woensdag 23 januari 2019

Infantia - Het nut van Lucretius en Agamben


Dit essay heb ik geschreven voor mezelf, en in tweede instantie voor leerlingen van vijf gymnasium. Maar misschien heeft u er ook iets aan. De aanleiding vormt de opdracht van de Klassieke Olympiaden, een wedstrijd voor leerlingen met vragen over een 'pensum', ditmaal een tekst van Lucretius.

Lezend in boek vijf van De rerum natura van Lucretius komen we een visie tegen op de oorsprong van de taal. Tot mijn verrassing zag ik er enkele thema’s opduiken die belangrijk zijn in de filosofie van Giorgio Agamben: infantia (r.1031), usus (1033, 1046, 1048), gestus (1031) en het verschil tussen mens en dier.
Via deze overeenkomsten probeer ik te ontdekken hoe we met de filosofie van Lucretius een probleem van onze tijd kunnen belichten. Agamben is een filosoof die deze verbinding goed kan leggen, omdat hij zich altijd heeft verdiept in teksten van de Oudheid. Dat doet hij niet omdat hij onze tijd wil ontvluchten, maar juist om iets te ontdekken wat mensen vaak over het hoofd zien. De filosofie van de Oudheid levert ons dus iets extra’s op, en het is erg handig als je een beetje Latijn hebt gehad om dit beter te kunnen volgen.

Lucretius over de oorsprong van de taal
De Romeinse dichter Lucretius is bekend als uitlegger van de Griekse filosofie van Epicurus. Hij vertaalt de Griekse ideeën in het Latijn en maakt ze aantrekkelijk voor zijn publiek door ze in de vorm van een gedicht te verwoorden. Zoals je kinderen een gezond drankje laat drinken door honing te strijken over de rand van de beker, kun je grote mensen filosofische ideeën geven door er literatuur van te maken. Lucretius gaat bijna zo ver dat hij er een godsdienst van maakt. Hij prijst Epicurus alsof hij een god is. Maar de bedoeling van het epicurisme is niet dat we ontzag voor de goden hebben, het gaat er juist om dat we minder bang worden voor de dood en voor de macht van de goden.

Lucretius verklaart het bestaan der dingen uit de natuur, die samengesteld is uit atomen en de leegte ertussen. Atomen kunnen wel samenklonteren doordat ze bij het naar beneden vallen een zijwaartse beweging maken, het zogenaamde enclinamen. Ook de taal verklaart Lucretius uit de natuur:

         De natuur dwong hen diverse klanken uit te stoten
         en praktisch nut heeft namen van dingen uitgedrukt,
         op niet veel andere wijze als het niet kunnen spreken
         kinderen uit zichzelf tot gebaren blijkt te brengen
         en doet wijzen met de vinger naar wat aanwezig is.
 Ieder ervaart waarvoor hij zijn krachten kan gebruiken:
 voordat een kalf gegroeide hoorns op het voorhoofd toont,
 valt hij in woede ermee aan en stoot verbeten. (5, 1028-1033)

In deze passage vinden we eigenlijk al alle termen die ik aan het begin noemde:
·         infantia, vertaald als ‘het niet kunnen spreken’
·         usus, utilitas, vertaald als ‘praktisch nut’
·         gestus, gestum, vertaald als ‘gebaren’
·         verschil tussen mens en dier, hier vooral in de overeenkomst tussen een kalf en kinderen die nog niet volgroeid zijn maar toch al in staat zijn tot gebruik en taal.

Veel meer heb je niet nodig om de visie van Lucretius te begrijpen. Taal ontstaat uit het gebruik of praktisch nut. Als mensen taal nodig hebben zijn ze er in principe ook toe in staat. De term infantia geeft aan dat taal meer is dan spreken. Ook als je nog niet kunt spreken ben je door je gebaren al in staat tot taal. Het woord infantia kan vertaald worden als ‘niet kunnen spreken’, doordat het is samengesteld uit twee elementen: het ontkennende voorvoegsel in- (denk aan een in-directe vrije trap), en het woord fans, ppa van het werkwoord fari, perf. fatus sum, dat spreken, zeggen betekent.

Het woord infantia is op zichzelf al erg interessant. Denk bijvoorbeeld aan het Franse woord enfant dat ervan is afgeleid. Je kunt infantia opvatten als het stadium voordat je kunt spreken, waarbij je spreken natuurlijk ruim moet opvatten, als het spreken van volwassenen.

Belangrijk is dat jou niet verteld hoeft te worden hoe je taal kunt gebruiken. Ook in je infantia weet je dit al, doordat je het ervaart. Lucretius drukt deze ervaring uit met het woord sentire: Ieder ervaart waarvoor hij zijn krachten kan gebruiken. Ook is van belang dat Lucretius afstand neemt van de oorsprong van de taal uit de namen. Hij vindt het een absurd idee dat iemand namen gaf aan de dingen en vervolgens die namen aan anderen leerde. Dat zou betekenen dat die anderen nog geen taal zouden kennen. Om anderen iets te leren heb je niet alleen zelf al die taal nodig, maar anderen ook.

Zo bezien ontstaat er wel een logisch probleem. Als iedereen al over taal beschikt, hoe kunnen we dan begrijpen hoe kinderen de overgang voltrekken van hun infantia naar de taal? Zitten kinderen niet ook altijd al in de taal? Ook is de vergelijking van mensen met dieren moeilijk te begrijpen. Dieren kennen taal. Hiervan geeft Lucretius veel voorbeelden, zoals de buldog (canis Molossus, r.1063), die in staat is te grommen of te keffen, wanneer de situatie dat van hem vraagt.

Problemen
Vanuit deze tegenspraken is het niet verwonderlijk dat Lucretius verderop toch weer zegt dat mensen namen geven aan de dingen:

Als allerlei ervaringen de dieren dwingen,
stom als ze zijn, diverse klanken uit te stoten,
hoe méér is het dan aanvaardbaar dat de mensen toen
allerlei dingen hebben benoemd met allerlei klanken! (1087-90)

Het woord voor benoemen is hier hetzelfde als in regel 1042, notare. De mens is dus in staat tot notare, het dier niet. Het verschil is dat mensen dingen benoemen met klanken, terwijl het dier ‘stom’ is (mutus). Dat is toch wel raar, als Lucretius tegelijk zegt dat dieren klanken produceren. Hoe verschilt die ‘stomheid’ van dieren van de infantia van mensen? Dat legt Lucretius ons helaas niet uit.

Het gevolg is dat we niet begrijpen hoe we van het benoemen met klanken tot de taal en het denken kunnen komen. Taal is meer dan klank en verwijzing, het is ook een soort systeem dat logisch in elkaar zit. Daarover vind je meer bij de concurrenten van Lucretius, de Stoa. Volgens de voorstanders van deze denkrichting (onder wie Seneca) zit de hele natuur logisch in elkaar, ze is logos (Grieks) of ratio (Latijn). De samenhang bestaat dus al. Alleen zijn wij niet altijd bereid die samenhang te zien.
Uit deze opvatting van de stoa volgt weer een ander probleem. Als wij die samenhang niet zien, horen we dan zelf bij de natuur of niet?

Mogelijke oplossing
Misschien kunnen we die problemen wel oplossen als we terugvallen op de idee van het gebruiken (uti, usus, utilitas). Ook bij Seneca vinden we die idee terug. Dieren en mensen zijn in staat om hun lichaam en vermogens te gebruiken, ook als ze nog in ontwikkeling zijn, zoals kinderen. Seneca noemt het voorbeeld van een olifant, die zijn slurf kan gebruiken voor verschillende dingen: takken oprapen, water drinken. Dieren en mensen zijn zo in zekere zin altijd perfect, ze zijn in staat hun vermogens te gebruiken, en doordat ze die gebruiken kunnen ze zich ook weer verbeteren.

Vanuit dit idee van gebruiken kunnen we de overeenkomsten tussen dieren en mensen benadrukken. Mensen zijn ook een soort dieren. Als dieren iets kunnen, kunnen mensen dat in principe ook. Misschien lukt ons dat niet altijd even goed, maar dan is er altijd weer een leraar (Lucretius, Seneca) die ons vertelt hoe het zit, en kunnen we met de opgedane wijsheid de problemen in de wereld oplossen.

De taalfilosofie van Agamben (geboren in Italië, 1942)

De filosofie van Agamben is erg ingewikkeld. Maar wel razend interessant en ik denk ook wel belangrijk. Daarom doe ik een poging uit te leggen wat het nut is van zijn ideeën, hoe we die kunnen gebruiken om ook het nut van Lucretius beter te begrijpen, dus hoe we Lucretius kunnen gebruiken om problemen in onze wereld te lijf te gaan.

Agamben heeft vooral nagedacht over de vraag wat taal is. Niet alleen hoe taal werkt, maar ook hoe we taal kunnen ervaren, het feit dat er taal is. Het probleem van taal is dat je er altijd in zit. Om iets te kunnen begrijpen heb je afstand nodig, je moet de grens kunnen afbakenen tussen wat taal wel is en wat taal niet is.

In de moderne filosofie kun je op die vraag grofweg drie opvattingen onderscheiden:

1. Taal is de schepping door een ‘ik’
De ene is dat taal steeds opnieuw wordt gecreëerd door de spreker. Als ik iets wil zeggen, zeg ik het op mijn manier, en door een wonderlijk toeval begrijpen andere mensen heel vaak wat ik bedoel.
Dat is hoe taal werkt. Maar als dat zo is, begrijpen we helaas niet het feit dat er taal is. Als anderen toch al begrijpen wat ik bedoel, waarvoor hebben we dan nog taal nodig? Dan is taal in principe overbodig, het houdt alleen maar een risico in dat we dat begrijpen verstoren.

2. Taal is een wiskundig systeem
Denk je op een wetenschappelijke manier na over taal, dan vat je taal op als een samenhangend systeem. Deze opvatting vinden we terug bij de meeste moderne denkers zoals Descartes. De werkelijkheid zit logisch in elkaar, en kunnen we begrijpen als een samenhang met bepaalde regels. We hebben niet altijd door wat die regels zijn, maar zijn wel in staat dit systeem naar onze hand te zetten. Taal is dus zowel het systeem van regels als de manier waarop we dat systeem in een situatie toepassen.
Het probleem van deze opvatting is dat we ons met deze opvatting opsluiten in het systeem. Dat verklaart waarom we elkaar zo vaak napraten op de sociale media. We hebben dingen gehoord en doen niets meer dan die dingen herhalen.

3. Taal ontstaat uit infanzia
Tegenover beide visies zegt Agamben dat taal ontstaat uit infanzia, de Italiaanse term voor het Latijnse infantia. Taal kan niet de uitdrukking van een ‘ik’ zijn omdat dit ik zelf deel uitmaakt van de taal. Je kunt altijd ‘ik’ zeggen en er iemand anders dan ‘ík’ mee bedoelen (bijvoorbeeld als je iemand citeert). Taal kan ook niet een wiskundig systeem zijn, want dan heb je toch weer een ‘ik’ nodig dat dit systeem toepast in een situatie. Taal is wél de ervaring die aan deze tweedeling voorafgaat. Taal ontstaat uit iets dat zelf geen taal is, en ook geen ik. Het is de ervaring, iets dat je meemaakt, ervaart. Taal zou je kunnen beschouwen als iets wat aansluit bij deze ervaring. Als mensen iets ervaren, vertellen ze dat. Ze vertellen doordat ze iets ervaren en wat ze ervaren.
Die ervaring noemt Agamben infanzia.

Ter verduidelijking: infanzia is de ervaring die je niet kunt verwoorden, de ervaring ook dat je iets niet kunt verwoorden. Dan kun je twee kanten op. Je kunt over die ervaring zwijgen, uit respect bijvoorbeeld. Je kunt ook juist erover praten. Infanzia is dat je praat over iets waar je niet over kunt praten.


Geholpen door de fabels
Agamben wijst erop dat de mens in de Oudheid en Middeleeuwen geholpen werd door de fabels om tot spreken te komen en tegelijk in de infanzia te blijven. Dieren zijn mutus, maar in de fabels kunnen ze wel praten, al weten we dat ze dit eigenlijk niet kunnen: ‘animalia muta ... sermocinasse finguntur’. Hier gebeurt het tegendeel van de infanzia. Dieren kunnen niet praten maar lijken toch te praten. Mensen kunnen wel praten maar lijken niet te praten. Door deze verwisseling wordt het voor mensen makkelijker om te praten, terwijl ze weten dat hun ervaringen eigenlijk niet in taal kunnen worden uitgedrukt.

Wat hebben we aan Agamben, en dus ook aan Lucretius?
Voor welk probleem zoekt Agamben met zijn begrip infanzia eigenlijk een oplossing? Is het niet genoeg om taal te zien als communicatie, en te zwijgen over de dingen waarover je niet kunt praten?

Een van de grootste problemen van deze tijd, volgens Agamben, is dat ervaring voor ons steeds minder te betekenen heeft. Hij noemt een paar voorbeelden: als mensen een mooi beeld zien, dan kijken ze er niet meer naar, maar maken ze er met hun mobieltje een foto van. Mensen vinden het niet meer nodig om zelf te kijken naar zo’n mooi beeld. Ander voorbeeld: drugsverslaving. Als mensen verslaafd zijn aan drugs of alcohol willen ze zich afsluiten van de realiteit. Dat lag in de negentiende eeuw nog anders. Als je toen drugs gebruikte, wilde je een nieuwe ervaring opdoen. Nu wil je niets meer ervaren, je wil geen vervelende dingen meer meemaken en daarom gebruik je drugs.

De infanzia is een antwoord op dit probleem, doordat je in de taal weer contact probeert te maken met de realiteit, en weer ervaringen kunt opdoen die iets te betekenen hebben. De alternatieven zijn misschien wel aantrekkelijk, maar bij nader inzien rampzalig:

a.       Je opsluiten in jezelf. Dit is wat veel mensen doen, niet alleen door contact met anderen te mijden, maar ook in de zogenaamde identiteitspolitiek. In Amerika is het belangrijk dat je een identiteit aanneemt, bijvoorbeeld als witte man, zwarte vrouw, wit-zwarte transgender enzovoort. Het gevolg is dat je gaat geloven in deze hokjes en etiketten en dat de communicatie met anderen steeds zwakker wordt. Communicatie en taal hebben steeds minder betekenis.
b.       Geloven in de taal. Dit kan allerlei vormen aannemen. Zo kun je de wetenschap induiken, waar alles wordt afgemeten aan de zekerheden van de wiskunde. Dit geeft je schijnzekerheid, omdat je altijd weer voor de vraag komt te staan hoe je deze zekerheden moet toepassen in het echte leven, dat veel grilliger en onvoorspelbaarder is. Ook kun je in de media duiken, waar iedereen aan een stuk door praat. Die taal heeft steeds minder effect, en je moet steeds harder schelden om te worden gehoord.

Tot slot weer terug naar Lucretius
Deze dichter geloofde in de wetenschap, omdat die je kan verlossen van de angst voor de dood en de goden. Er bestaan alleen maar atomen en leegte. Niets om bang voor te zijn. Het lijkt nu in onze tijd alsof iedereen het met Lucretius eens is. We geloven in de wetenschap die ons helpt om de natuur te bedwingen, met geneesmiddelen, techniek en communicatie. Carpe diem zou ik zeggen.

Maar Lucretius heeft meer te bieden dan dit. Daar kun je achter komen met behulp van Agamben. Infantia houdt in dat de taal ooit ontstaan is. Maar dat ontstaan houdt niet in dat het ooit is gebeurd en daarna heeft plaatsgemaakt voor perfecte taalbeheersing. Het ontstaan van taal vindt eigenlijk altijd plaats, ergens in het tussengebied tussen dieren en volwassen mensen. Mensen maken dingen mee waarvoor ze niet de taal zomaar kunnen toepassen. Ze moeten die taal weer opnieuw aanleren en uitvinden.

Een voorbeeld van die infanzia of infantia bij Lucretius is de poëzie. Hij kan andere mensen alleen maar iets leren over de natuur wanneer hij erover praat in een ander soort taal. Juist geen praktische taal, maar poëzie. Mensen kunnen dan op het idee komen dat de natuur iets prachtigs is, iets waar eigenlijk geen woorden voor zijn, maar waarbij je toch je mond niet hoeft te houden.

Ander voorbeeld: leerlingen die Latijn leren. Ze lijken op de kalfjes met onvolgroeide hoorns die als ze boos zijn stoten met die hoorns. Het stoten met de hoorns wordt nu verbonden aan een ervaring, de emotie boosheid. Overgebracht naar de taal zou je het vertalen van Latijnse zinnen kunnen zien als het verbinden van een taalsysteem (Latijnse grammatica) met puzzelen en doorzetten. De ervaring die je hierbij opdoet is dat je in taal kunt bewegen zonder dat je precies weet waar het naartoe gaat. Onbewust ga je anders naar taal kijken, taal is waar je mee worstelt, wat weinig of geen betekenis heeft.

Zodoende ervaar je de taal, het feit dat er taal is, de begrensdheid van de taal. Dat is een belangrijke stap in je bevrijding van de taal. Je kunt op het idee komen dat niet alleen Latijn een dode taal is, maar Nederlands ook, en Engels, en wiskunde. Dat is een ervaring van jewelste, een ervaring waarover ik graag heb geschreven.

Afbeeldingsresultaat voor mona lisa with cell phone






Geen opmerkingen:

Een reactie posten