donderdag 3 juni 2021

De leegte die Rilke achterlaat

Ik presenteer me nadrukkelijk als leerling. Nu ik dit heb opgeschreven, heeft het de geur van een disclaimer. Een leerling kan zich altijd verschuilen. Hij kan wijzen naar zijn leraren, hij kan de dooddoener gebruiken dat we het allemaal niet weten, hij kan zelfs zoals Socrates de ander ironisch onder druk zetten: 'Vertel me eens, hoe komt het dat jij zoveel weet?'

Het wordt dus tijd voor wat eerlijkheid. Op mijn verjaardag kreeg ik van mijn collega Ike te Strake een boek over het leraarschap cadeau, Rilke en de wijsheid - De kunstenaar als leraar, van Jan Oegema. De schrijver heeft zich net als ik rondgewenteld in de moderniteitskritiek die we nog steeds ongelukkig aanduiden met 'postmodernisme', en vat die op als nog een stap verder in de onwetendheid. Vooral in intellectuele kringen bleef het taboe om over leraren in positieve zin te spreken. Iedereen is leerling, en desnoods: iedereen is zijn eigen leraar.

Zeker, postmodernen zijn ook modern, en dus kritisch. Kies je Rilke als leraar, dan moet je dus wel duidelijk maken wat je aan die dichter niet bevalt. Gaat hij een beetje premodern de leraar uithangen, zoals in de Duineser Elegien, dan haakt Oegema af. Niet echt natuurlijk, want postmodern, dus Nietzscheaans, dus affirmatief. Maar het effect is dat we Oegema graag willen volgen als hij andere gezichten van Rilke tevoorschijn tovert in zijn beschouwing, Rilke de antileraar zelfs, en vooral Rilke de leraar die ook leerling is.

Met Rilke heb ik iets sinds mijn zangles toen ik achttien was. In mijn blogserie over muziek en Agamben heb ik die periode tot uitgangspunt gebruikt voor filosofische beschouwingen over muziek. Ik heb maar een paar maanden op het conservatorium gezeten, schoolmuziek en orgel. De zangles was geen succes. Mijn leraar vond dat iedereen kon leren zingen. Maar na twee maanden inspanning stelde hij voor om eerst maar eens een tijdje poëzie te declameren. Hij koos de eerste elegie van Rilke: 'Wer, wenn ich schriee, hörte mich denn aus der Engel Ordnungen? Und gesetzt selbst, es nähme einer mich plötzlich ans Herz, ich verginge von seinem stärkeren Dasein.' Heel veel meer van Rilke heb ik niet gelezen. Maar als je deze regels ervaart, ben je al bijna ten onder gegaan.

Al vaker heb ik u verteld hoe mijn blogproductie werkt. Van her en der krijg ik boeken aangereikt, het lijkt wel alsof die van engelen komen. Ik stel me voor dat ik in een leerproces zit, en probeer die boeken te zien als volgende stap in dat proces. Zo zou ik ook dit boek van Oegema kunnen lezen. Agamben was mijn grote leraar. En aan het eind komt Oegema met zenleraar Ton Lathouwers, van wie ik nog steeds - op afstand weliswaar - flink onder de indruk ben. Lathouwers relativeert het soort processen waar ik denk me in te bevinden. Zo ziet hij het verlangen naar verlichting als doel van je geestelijke weg als een soort toerisme. 'Verlichtingstoerisme'. Ook trekt hij zich weinig aan van de polarisatie tussen Oost en West. Hij is vertrouwd met Europese literatuur, en ook met Rilke.

Nu ik die openingsregels van Rilke over die engel weer lees, twijfel ik aan mijn methode. Nu is twijfel (aldus Descartes) een belangrijk element van de methode zelf. Maar als je aan de methode twijfelt, kan het ook weer anders komen te liggen. Bevind ik me inderdaad in een leerproces? Is de stap die ik nu onder uw ogen zet inderdaad een volgende stap? Ook na lezing van Oegema's boek heb ik de indruk dat de zaken zich toespitsen op de engelen. Misschien heeft het eigenmachtige optreden van Rilke in zijn elegieën iets te maken met zijn afweer tegen engelen.

Oegema volgt het spoor na weer een wedergeboorte van Rilke, als hij in het Frans gaat schrijven (p.277):

     Les Anges, sont-ils devenus discrets!

     Le mien à peine m'interroge.

     Wat hebben de engelen weinig praats!

     De mijne vraagt haast niks meer.

Het is dus de discretie die Oegema van Rilke leert, wat hij uitlegt als 'mystieke theologie'. De kenosis (ontlediging) overheerst niet alleen in die theologie, ook in de ervaring en de taal. Ik vraag me dan meteen af of dit niet evenzeer, of nog meer, getuigt van een stärkeres Dasein. Wanneer de elegieën een dip vertegenwoordigen in het leraarschap van Rilke, althans in zijn relatie tot Oegema, dan zie ik de Franse gedichten als iets sterkers, in termen van wijsheid en leraarschap.

Ik kan me niet veroorloven dit boek onverschillig naast me neer te leggen, als document van een intieme relatie die de derde overbodig maakt. Engelen zijn in de theologie namelijk niet alleen lofzangers van God, maar ook voorlopers van de ambtenaren die onze wereld bevolken. Ik ben er zelf ook zoëen. Ik zie me dus in mijn diepste intimiteit geconfronteerd met het probleem van de leraar, en wel op het punt waar deze haast rimpelloos overgaat in de sociaalpolitieke figuur van de ambtenaar. Ik deel de toetsen uit, stel bij mijn leerlingen vast hoe ze in hun leerproces staan en uiteindelijk vel ik het oordeel, voldoende of onvoldoende. De donkere kant van onze ambtenarij hebben we eveneens onder ogen moeten zien in de toeslagenaffaire. Enfin, dat hoef ik u allemaal niet uit te leggen, zelfs een leraar begrijpt soms wanneer hij zijn mond moet houden.

Het heeft er alle schijn van dat deze blog zich nu toch ontpopt tot een volgende stap. In mijn vorige blog volgde ik René ten Bos die teruggrijpt (zo duid ik het maar, via Agamben) op de gnosticus Basilides. We kruipen in het donker voort, en moeten vooral niet denken dat we engelen of zoiets zijn. Goed, dat kan dus zijn, dat is mijn stand van zaken. Nu zou ik makkelijk de stap kunnen zetten naar de leraar als iemand die ons helpt om nederig te blijven. Maar waar ik nu bang voor ben, is dat die leraar me vertelt dat ik me inderdaad in een leerproces bevind, en dat mijn nederigheid een stap vooruit is.

Het lijkt dus onontkoombaar dat leraren blijven oordelen, onderscheiden, discernere, passief deelwoord discretum. Heeft de door Oegema geprezen discretie niet iets met dat onderscheid te maken? Zodat we dus gevangen blijven in de oneindige cirkel van onderscheiden, oordelen en geoordeeld worden. Om die activiteit te waarborgen, moeten we tevens afstand houden. Ook weer iets wat we bij Rilke tegenkomen, wat hij ons zelfs aanbeveelt in de liefde. Ongetwijfeld mede een erfenis van Nietzsche, met zijn Pathos der Distanz.

Even recapituleren: de engel die ons aan zijn hart wil sluiten heeft niet het gewenste effect, de leerling raakt gedemotiveerd en zoekt de afstand. De toon is gezet, de leerling is zelf leraar en gedraagt zich als een orakel. Hij luistert naar de doden, vertelt ons dat de doden, de jonge doden, ons bijzondere dingen te vertellen hebben, en wat ze te vertellen hebben verwoordt Rilke in een half-muzikale, half-didactische taal. En misschien gaat het te ver wat ik nu denk, maar is het dan niet logisch dat Rilke liefst jong overleden personen tot zijn inspiratiebron kiest die hij niet of nauwelijks heeft gekend? Afstand, afstand die moet garanderen dat de dichter beschikt over de gave des onderscheids.

Oog in oog met een charismatische leraar is dat advies zo gek nog niet. Die gave des onderscheids moet je beschermen tegen de overweldiging door dat stärkere Dasein. Veel meer heb je ook niet. Maar Oegema wil tegelijk, of meer nog, iets anders redden, namelijk de betekenis van de leraar, met name van de wijze leraar. Soms lijkt het erop dat de kritiek op de zwakten en gevaren van de leraar ons moeten helpen de autoriteit van leerling Oegema te erkennen, en langs deze weg zijn lessen toe te laten.

Autoriteit (auctoritas) heeft te maken met augere, groter maken, vermeerderen. De leerling groeit in zijn leerproces. De leerling, dat is hier natuurlijk op de eerste plaats Oegema zelf. We zien hoe hij worstelend de lessen van Rilke ter harte probeert te nemen. Maar ik voel me zeker ook aangesproken. Goed, ik heb alleen nog maar die eerste elegie gelezen. Het worstelen overkwam me daar al. Ik worstelde met de tekst, die ik probeerde de declameren. Met de pretentieuze orakeltaal. Ook met de intieme nabijheid, bijvoorbeeld wanneer het gaat over Linos, een jong gesneuvelde halfgod in de Griekse mythologie. Ik voel dat hier iets gezegd wordt over muziek, de therapeutische betekenis van muziek, over de ik die op jonge leeftijd een wereld achterliet. Laat ik die slotregels citeren in vertaling van Bronzwaer (gecit. op p.205-6):

                                                        Is de sage dan zinloos,

      dat ooit, in de klaagzang om Linos,

      de eerste muziek schuchter de kluisters der starheid verbrak;

      dat in de ontzetting der ruimte, door een bijna goddelijke jongeling

      plotseling voor altijd verlaten, de leegte ging wiegen

      in die deining die ons thans nog vervoert, en ons troost, en ons helpt?

Het is vooral de energie van de jonggestorvenen die Oegema aanspreekt, waar ik eerder geneigd zou zijn om de leegte die door hem wordt achtergelaten tot hoofdpersoon te verklaren. Die leegte gaat deinen, er ontstaat muziek, en in het verlengde daarvan de energieke taal van Rilke.

Ik neem een besluit, een besluit dat me voorlopig past. Ook al omdat het aansluit bij die paar jaar dat ik braaf met anderen op een zitkussen een uur zat te worstelen. Dat besluit houdt in dat ik de leegte beschouw als een plaats van - zoals mijn leermeester Agamben misschien zou zeggen - ononderscheidbaarheid waar we de discretie in nauw contact met de muziek kunnen bewaren. Ik hoor de leegte, bijvoorbeeld als een leerling even niet weet wat de naamval van het onderwerp is, waarbij er soms iets gaat deinen.

Nee, geen toegang tot de intimiteit van de leerling met zichzelf, ook geen energieke verklaringen waarbij ik openlijk worstel met de taboes. Die discretie der engelen (van de Franse Rilke) spreekt me aan omdat ze getuigt van een leegte die zo nu en dan gaat deinen. We weten niet of die leegte muziek is, of ze muziek kan worden, en taal. We weten het niet en kruipen voorlopig maar wat rond.

Vat dit zeker ook op als een sociaalpolitieke uitspraak. Leerlingen lezen niet meer, docenten ook niet, geen tijd voor, leerlingen kiezen niet voor je gymnasiumafdeling, er moet worden bezuinigd. En aan de andere kant: de kloof tussen rijk en arm groeit, en daarmee de leegte die door rijk en arm wordt verlaten, de leegte waar rijk en arm ononderscheidbaar zijn en waar mogelijk iets gaat deinen.


Op een leeg plein zegent Hij ons | Nederlands Dagblad

 


2 opmerkingen:

  1. Deze blog heeft een duidelijke richting en die richting gaat naar de ononderscheidbaarheid, de leegte waarin nieuwe inzichten en vergezichten geboren kunnen worden. Mooi hoe je leerling in de leraar naar boven haalt. Jij moet inderdaad een goede leraar blijven en eigenlijk mag jij nooit met pensioen gaan. Of zie je het leraarschap breder dan de ambtelijke betekenis die ik er nu aan geef. De leraar als engel die telkens bemiddelt tussen verschillende vormen van leven? Ik zie dat gedachten onverwachte kanten opgaan als ik jouw blogteksten lees. Aan het einde van deze aflevering zeg jij dat we geen tijd meer hebben om te lezen, maar geldt dit niet ook voor het denken?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Als je zegt dat je geen tijd meer hebt om te denken, zie je mijn blog en jouw reactie eigenlijk niet als denkactiviteit. Ik zou daarop willen antwoorden: kun je tijd eigenlijk wel hebben? Kan tijd eigendom zijn? Geloofwaardiger is Derrida, 'donner le temps', hoewel dat neerkomt op de vraag of je iets kunt geven wat je niet hebt. Weet je wat, ik ga er nog eens lekker over nadenken...

      Verwijderen