zaterdag 21 augustus 2021

God is gras - De geloofsbelijdenis van Agamben

Het gras is God. Niet de sterren? Ja, misschien die ook. Altijd hebben we gedacht dat de sterren ons bij God brachten, bij het geloof in de rede en in de moraal. Timaeus, de natuurkundige in het gelijknamige boek van Plato denkt dat we het gezichtsvermogen hebben gekregen opdat we de sterren zouden zien en langs die weg bij de filosofie zouden worden gebracht. De sterren staan voor eeuwig en ontelbaar. Hun bewegingen zijn regelmatig.

Het gras daarentegen is een zootje. Het heeft lang geduurd voor we het eronder hebben gekregen. Nog niet zo lang geleden werkten de boeren met blauwgras, zei een bioloog gisteren bij het programma Vroege vogels. Er waren allerlei grassoorten die de boer liet groeien, dan zeisde hij het om en gaf het zijn koeien te eten. De mest van die koeien was geen natuurvernietiger, maar kon de boer gebruiken voor nieuwe groei. Het gras van nu is het raaigras. Net als de sterren regelmatig en ontelbaar. Het blauwgras is voor 99,99% verdwenen, en er resteren nog een paar veldjes zoals bij Groesbeek.

Een paar jaar geleden maakte Geert Mak een wandeling met een journalist rond Jorwerd. Overal raaigras wat hij zag. Hij vond er niets aan. Jorwerd was niet meer een plaats waar hij graag zou verblijven. (Klopt het dat hij er inmiddels wel weer woont?) Opnieuw dat verband met God dat zich opdringt. Toen het Gras verdween uit Jorwerd.

In het werk van tuinarchitect Piet Oudolf draait het ook om gras. Gras is zijn favoriete plantensoort, meer dan bloemen. We zagen hoe een tuin van Oudolf ons kan helpen bij onze meditaties over het leven, sterven en herboren worden van de mens. De tuin is niet alleen mooi in de lente, maar ook in de winter. We blijven kijken, we blijven zorgdragen voor de natuur, we blijven leren. Het begint met Oudolfs ontwerp, maar eerder dan zijn ontwerp is er het Gras.

Misschien biedt gras ook een model van vriendschap. Als we oud worden, gaan we terugkijken op ons leven, en dat is vooral een leven met de vrienden die we hadden. Filosoof Agamben doet dit in onfilosofische taal in zijn boek Autoritratto nello studio, 'Zelfportret in de studio' (2017). Hoe onfilosofisch ook, een filosoof die het leest zal al gauw denken aan Augustinus en zijn bekentenissen. Het is dan ook bijna in lijn met Augustinus dat Agamben zijn boek besluit met een soort geloofsbekentenis:

'Houden van, geloven in iemand of iets is niet hetzelfde als het aannemen van dogma's of doctrines. Eerder is het zoiets als trouw blijven aan de emoties die zich vanaf je jeugd bewezen hebben als je kijkt naar de sterrenhemel. Zeker op die manier heb ik geloofd in de personen en dingen waarmee ik hier mijn weg ben gegaan door ze op een vloeiende manier op te roepen, ik heb geprobeerd om ze niet te vergeten, me te houden aan mijn stilzwijgend gegeven woord. Maar als ik nu zou moeten zeggen waarin ik uiteindelijk mijn hoop en mijn geloof heb gesteld, dan zou ik alleen zachtjes kunnen zeggen: niet in de hemel maar in het gras. In gras - in al zijn vormen, de plukjes van de ranke stelen, vriendelijke klaver, lupine, postelein, borragine, sneeuwklokje, paardenbloem, munt, maar ook grassen en brandnetels, in al hun ondersoorten, en de nobele acanthus, die een deel van de tuin bedekt waar ik elke dag langs kom. Het gras, het gras is God. In gras - in God - zijn allen van wie ik heb gehouden. Door het gras en in het gras en als het gras heb ik geleefd en zal ik leven.' (p.166-67)

Nu staat Agamben niet bepaald bekend als natuuractivist. Ik verwacht ook niet dat hij fan zou zijn van Oudolf, die voorstander is van planning en hard werken. Er zijn dus verschillende manieren om in gras te geloven. Die van Agamben zouden we op verschillende manieren kunnen verkennen. Laat ik er een paar opsommen, vooruitlopend op een studie die iemand hopelijk nog eens uitvoert.

a. Autobiografie

Hiervoor zou je kunnen beginnen het boek Autoritratto terug te lezen vanuit het gezichtspunt dat gras staat voor diversiteit van de mensen en dingen waarvan Agamben zelf heeft gehouden. In het boek lees je over illustere figuren als Stravinsky en Heidegger, over Italiaanse grootheden, persoonlijke vrienden en vriendinnen, huizen, landkaarten, boeken, boekenkasten, aangevuld met foto's, veel foto's.

b. Augustinus

Heb je het over geloofsbekentenis, dan heb je het eigenlijk al over Augustinus. Je kunt het gebaar van Agamben opvatten als een handreiking naar de theoloog en filosoof op wie hij soms felle kritiek heeft, met name op het punt van de tuin. Ik heb dat gevolgd in mijn blog over Il regno e il giardino, het rijk en de tuin. Centraal issue is de erfzonde, die het volgens Augustinus niet zinvol maakt om te speculeren over het paradijs. Agamben is het daar niet mee eens. De tuin blijft voor ons bereikbaar, de geschiedenis vat hij op als spanning tussen de politiek en de ideale samenleving. Dat Agamben toch een handreiking doet naar Augustinus, al is het zachtjes (a mezza voce), is interessant. De tuin waarin we geloven is niet alleen belangrijk als ideaal, maar ook als iets waarnaar we kunnen terugkijken, zoals Augustinus in Confessiones terugkijkt op zijn leven en op zijn bekering, die overigens ook plaatsvindt in een tuin.

c. Hölderlin

In zijn recente boek over de beroemde Duitse dichter Hölderlin raakt Agamben op een schijnbaar indirecte manier aan het gras en de tuin. Hölderlin ziet hij als een paradigma van een 'wonend leven', vooral in de tweede helft van zijn leven, als de dichter gek is en zijn torenkamer bewoont. Hij mag - onder begeleiding - wel wandelingetjes maken. Je zou dus kunnen zeggen dat de machtige natuur, door hem zo prachtig bezongen, al die jaren de vorm aanneemt van een tuin, de natuur om het huis. Agamben zoekt hier een passende vorm om het leven van Hölderlin te beschrijven. Niet de biografie, maar de chronologie. Leven is niet alleen een zinvol verhaal, het is ook het passeren van de momenten van je leven. Je leven is ook het huis waarin je woont, waarin je eet, drinkt, pianospeelt en waar je weer thuiskomt van je wandeling. Mede door corona zijn we ons hiervan weer extra bewust.

d.Chora

Met Hölderlin komen we al bij het pantheïsme, de ervaring dat God in alles zit, met name in de natuur. We vinden bij Agamben (in What is philosophy?, p.78 e.v.) ook een filosofische overdenking van het pantheïsme, en wel naar aanleiding van Timaeus en chora (het thema van een aantal voorgaande blogs). Agamben knoopt aan bij de laatste zin van Timaeus:

'En hiermee willen we thans verklaren dat ons betoog over het Heelal zijn einde bereikt heeft. Zo kwam immers onze wereld tot stand, met in zich de sterfelijke en de onsterfelijke wezens, en daarvan geheel vervuld. Zèlf een zichtbaar levend wezen, omvat zij de zichtbare wezens; beeld van het denkbare, is zij zelf een waarneembare godheid. En zij is in de hoogste mate groot en goed en schoon en volmaakt geworden: de éne hemel, die immers eniggeboren is.' 

De eerste die Agamben daarna citeert is niet toevallig Newton, die de absolute ruimte (het equivalent van chora) omschrijft als Gods sensorium. De benadering van Agamben houdt in dat hij in de ontplooiing van de natuurwetenschappelijke visie op materie de sporen herkent van Plato's chora-begrip. Materie is dus niet slechts negatief bepaald, het onbepaalde substraat van de vorm, maar is het 'ontvangstoord' van de dingen en ideeën, nader bepaald als het plaatsvinden van die dingen en ideeën, waarbij de ideeën op hun beurt weer niets anders zijn dan 'de dingen zelf', de namen waardoor de dingen zijn wat ze zijn.

Bij deze benadering is tevens van belang dat we pantheïsme beter begrijpen doordat we het aan chora relateren. Wanneer chora opgevat wordt als het plaatsvinden van de dingen, kunnen we chora gelijkstellen met God. Bij enkele middeleeuwse denkers vindt Agamben steun voor de theologie van God als degene 'in wie alle dingen zijn', de absolute ruimte opgevat als het plaatsvinden van de dingen. Daarmee verdwijnt de oppositie tussen God en wereld.

We waren haast vergeten dat we in een opsomming zaten, en een goede opsomming bestaat uit vijf elementen (denk aan de vijf godsbewijzen van Thomas van Aquino).

e. Muziek

Je zou bijna heen lezen over het a mezza voce, de zachte toon waarop Agamben zijn geloofsbelijdenis naar voren brengt. Het is geen dogma of doctrine, het is meer een summa, een samenvatting van zijn autobiografie. Ik heb me een tijd verdiept in de appendix van Agambens filosofieboek, waarin hij de taal baseert op de muziek. Taal die zijn verband met de muziek verliest, draait rondjes in zichzelf en verliest zijn betekenis.

Kunnen we 'God is gras' ook in verband brengen met muziek? Ik denk aan Brahms' Ein Deutsches Requiem, 'Alles Fleisch es ist wie Gras', waarbij Brahms de verdichting van een tekst uit een brief van Petrus gebruikt. De mens is als gras, het verdort, maar Gods woord is eeuwig. Toch weer een tegenstelling? Heeft onze meditatie van gisteren ons toch weer, via de muziek en de Bijbel, gebracht bij de tegenstelling tussen God en wereld?

Ik zou hier naar de muziek willen luisteren, en naar het luisteren in de brief van Petrus. De mens is als gras, maar hij kan luisteren naar Gods eeuwige woord. Gods woord wordt muziek, het wordt de toon waarop we praten over God en de wereld, en in deze muziek is er geen tegenstelling.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten