zaterdag 7 juni 2025

Hekel aan school en filosofische vrijheid

De filosofie is voor mij nog steeds de grondslag voor een beter leven. Nadenken maakt ons wijzer en gelukkiger. Je verdient er nou niet direct veel geld mee, maar je maakt tenminste contact met de wereld in al zijn diversiteit en breedheid, en met jezelf, je ontdekt waartoe je in staat bent als je je gedachten over de dingen laat gaan.

Het is ooit begonnen op school. Een godsdienstleraar las boeken van Sartre, een geschiedenisleraar legde ons de dialectiek uit hoewel hij er zelf weinig van begreep. Ik ging Sartre zelf lezen, begreep er niet veel van maar liet me graag fascineren door de ideeën. De school is voor mij nog steeds een plaats van belofte, ik ben er uiteindelijk gaan werken. Intussen bleef ik boeken lezen en blogs schrijven.

Er ontstond al snel een splitsing tussen de school en de filosofie. Wanneer dat begonnen is weet ik niet, misschien al vroeger op school, toen ik de boeken van Sartre buiten school las. Op school was je bezig met brokjes voorgevormde kennis die je bij toetsen uitspuugde en waarvoor je een compliment kreeg dat misplaatst aanvoelde. Later las ik Foucault met zijn beschrijving van de disciplinering. Ik ging de school zien als een instelling waar ons gedrag op efficiënte wijze wordt genormaliseerd. Die splitsing tussen denken en disciplinering hinderde me al toen ik stage liep op een school.

Het gevoel van gespletenheid keerde terug toen ik Agamben las. Niet vreemd, Agamben ziet zichzelf (terecht) als erfgenaam van Foucault, en voert de disciplinering terug op de oudheid en latere ontwikkelingen. School wordt bij Agamben bijna nooit gethematiseerd, en in een interview met Durantaye legt hij uit wat hij ertegen heeft:

 'Like Ivan Ilych, I've always found the school to be one of modernity's catastrophes. I like to think and speak easily, freely, joyfully, but not to teach in a school. The place for thought is at a table, at a banquet. It is also walking in nature, listening to the things the birds or the crickets or the cicadas have to say to us. You will have recognized here the two Greek models of philosophical synousia: the Platonic symposium and the Aristotelian peripatos.'

Het is verleidelijk om meteen op die naam te duiken, Ivan Illich (volgens mij de juiste spelling) (1926-2002), de bekende uit Wenen afkomstige priester met uitgesproken ideeën over onderwijs, onder meer in Deschooling society (1971). Maar het is wellicht al even betekenisvol dat Agamben meteen hierna zwenkt naar zijn positieve, Griekse idealen. Daarmee laat hij wel interessante invalshoeken liggen. Illich kwam na omzwervingen terecht in Mexico, waar hij cursussen verzorgde voor Noord-Amerikaanse missionarissen. Qua ideeën stond hij dicht bij Paolo Freire en de bevrijdingstheologie.

Als ik dit terugkoppel naar mijn eigen ervaringen, realiseer ik me door dit citaat dat mijn tegenzin tegen school niet alleen is ingegeven door de filosofie, maar ook door de theologie. Naast mijn middelbare school in Heerlen stond een gebouw, een 'missionair centrum', met uitgebreide documentatie over vooral Latijns Amerika. Ik pakte lukraak een Portugees tijdschrift van de planken, bladerde erin en droomde een eind weg over Brazilië waar ik misschien als pastoraal werker naartoe zou gaan. Een paar honderd meter verderop lag de opleiding voor theologie, het HTP, waar docenten vertrouwd waren met de bevrijdingstheologie en Latijns Amerika. Ik heb deze weg verder niet bewandeld, destijds vooral omdat ik niet in Heerlen wilde studeren.

Daarin schuilt een paradox. Omdat ik de wereld in wilde trekken, ben ik me uiteindelijk in die Griekse stroom blijven bewegen, de filosofie van Plato, binnen Europa, uiteindelijk ook binnen de school. Zeker, Agamben heeft een punt dat Plato graag filosofeerde bij het eten en drinken, en (getuige Faidros) ook in de natuur buiten de muren van Athene, luisterend naar de krekels. Maar in Plato zit ook het element van dwang en geweld, dat we terugzien in de grotvergelijking. Mensen worden door dwang binnen de grot gehouden, waar ze blootstaan aan schijnbeelden, en als ze naar buiten gaan is dat ook weer met geweld. Mensen zijn nu eenmaal gewoontewezens, ze zijn in staat om te wennen aan de ergste dingen.

Het wordt tijd om de stand van zaken op te maken, waar ik ben beland in die Platoonse stroom, met Agambens aversie tegen school. Een inhoudelijke kwestie, maar niet alleen inhoudelijk, is die van het privilege, die ik heb verwoord, geïnspireerd door Agamben-kenner Ype de Boer (zie deze blog). Het is prachtig als je kunt studeren in de vrije natuur, en bij een lekkere borrel met wijze mensen. Maar dit is meestal slechts weggelegd voor kleine, selectieve groepjes, die samengaan met allerlei vormen van uitsluiting en insluiting. Die uitsluiting is meestal onzichtbaar, we ervaren dit wandel-onderwijs als heerlijk comfortabel, en vooral ook spontaan.

Op meer inhoudelijk niveau kun je je afvragen hoe het zit met de mogelijkheden of vermogens die zo belangrijk zijn in de filosofie van Agamben. Aristoteles volgend, is het zijn gesplitst tussen vermogen en realisering (dunamis en energeia). Maar hoe zit het met het onvermogen? Als we leerprocessen opvatten als het verwerven van vermogens, hoe kunnen we dit dan begrijpen volgens het model van Aristoteles? Een uitwerking van dit probleem biedt deels het boek On study van Tyson Lewis (Londen 2016) waarover ik een artikel voor een filosofietijdschrift heb geschreven. Een mooi boek, van Lewis, maar hij vertrekt nogal beslist vanuit het onderscheid tussen leren en studeren. Leren is volgens voorgevormde modellen, studeren is een open, avontuurlijk proces. Zijn probleem is vervolgens zeker ook hoe je scholen meer kunt instellen op study. Een boeiende kwestie. Maar school zal toch vooral een disciplinerende instelling blijven, waar wordt geleerd, gesurveilleerd, geselecteerd. Studie wordt voorafgegaan door en is vermengd met leren.

Waar bij Lewis de utopische toonzetting overheerst, zien we bij Agamben vooral de dystopie. Het is 'one of modernity's catastrophes', hoorden we hem zojuist zeggen. Belangrijk is zeker ook het tijdstip van dit interview, 2013. Agamben is dan net met pensioen, hij hoeft geen les meer te geven aan de universiteit. Hoewel ik een stuk jonger ben, nader ik ook mijn pensioen en kan ik meer lucht geven aan mijn aversie tegen school. Wat zegt mijn gespletenheid tussen school en filosofie over mijn levensweg? En wat kunnen we ervan leren? Daartoe behoort zeker ook de vraag hoe we deze in het vizier kunnen krijgen, hoe we deze kunnen analyseren. De meeste teksten die ik erover lees zitten aan de utopische kant van het spectrum. Leren is iets prachtigs, je verwerft vermogens die je voorbereiden op het leven in goedbetaalde functies en het leven als burger. Goed, daarvoor moet je wel een paar offers brengen, maar dat moet je zien als investering. En als je daaraan kunt bijdragen als docent is dat toch iets prachtigs? Een geweldig privilege?

Het privilege zit ons dus in de weg, bij ons probleem, het verhindert ons om de katastrofe in beeld te krijgen. School is niet te begrijpen volgens het model van het symposium en van de peripatos, het aristotelisch wandelen. Het is eerder een gevangenis waarvan de docenten functioneren als de bewakers. Als we over het leerplein lopen moeten we maatregelen nemen tegen leerlingen die hun mobiel gebruiken. Met onze cijfers controleren we of leerlingen wel hebben geleerd, en als ze hun toetsen maken controleren we of ze niet spieken. Allerlei utopische experimenten om hier verandering in te brengen hebben niet de gewenste resultaten gebracht.

Filosofischer geformuleerd: voorzover school bedoeld is om er vermogens te verwerven, bewijst de school met zijn bestaan dat vermogens niet vanzelf ontstaan. Ze moeten worden verworven, afgedwongen. Pas als die vermogens er zijn, kan de ontologie van Aristoteles in werking treden, dan is er de vrijheid om de vermogens te gebruiken, om ze al dan niet te realiseren.

Hoe lost Agamben deze kwestie op? In een eerdere blog volgde ik hem in zijn interpretatie van Seneca. Volgens de stoa beschikt de mens altijd al over vermogens. In elke fase van zijn groei zijn de vermogens perfect afgestemd op dat gebruik. Heb je geen tanden, dan eet je zacht voedsel, heb je wel tanden, dan eet je ook hard voedsel. Tot een bepaald moment gebruikte Agamben de term infanzia (letterlijk niet-spreken) om aan te geven dat we altijd al over taal beschikken, en daarmee over het vermogen om te leren en studeren. Het kind wordt met zijn infanzia in sommige teksten van Agamben zelfs gezien als een wezen dat nog niet gehinderd wordt door een teveel aan zelfbewustzijn. Met andere woorden, wat wij zien als het verwerven van vermogens is in veel gevallen juist het verlies van dit oorspronkelijke vermogen. Dat is de echte katastrofe.

Naast deze romantische, rousseauïstische inslag van Agamben is er ook een christelijke. Deze zie ik nauwelijks terug in filosofische ideeën rond Agamben, maar hebben voor mij in mijn leven op school wel betekenis. Ik doel op zijn idee dat we leven in de 'tijd van het einde'. Daarin volgt Agamben Paulus, die de tijd na Christus ziet als eindtijd. De tijd is eindig wil zeggen: de wet is buiten werking gesteld, de instituties bestaan nog wel, hebben ook nog een praktische functie, maar 'de vormen van deze wereld gaan voorbij'. Daarom moet je er wel in leven, maar 'alsof niet', met een zekere losheid. Op school is daar niet altijd ruimte voor, je wordt regelmatig getest door de leiding en de inspectie, je krijgt trainingen in bepaalde rolmodellen, die eerder een 'alsof wel' zijn dan een 'alsof niet'. Misschien is de losheid van de eindtijd vooral innerlijk, je houdt een innerlijke vrijheid waarmee je je in alle voorlopigheid staande kunt houden, zelfs als de wereld om je heen langzaam afbrokkelt.

We naderen de grens van wat je in een enkele blog kunt zeggen. Wat ik hier probeer te verwoorden is mijn gespletenheid, tussen filosofische vrijheid en mijn aversie tegen school, die ik kan verhelderen met Plato en Agamben. De stand van zaken is dat er met het naderen van mijn pensioen meer vrijheid komt om anders te leven, maar ook om anders terug te kijken op mijn leven, dat zich voor een groot deel heeft afgespeeld op school. Ik heb vooralsnog niet gekozen tussen de utopische versie van Lewis en de katastrofe-ervaring van Agamben, maar voel wel voor deze laatste. De school is een katastrofe, niet omdat het er altijd vervelend is (meestal niet), maar omdat de school de filosofische vrijheid in de weg staat.

De Griekse modellen symposium en peripatos kunnen we inzetten om de disciplinering te verzachten, maar dit heeft als nadeel dat we disciplinering gaan zien als iets hards. Het tegendeel is het geval, disciplinering is de sturing van ons gedrag met middelen die vaak onzichtbaar zijn en die we vaak juist niet als hinderlijk ervaren. Zo zetten we de Romereis (met pizza en cola, en met wandelen) in om onze gymnasiasten te motiveren de vervelende, moeilijke grammatica jarenlang te leren.

Het is dus in theorie mogelijk dat mijn aversie (en die van Agamben) me heeft gehouden in de buurt van de waarheid. Misschien is school een moderne katastrofe, maar wel een noodzakelijke katastrofe. Het zou de vallende ster of Unstern kunnen zijn die Walter Benjamin uitlegt aan de hand van Goethes Wahlverwantschaften (zie hier mijn blog).

 Lingecollege lyceum afscheid nemen en vooruitblikken | Al het nieuws uit  Tiel

 

1 opmerking:

  1. ha Anton, heerlijke tekst over het onderwijs en de echte vrijheid van denken en leren die buiten de school gebeurt! Ik herken mij daar helemaal in. Ongelooflijk overigens dat je het zo lang hebt kunnen uithouden op die scholen, universiteiten en daarna weer scholen die -alles goed beschouwd- gevangenissen blijken te zijn. Daar heb ik mij wel met meest over verwonderd: op een bepaalde manier blijf je er onaangedaan bij. Je hebt altijd in die scholen, universiteiten en scholen (jouw levensloop) geleerd en gedoceerd en dat is jou met vallen en opstaan goed afgegaan. Jij gaat heelhuids de eindstreep halen en ik weet zeker dat je nog veel gaat denken en schrijven.
    Hoe kijk jij terug op alle tijd die je aan de instituties geofferd hebt? Jij had in plaats daarvan nog zo veel meer moois kunnen schrijven. Of toch niet? Had je die gevangenis van de school op jouw manier nodig om je eigen kruipgaten en vrije denkruimtes te ontdekken of creëren? Hebben wij niet de tegenwerking van het systeem nodig om te kunnen floreren? Vervelende vraag overigens waar ikzelf ook vaak tegen aanloop, maar ik kan het niet laten om die toch te stellen.
    Wat ik echt wil zeggen, is dat je strijd van het onderwijs zo scherp typeert. De liefde voor het ontdekken is radicaal in strijd met het reguliere onderwijs waarin kinderen zich naar vigerende modellen en normen moeten plooien.
    Je schrijft het scherp, Anton. Dankjewel! Amicale groet wederom van Martien.

    BeantwoordenVerwijderen