een enorm getouwtrek, maar je staat in de rij en dit is ons leven.
Klooster bij Sparta |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten