Bij kunst draait het tegenwoordig om het werk. Het werk wordt icoon, denk aan Marilyn Monroe en Warhol. Wat weet ik van Warhol nou helemaal. Alleen dat hij een echte beroemde personality was geworden. Hij was zelf een kunstwerk, en wel als icoon.
Nu hebben we er twee, we hebben de icoon Marilyn en de icoon Warhol. De een werpt de schijn van overbodigheid over de ander, zodat er toch weer zoiets als een aura ontstaat, een ervaring van verte.
Dat gevoel had ik gisteren bij Meret Oppenheim, geëxposeerd in Den Bosch. Ze werd in 1936 wereldberoemd met een kop en schotel, met lepel, die ze met bont had bekleed. Daar was ze goed in, in het bekleden van dingen met bont. Picasso had dat overigens al eerder gehoord, dat ze daar goed in was. Toen kwam Oppenheim op het idee om niet bijvoorbeeld een metalen ring met bont te bekleden, maar een kop en schotel.
De beroemdheid zat Oppenheim steeds meer dwars. De kop en schotel werd inderdaad een 'Object', de titel van haar kunstwerk met kop en schotel. Object, letterlijk: datgene wat tegenover ligt. Oppenheim belandde in een diepe en langdurige crisis. Ze werd zelf haar eigen object.
Wat moet een overbodige kunstenaar, dat wil zeggen een kunstenaar die volledige erkenning van het publiek heeft gekregen?
Nou, bijvoorbeeld een filmpje maken, waarop je je kop en schotel, met ook nog een lepel, gebruikt alsof je zit te ontbijten. Nu is Oppenheim zelf weer in beeld, als icoon die zodoende weer in nabijheid verkeert van haar eigen icoon. Er zit nog steeds die schijn van overbodigheid in, waarbij je net als bij Warhol en zijn Monroe niet goed weet wie nu wat, of wat nu wie, overbodig maakt.
Ik voel me vertrouwd met die overbodigheid. Misschien zie ik Oppenheim graag als een leidsvrouw die me binnenleidt in wat ik steeds heb ervaren. Je bent er, maar ook weer niet. Je schrijft een commentaar op een kunstwerk, maar het had niet gehoeven. Het voegt niets toe. Het is een les die ons niets leert.
We hebben niet ontbeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten