dinsdag 12 juli 2022

Icarus terug in het labyrint - De zorg van Chantal Delsol

De wachter is iemand die de dood riskeert, herinner ik me zo ongeveer van Plato-kenner Jan Patočka. Socrates past goed in dat beeld. Hij riskeerde de dood in oorlogssituaties om zijn kameraden te redden (volgens Alcibiades in Symposium) en nam geen blad voor de mond bij zijn proces dat resulteerde in zijn executie. Theo de Wit (zie vorige blog) constateert dat deze houding tegenwoordig uit de mode is. Iedereen voelt zich slachtoffer en is op zoek naar daders op wie hij zijn tegenslagen kan verhalen. Het zelfoffer zouden we zodoende kunnen begrijpen als een dialoog met het verleden (Theo volgt hierin de schrijver Bernhard Schlink). Hij besluit zijn boek met een aansprekend voorbeeld:

De politiek kan namelijk altijd vanuit een moreel perspectief worden beoordeeld. Als voorbeeld uit de literatuur noemt [rechtsfilosoof Paul] Kahn Antigone. Zelf zou ik als pregnant hedendaags voorbeeld willen wijzen op de film A Hidden Life, waarin (de film is gebaseerd op historische gebeurtenissen) een Oostenrijkse man en huisvader die na de annexatie van zijn land weigert de verplichte eed op Hitler af te leggen - hij betaalt daarvoor uiteindelijk met zijn leven. Het is dankzij hun zo goed als onzichtbare verzet dat wij de namen van Franz Jägerstätter en zijn vrouw Franziska in ere houden. (Theo de Wit, Godenstrijd in de liberale democratie, p. 160-61)

Bij dialoog en literatuur denken we al gauw aan softe zaken waarvan we ons moeilijk kunnen voorstellen dat ze ons brengen bij het zelfoffer dat nodig is als we de gemeenschap moeten verdedigen tegen de vijand. Ik moest bij de weigering van de eed meteen denken aan het verhaal dat mijn vader soms vertelde over zijn vader. Hij bezocht in de tijd van de nazi's Duitsland waar een kopstuk in de auto rondreed, en stak zijn arm niet omhoog. Het werd gezien door een man naast hem, die hem waarschuwde dat hij moest maken dat hij snel het land uit kwam. Mijn opa ontsnapte. Zonder zelfoffer.

Misschien ligt de essentie van het zelfoffer niet in de daad maar in de voorbereiding. Het kan altijd gebeuren dat we gedwongen worden om risico's te nemen die slecht kunnen aflopen. Daarvan lijkt niemand zich nog bewust te zijn. Onze bezetenheid met veiligheid lijkt te bevestigen dat we risico's kunnen voorkomen. Of misschien ook het tegendeel, dus dat we ons zozeer bewust zijn van die risico's dat we ze overal zien, dat we ze uit ons bewustzijn hebben verbannen en dat alleen onze bezetenheid van veiligheid nog getuigt van die alles doordringende angst.

Het is de vraag of heldencultus ons uit die angst kan bevrijden. Als we helden in ere houden, in films of verhalen, maken we misschien, zoals Aristoteles dacht, een soort reiniging van emoties (katharsis) door. Maar bij een tragische held is dat toch vooral - ook volgens Aristoteles zelf - de opluchting dat ons het lot van die held niet treft. Daarbij is het mooi meegenomen dat Antigone die vervelende klus voor de toeschouwers opknapt (zoals de Oekraïense soldaten nu voor ons).

Wat ik dus mis in de filosofie van het zelfoffer is een antwoord op de vraag welke ethiek we nodig hebben om de politiek te revitaliseren. Aristoteles zag de persoonlijke ethiek als onderdeel van de politieke ethiek, en zag daarbij een grote rol voor de opvoeding weggelegd. Hoe bereiden we jongeren voor op een politiek leven? Opnieuw dus weer die kwestie van de voorbereiding, opvoeding, onderwijs. En er is ook een accentverschil met zijn leermeester Plato. De voorbereiding op de dood kon Plato mede zo centraal stellen omdat hij de dood zag als bevrijding van de ziel uit het lichaam. Bij Aristoteles overheerst eerder het ideaal van liefde of vriendschap (filia) waarop de politiek gebaseerd moet zijn. Ik zeg accentverschil, omdat die vriendschap ook bij Plato van belang is, en omdat ook Aristoteles zich bewust is van de realiteit van de oorlog.

Het mooie van mijn blogs is dat ik ze altijd kan schrijven door gebruikmaking van mijn privilege, liggend op mijn bank thuis en de koffie wordt voor mijn neus neergezet. Er zijn altijd vrouwen die zorgen voor de nodige input. Heleen van instituut Helikon nodigde me onlangs uit naar Utrecht waar ik Theo weer sprak, en mijn collega Ike gaf me voor mijn verjaardag een filosofisch boek dat mooi aansluit bij de kwestie waar ik met Theo bij uitkwam. Haar keuze was ongetwijfeld gemotiveerd door de titel, Icarus Fallen, want we zijn op school nogal met die mythes bezig. Sterker nog, ik was met de vierde klas juist die mythe in de bekende versie van Ovidius aan het lezen.

Maar ons thema voorbereiding zit al verpakt in het Icarus-verhaal zelf. Het verhaal is bekend. Daedalus is uitvinder en was jaloers op zijn neef Perdix die de passer had uitgevonden. Daedalus duwde hem het ravijn in en ontsnapte naar Kreta. Daar ontwierp hij het labyrint in dienst van koning Minos om de gevaarlijke Minotaurus in bedwang te houden. Om nu te voorkomen dat Daedalus de bedrijfsgeheimen elders zou verkopen werd hij in zijn eigen labyrint gevangen gezet, samen met zijn zoon Icarus. Dat beviel hem maar matig, en hij ontwierp vleugels om weg te vliegen. Zijn zoon gaf hij instructies: vlieg niet te hoog en niet te laag, kies de middelste baan! Eenmaal opgestegen kwam Icarus lekker op gang en vergat hij de instructies. Hij vloog te hoog, de was waarmee zijn vleugels aan hem waren bevestigd smolt en Icarus viel.

Het verhaal bevat een metamorfose, door Ovidius (in de vertaling van Marietje d'Hane-Scheltema) als volgt verwoord: 

    De vader - niet meer vader - riep naar Icarus, diepdroevig,

    'Icarus!' riep hij luid, 'waar ben je dan? Waar vind ik je?'

    en steeds weer 'Icarus!', zag toen de vleugels op de golven

    en heeft zijn kunst voorgoed verwenst. Het lichaam is door hem

    begraven op de kust die heet naar wie daar ligt begraven. (Metamorphosen VIII, 231-35)

Zo kan het gegaan zijn. Het verhaal is daarmee nog niet voorbij, want Ovidius vertelt dat Perdix geheel volgens zijn naam destijds niet was doorgevallen maar door Pallas Athena veranderd was in een patrijs. En die kunnen met hun gefladder wel heel goed hoogte en laagte vermijden.

Het is natuurlijk jammer dat de boodschap van dit verhaal lijkt te zijn dat we met al onze techniek niet in staat zijn onze kinderen goed op te voeden. Kinderen zijn tezeer gericht op de lol van het moment en overzien de tragische gevolgen van hun handelen niet. Misschien verklaart dit ook wel grotendeels de naïviteit van filosoof Agamben, die in zijn ethiek steeds het onschuldige kind tot uitgangspunt neemt, en het nauwelijks over opvoeding heeft (zie ook mijn blog over zijn beschouwing over Pinocchio). 

De Franse filosofe Chantal Delsol kun je die naïviteit moeilijk verwijten. Zij is de auteur van het genoemde boek Icarus Fallen (or. Frans, Le souci contemporain, 1996). In die zin staat ze helemaal aan de kant van Theo de Wit. De moderne mens is steeds meer in de ban geraakt van consumentisme en heeft zijn interesse in de tragische aspecten van het leven verloren. Net als Theo vindt ze dat we ons er weer van bewust moeten worden dat er vijanden zijn die we moeten bevechten. Mensen zitten wel vol emoties, maar dat zijn de sentimenten van dat moment. Ze zijn niet bereid en op den duur ook niet meer in staat om na te denken met fervor. De regeringen laten het bij mooie verklaringen en willen ook wel betalen, maar zetten de levens van hun zonen niet meer op het spel.

Nu is het Icarus-verhaal in de Engelse uitgave veel prominenter, maar hoe dan ook brengt Delsol ons in verlegenheid wanneer we haar zorgen (soucis) terugprojecteren op dat verhaal. Had het zin dat Icarus viel? En hoe kunnen we via dat verhaal de zin (meaning) weer vinden die bij de hedendaagse mens compleet zoek is? Delsol is zich bewust van dit probleem en haar oplossing is dat ze de mythe aanpast:

Does anyone not know the story of Icarus? To escape from the labyrinth he flies up on a pair of waxen wings but, in spite of the warnings he receives, comes too close to the sun. The wax melts, throwing him into the sea, where he drowns. Now let us imagine that young Icarus manages to actually live through this ordeal: he falls back into the labyrinth, where he finds himself horribly bruised but still alive. And let us try to imagine what goes on in his head after this adventure. He has to go back to a normal life after having thought himself capable of attaining the sun, the supreme good. How will he get over his disappointment? (p.xxiii)

Laat ons en passant even constateren dat - met enige welwillendheid van de lezer - er nog een andere metamorfose bij deze ingreep speelt, namelijk de naam Delsol en de herinnering aan Plato's grotvergelijking waarin het over het verdragen van de waarheid gaat en meer impliciet het vertellen over de waarheid in een onderwijssituatie (zie ook mijn blog over Furedi). De andere metamorfose is het overleven van Icarus en zijn terugkeer naar het labyrint die correspondeert met de terugkeer van de vrijgelatene bij Plato. Maar Icarus gaat daar niet instrueren, hij gaat vechten met de Minotaurus.

Daarmee zet Delsol de toon voor haar visie. Zeker, ze wil ons iets leren. Maar qua toonzetting en thematiseringen is het eerder een gevecht tegen de tijdsgeest. En die was in het Frankrijk van de jaren negentig bepaald door de ervaring dat het geld tegen de plinten klotste maar dat de mensen er niet gelukkiger op werden, en toen brak ook nog die Balkan-oorlog uit, waarmee men zich geen raad wist. 

Intussen is er wat dat betreft weinig veranderd. Ons welvaartsniveau is onverminderd hoog en er is weer oorlog. Wel kun je je afvragen of de belangrijkste vijand zit bij links en de verzorgingsstaat. Delsol is 'conservatief liberaal' en ook nog katholiek. Ze heeft de enorme verrechtsing in Frankrijk en de VS niet verdisconteerd. Uiteindelijk maakt dat voor haar diagnose weinig uit. Zoals ook Theo de Wit constateert speelt het onvermogen van de moderne consumentistische mens zowel bij links als bij rechts. Een belangrijker verschil zit hem in de aandacht voor zingeving bij Delsol die primair op persoonlijk niveau wordt aangevlogen, maar zeker ook verband houdt met de verzwakking van de politiek.

De filosofen die Theo en ik, en onze vrienden, lazen waren zeker niet alleen links (denk aan Nietzsche en Carl Schmitt), maar we geloofden wel dat de grote verhalen hadden afgedaan. Ons dogma was toch min of meer de dood van God, en religie was in de cultuur aanwezig in een geseculariseerde vorm. Dat geldt ook voor Agamben. Religie leidt hij net als het recht af uit het sacramentum van de taal, en de religie van tegenwoordig bestaat uit eigendom en consumentisme. Maar ook deze observatie hoeft onze interesse in Delsol niet te blokkeren. Ze verdedigt de liberale democratie niet onvoorwaardelijk en al helemaal niet in economisch opzicht.

Centraal in haar ethiek staat de verantwoordelijkheid. Mensen moeten weer verantwoordelijkheid leren nemen. Daarbij kunnen ze de steunpunten uit de godsdienst en andere grote verhalen hard gebruiken. Bergbeklimmers die met pinnen in de rotswand zijn gezekerd kunnen wel vallen, maar kunnen ook meer risico's nemen dan ongezekerde klimmers. Delsol is dus niet reactionair, ze ziet de schaduwzijden van de religieuze instellingen ook wel, en benadrukt in het katholicisme vooral de ruimte die er bestaat, en zou moeten worden vergroot, voor de persoonlijke verantwoordelijkheid. Dat begrip is nauw verbonden met prudentie, de afwegingen die personen moeten maken bij het toepassen van de wet. Verder is Delsol geen individualist. Haar specialisme is het subsidiariteitsbeginsel, dat in de catholica oude papieren heeft, en inhoudt dat politieke beslissingen op een zo laag mogelijk niveau moeten worden genomen. Allemaal veelbelovend, en interessant alleen al vanwege de langtermijnige herinneringen aan de politieke geschiedenis die Delsol provoceert.

Je kunt op dat verantwoordelijkheidsbegrip kritiek hebben, zoals Agamben, die zich daarbij laat inspireren door het Romeins recht. Er bestaat geen schuld zonder straf. Verantwoordelijkheid daarentegen is gebonden aan het individuele vrijheidsbegrip, en dat gaat moeilijk samen met de vrijheidsbeperkingen die je bij strafmaatregelen vaak hebt. Ook herinner ik me dat ik nog voor ik Agamben las wrevels had bij dat begrip verantwoordelijkheid in de conservatieve kringen van de Nijmeegse filosofen. Niemand kon me uitleggen wat het verschil met plicht was. Als je uit eigen verantwoordelijkheid een regel of wet moet uitvoeren, dan suggereert dat begrip een vrijheid die er niet in zit en kun je beter eerlijk zijn. Maar aan de andere kant snapt iedereen dat je niet om een of andere vorm van positief recht heen kunt, dat snapt zelfs Agamben. En je kunt niet alles oplossen met straffen, dus dan zul je iets moeten bedenken waardoor mensen uit zichzelf in staat zijn om hun leven te leiden, ook in politieke, gemeenschappelijke zin.

Terug naar onze vraag van de voorbereiding. Hoe kunnen we mensen voorbereiden op het politieke leven dat hoe dan ook een openheid naar de wereld inhoudt? Is Delsol niet teveel bezig met het bestrijden van misstanden die typisch zijn voor Frankrijk? Ze maakt zich met name druk om de gratis toegang tot de universiteit, de grote souci van links en gericht op gelijke kansen. Maar als iedereen overal recht op heeft, heeft dat recht geen betekenis meer. Mensen gaan dan zelf hun onderwijs buiten de instituties om regelen, met bijlessen en bijzondere scholen. De 'zwarte markten' komen steeds weer terug in het betoog van Delsol. Je kunt iets wel proberen tegen te houden (als het gepast zou zijn in dit verband in termen van de katechon te spreken), maar dan duikt het in nog minder controleerbare vormen weer elders op.

Wat het probleem zo complex maakt, denk ik, zou je duidelijk kunnen maken aan de mythe van Icarus. Hij is zich niet bewust van zijn beperkingen, geniet van het moment en valt in zee. Opvoeding mislukt. Je kunt de mythe aanpassen en dan laat je hem terugvallen in het labyrint. Maar waarom zou Icarus daar moeten kiezen om te vechten tegen de Minotaurus? Speelt hier niet ook - hoe indirect ook - de verhouding tot het dier, minstens in de mengvorm - half mens, half dier - van de Minotaurus zelf, maar ook bij Icarus, die even een vogel was? Verder speelt in het vervolg van dit verhaal het offer. Regelmatig werden zeven jongens en zeven meisjes uit Athene aan de Minotaurus als voedsel gegeven. Een van die jongens was prins Theseus, die de Minotaurus inderdaad bevocht, en met behulp van (alweer cherchez la femme) Ariadne de uitgang vond.

De draden van deze labyrintische complexiteit kunnen we als volgt uitpluizen:

1. Icarus heeft de waarheid al in pacht, de waarheid van de zon en Delsol, maar heeft zich daaraan gebrand en moet de schade nu zelf opruimen. Onderzoek volstaat dus niet voor onderwijs en ethiek.

2. Icarus moet om te overleven misschien vechten met de Minotaurus, maar ik zou hem adviseren om dit juist niet te doen. Hij is Theseus niet. Het leven is altijd meer dan levenskunst, het is ook overleven.

3. Icarus moet nu zien te overleven zonder zijn vader. Je kunt dat betreuren, en dat is wellicht de kern van de psychoanalyse, die daarvoor weer te rade gaat bij de literatuur, die geen eenduidig antwoord geeft (zie hiervoor het proefschrift van Bart Vieveen).

4. De val van Icarus is iets dat niemand ziet, en als ze het wel zien, verkeerd wordt geduid. Bij Ovidius staat de boer over zijn ploeg geleund en denkt hij dat hij goden ziet vliegen. Delsol zoekt de sleutel tot haar ethiek in de menselijke natuur, maar die duiden we altijd verkeerd, omdat we mensen zijn.

5. Icarus heeft geen steun meer van zijn vader, en de oplossing is dat hij zelf vader wordt. Ongemerkt sluipt het vaderschap binnen in het betoog van Delsol, en ze is er zeker van dat zijn kind een zoon is. Het is dus de filosoof die zelf haar lessen meegeeft, als vader, aan diens kind. Dat wil zeggen: Delsol is auteur, en wel een mannelijke. Auteur (Latijn: auctor) komt van augere, vergroten, vermeerderen. Je kunt wel willen creëren, zoals Delsol graag ziet, maar dat doe je volgens de mythe nooit voor het eerst. Er is altijd materie, in dit geval het begin van de mythe en zijn herkenbaarheid. De filosoof ziet zich dus geplaatst voor het kind, zelfs als zhij dat kind (zoon) alleen maar heeft verzonnen. Meaning bestaat altijd al, zelfs in de fantasie.

6. De dood. Voorbereiding is voorbereiding op het leven, en dat is weer voorbereiding op de dood. Maar het is Delsol zelf die de dood in de mythe ongedaan maakt om hem betekenis te kunnen geven. De dood staat bij haar (hem?) voor het mysterie. Hebben we daarmee ook het mysterie ongedaan gemaakt, of kan dit nu pas, via de metamorfoses en de terugkeer, tot ons spreken?

7. Verbanning. Delsol spreekt over de verbannen God. God is niet dood, alleen maar verbannen. Misschien kunnen we om hier iets van te leren ook weer terecht bij Ovidius. Hij werd door keizer Augustus verbannen naar Tomi aan de Zwarte Zee, nu Roemeens grondgebied. Daar schreef Ovidius zijn Tristia. Hij zag het als brieven die gewoon door Rome konden wandelen. Zo kunnen wij de brieven van God lezen, namelijk als literatuur. Ovidius geeft ook zelf zijn instructies mee aan zijn gedichten, al doet hij dat in zijn gedichten. Als we dus gedichten lezen hebben ze vaak betekenis dankzij de instructies, niet slechts als instructies.

Zo zouden we het boek van Delsol kunnen uitpluizen en er hopelijk heel veel van kunnen leren over politiek en opvoeding.

Daedalus en Icarus (4)


     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten