Alle filosofen die ik de laatste tijd lees hebben het over Plato, en dan hoef je niet lang te wachten op de grotvergelijking. Je zou er een complot achter vermoeden. Zo kan het zijn dat een of andere 'therapeut' bedacht heeft dat ik moet worden opgevoed nu het nog kan, nu ik een nieuwe levensfase inga. Filosofen geven me een boek cadeau, of zeggen iets in een krant, wat ik beleef als een prikkel om over na te denken en dus - bijna automatisch - een blog over te schrijven.
Het complot is waarschijnlijk een compote, een mengsel van dingen. Niet het woord compote, maar wel die idee van een mengsel kwam ik tegen in een van die boekjes die ik cadeau kreeg, De mens, de machine & de therapeut (2024) van Hans Schnitzler. Op p.20 noemt hij technologie 'een ingewikkelde mengelmoes van positieve en negatieve effecten'. Dat maakt het onvoorspelbaar hoe het zal verdergaan met ons leven en het leven van de mensheid. We hebben met de techniek iets ontketend wat we niet in de hand hebben en wat enorme effecten op ons leven heeft.
Wij zijn het dus zelf, en wij zijn het niet zelf, die deelnemen aan het complot, het is een ingewikkelde mengelmoes van zelf en niet-zelf, een compote dus. Dit gaat al aardig in de richting van het unheimliche van Freud dat bij Schnitzler aan het eind van elk hoofdstukje opduikt als refrein met het woord awkward. Hoe meer wij op machines lijken, hoe meer die machines op ons lijken, en hoe dieper we verstrikt raken in de compote. Het unheimliche kan onze omgeving vullen doordat het beantwoordt aan een diep verlangen in ons. Het is dan ook geen toeval dat de adressant van Schnitzler een 'Therapeut' is, in plaats van ons op te voeden wil hij ons genezen en we begrijpen allemaal dat we daarvoor door een pijnlijke fase moeten. We begrijpen met die term 'beantwoorden' ook dat het boekje de vorm aanneemt van een dialoog. De Therapeut is de Ander, maar we geven hem krediet omdat hij beantwoordt aan ons diepste verlangen.
Het is dus ook niet evident wat er gebeurt als Schnitzler op de laatste bladzijden afscheid neemt van de Therapeut. Hij ontmaskert de Therapeut, de chat is in werkelijkheid een cheat. Waarom? Omdat de Therapeut geen belichaamd wezen is met zijn geschiedenis, geen mens.
Je zou deze keuze ook kunnen typeren als een keuze voor de ziekte. Een dergelijke logica zag ik in het interview met René ten Bos, die op zijn manier overigens ook houdt van de grot van Plato (zie mijn blog). Gezonde mensen zijn minder interessant dan zieke mensen, weet René uit eigen ervaring. Hun leven neemt de vorm aan van een verhaal, en ze krijgen meteen een hoop aandacht. Dit maakt ziekte zo aantrekkelijk dat ik me goed kan voorstellen dat je afscheid wil nemen van je therapeut. Maar met Plato, denk ik, heb je de arts wel altijd dicht in je buurt. De filosoof neemt de rol van de arts over en hevelt die over van het individuele leven naar het meso- en macroniveau van de cultuur. Plato noemde de arts als argument voor de rol van filosofen en de filosofie. Zoals je met je ziekte niet kunt vertrouwen op de kennis van je vrienden, en een dokter nodig hebt, moet je voor je levensgeluk naar een filosoof, of moet je die filosoof zelf worden.
René gebruikt in zijn interview nog een term die me in verband met Schnitzler en Plato te denken geeft. De filosoof heeft een taak (namelijk tegengas geven tegen de heersende mening, de doxa). Als iedereen heel angstig gaat doen over het klimaat, heeft de filosoof tot taak om te waarschuwen voor eco-stalinisme. En omgekeerd, denk ik nu meteen, als iedereen maar doorgaat met vervuilen, moet de filosoof waarschuwen voor extinctie (zie mijn blog over René 's boek). Het gaat dus in de filosofie om een taak, de filosofie als taak.
Het lijkt erop dat de mengelmoes nu naar de achtergrond verdwijnt. Naarmate de filosoof zijn rol in de openbaarheid met verve speelt, zijn taak op virtuoze wijze uitvoert, zien we hem als criticus, grenzentrekker, landmeter. Of ook als hofnar, de functionaris die tot taak heeft de wetgevers van een komisch contrapunt te voorzien. Schnitzler lijkt dit goed te beseffen, want hij houdt tot het einde de compote binnen boord. Hij gaat niet buiten de techniek staan, en als hij dat wel doet vult hij dat meteen aan met de mogelijkheid dat hij zelf erin zal opgaan. Dat is awkward, maar ook onvermijdelijk. Er is dus geen echt afscheid, het afscheid was bij nader inzien maar een gebaar dat de voortgang van de machinewording van de mens onderstreepte.
We bewegen ons dus met Schnitzler nog steeds binnen het universum van Freud. Het unheimliche is waarnaar wij verlangen. Sterker nog, het wordt het merkteken van de filosoof. Hij wordt serieus als gesprekspartner voor de heersende mening op voorwaarde dat hij toegeeft dat hij ook zelf verlangt naar wat hem zo'n afschuw inboezemt. Geef je dat niet toe, dan sta je als filosoof buitenspel, wat bij voetbal nog zichtbaar wordt gemaakt door de vlag van de grensrechter, maar in de filosofie naar de onzichtbaarheid wordt geduwd. Je wordt academicus, of hobbyblogger.
Misschien verklaart dit waarom ik mijn filosofie niet als een taak wil zien, en ook niet als verantwoordelijkheid voor mijn verlangen. Ik hoef niets toe te geven. Ik ben niet ziek en heb dus ook geen interessant verhaal. Ik ben ook vast wel gemerkt of ongemerkt in een permanent gesprek met een Therapeut (die al mijn gegevens verzamelt en gebruikt), maar ik hoef dit niet te dramatiseren in een boekje. Die onzichtbaarheid bevalt me prima, en beschermt me vooralsnog tegen de dilemma's van de openbare filosoof.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten