zaterdag 5 januari 2019

Gezamenlijk schrijven, gezamenlijk dragen

Nog steeds ben ik bevangen door het gedicht van Rozewicz in mijn vorige blog en op een Leidse muur. De Leidse vriend die ik noemde met zijn proefschrift over de problematische vader reageerde vrijwel onmiddellijk samen met zijn vrouw, wat ik al mooi vind omdat Freud in het spel is en daarmee dus een problematische verhouding tot de vrouw, die dus alleen al door dat mooie gesprek tussen Freud en Mahler in het teken van de harmonie is komen te staan.

So far so good. Maar in het privé-leven, zo weet ik uit ervaring, duurt het hooguit een half uur of desnoods een aantal jaren voordat je misverstanden uit de weg ruimt en de oorlog is beslecht in het voordeel van een soort rustgevende harmonie. Ook de vriend met wie ik zat te lunchen kwam erachter dat hij maar even hoefde te wachten of zijn vriendin liet hem blijken dat het toch wel goed zat!

Maar dat gedicht dus. De ik-figuur merkt ineens dat hij 'naast zichzelf' zat, obok siebie. Het mooie van Google translate is dat het als vertaling oplevert 'naast elkaar'. Dat heeft niet noodzakelijk met het Pools te maken. Het woord siebie, 'zich', is een variant van het Indo-Europese se of ἑ, dat we herkennen in het Nederlandse zich. Opnieuw kunnen we terecht bij Agamben, mijn belangrijkste filosofische referent, die se beschouwt als iets dat alleen als niet-onderwerp bestaat, het kan niet in de nominativus voorkomen, het is een verhouding nog voordat je het vertaalt als 'zich', 'ik', 'hij/zij', of 'elkaar'.

De ene herinnering roept de andere op. Enkele keren zijn we met Oudjaar te gast geweest bij deze vrienden in Leiden. Ik meen me te herinneren - voor wat het waard is, vooral rond Oud en Nieuw, alles is nevelig, je belandt op de wc, beetje brak, je kijkt naar de foto's en tekeningen - etcetera...
Al googelend vul ik mijn herinnering van wat er op de muur van mijn vrienden op het prikbord hing aan, en vind een gedicht van Mary Stevenson:
Ik droomde eens en zie
ik liep aan ’t strand bij lage tij.
Ik was daar niet alleen,
want ook de Heer liep aan mijn zij.
We liepen samen het leven door,
en lieten in het zand,
een spoor van stappen; twee aan twee,
de Heer liep aan mijn hand.
Ik stopte en keek achter mij,
en zag mijn levensloop,
in tijden van geluk en vreugde,
van diepe smart en hoop.
Maar als ik het spoor goed bekeek,
zag ik langs heel de baan,
daar waar het juist het moeilijkst was,
maar één paar stappen staan.
Ik zei toen “Heer waarom dan toch?
Juist toen ik U nodig had,
juist toen ik zelf geen uitkomst zag,
op het zwaarste deel van mijn pad..”
De Heer keek toen vol liefde mij aan,
en antwoordde op mijn vragen;
“Mijn lieve kind, toen het moeilijk was,
toen heb ik jou gedragen…”
Mogelijk opent dit gedicht een nieuwe toegang tot de problematiek die ons zo dwars zat, de onverenigbaarheid van scheppen en helpen.

Is het ooit zeker dat die ander niet een andere versie is van jezelf? En zou je in bepaalde schimmige of donkere situaties niet de een kunnen zien als de ander, of zelfs de ander als God?

Ik herinner me dat Inez ooit voor haar werk nodig had om te weten hoe het nu precies zat met het gevecht met de engel in Genesis 32. Er staat in het Hebreeuws gewoon isj, man. Het is dus een gevecht met een man, en misschien is wel bedoeld dat we er God of een engel in zien, maar 's nachts is dat ook niet zo eenvoudig te onderscheiden.

We zitten dus in de ononderscheidbaarheid. Het is in deze situatie erg moeilijk om de juiste naam te noemen, laat staan die te schrijven. Daarom zeggen we siebie en geen pen in mijn hand, libido of doodsdrift. Je kunt zelfs God of Heer denken, zoals Mary Stevenson, en - met enig pathos of ironie, ikzelf.

Misschien, bedenk ik me nu, is de gewoonte om te spreken over de ander of de Ander ook wel alleen maar mogelijk in een situatie van nuchterheid, vanuit de wereld van de begrippen. Zit je in een situatie van ononderscheidbaarheid, worsteling, ruzie, irritatie, of wanneer je nietsvermoedend door een stad loopt, dan moet je de ander misschien eerder opvatten als een se of siebie.

Nog een stap verder, twee aan twee of gewoon twee.
Hoezo kun je hier van dragen spreken, het Latijnse gerere, dus gestus, gebaar?

Laten we eens aannemen dat dragen steeds verondersteld is wanneer je met zijn tweeën bent of alleen. De lezer moet mij verdragen, maar ik moet mijzelf 24/7 verdragen. Dat lukt niet altijd evengoed. Alleen de tijd kan ons vertellen of het dragen gelukt is. Het dragen of verdragen is nog onontkoombaarder dan het verschil tussen het ik en de ander.

U heeft met mij het einde van deze blog bereikt. U hebt me gedragen.

Afbeeldingsresultaat voor ik heb je gedragen


Geen opmerkingen:

Een reactie posten