Toch lijkt het of zich in mijn werk nu zelf een scheiding met de filosofie voltrekt. Ik lees zojuist een interessant onderzoek over begeleide instructie bij het leren. De vraag is nog niet eens of die instructie beter is dan zelf ontdekken, maar waarom er nog zoveel voorstanders zijn van het zelf ontdekken. De schrijvers opperen dat docenten constructivisme als filosofie verwarren met constructivisme als onderwijsmethode. Leerlingen construeren hun beeld van de wereld door actieve cognitieve processen aan te gaan. Maar voorstanders van het zelf ontdekken nemen ten onrechte aan dat die processen samengaan met een bepaald gedrag. Het waarom heeft iets te maken met het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen en kunt u zelf nalezen.
Ik ben altijd tamelijk snel overtuigd door dit soort analyses. Dat heeft misschien te maken met de structuur van mijn hersenen of met mijn filosofie die me heeft opgeleverd dat waarheid overal te vinden is. Maar het zou ook goed kunnen zijn dat de schrijvers van het artikel mij iets hebben bijgebracht door me te instrueren. Mijn instemmende reactie illustreert het gelijk van hun opvattingen.
Ik begrijp nu ook nog weer beter waarin de educatieve filosofie van Deleuze zich onderscheidt van de pragmatiek. Lezend in Deleuze and Education was ik getroffen door het voorbeeld van de zweminstructie en leek het of zwemmen een kwestie van learning by doing is. Bij nader inzien bleek Deleuze zich hiervan toch te onderscheiden door zijn opvatting van de rol van tekens bij het leren. Een leerling wordt gebombardeerd met een hoop tekens en moet hier op een of andere manier chocola van bakken. Je zou dus kunnen zeggen: de instructie is overal. Het is niet de leerling die zich eenzaam geplaatst ziet tegenover de situatie en moet handelen om de betekenissen te ontdekken. Hij moet zich de instructies die hij krijgt toe-eigenen en dat kan lukken op allerlei manieren, telkens weer anders.
Het enige wat ik nu hoef te doen is het toespitsen van deze semiotiek op een didactiek die zodanig afstand neemt van de pragmatiek en het constructivisme dat we beter begrijpen waarom een docent moet instrueren. Ik word hier geholpen door Deleuze zelf. Zijn aanhangers zien iets in de manier waarop hij college gaf. Maar waar ze overheen lijken te stappen is dit simpele gegeven dat hij onderwees door colleges te geven. Hoe is dat verenigbaar, een docent die niets ziet in zweminstructies vooraf maar zelf wel colleges geeft, zelfs als veel toehoorders maar weinig lijken te begrijpen van wat hij zegt?
De schrijvers van Deleuze and Education zie je soms worstelen met de lessen van hun leraar, met zijn instructies. Het probleem is dat Deleuze voorstander is van twee aspecten die wij geneigd zijn tegenover elkaar te stellen. Een student (geciteerd in de biografie van François Dosse) verwoordt deze aspecten als volgt:
With him, philosophy wasn't the severe discipline that I feared but an encounter, a fusion between a conceptual apparatus, a culture and its languages and learning techniques, its commentaries and links that you learn by reading generations of thinkers on one hand, and on the other hand, a sort of secret thrust, a mental attitude to perceive, to conceive of the simplest, most ordinary and yet most basic elements of existence. (Dosse p.101)Misschien kun je de relatie tussen beide aspecten wel het beste verhelderen met de stoïsche theorie van de 'oikeiosis', die Agamben opneemt met de term 'gebruik' (usus). Hij citeert daarbij Seneca's brief aan Lucilius 121 waarin de filosoof in discussie is met een denkbeeldige ander. In feite gaat het ook hier om een verhouding leraar-leerling, want wat zijn de brieven van Seneca anders dan instructies aan de (waarschijnlijk denkbeeldige) Lucilius? De gedachte is dat dieren aanvoelen dat ze worden gestuurd door driften, en ze zijn in staat gebruik te maken van hun organen om zich te redden. Alleen beschikken ze niet over heldere kennis hierover:
14. "You maintain, do you," says the objector, "that every living thing is at the start adapted to its constitution, but that man's constitution is a reasoning one, and hence man is adapted to himself not merely as a living, but as a reasoning, being? For man is dear to himself in respect of that wherein he is a man. How, then, can a child, being not yet gifted with reason, adapt himself to a reasoning constitution?" 15. But each age has its own constitution, different in the case of the child, the boy, and the old man; they are all adapted to the constitution wherein they find themselves. The child is toothless, and he is fitted to this condition. Then his teeth grow, and he is fitted to that condition also. Vegetation also, which will develop into grain and fruits, has a special constitution when young and scarcely peeping over the tops of the furrows, another when it is strengthened and stands upon a stalk which is soft but strong enough to bear its weight, and still another when the colour changes to yellow, prophesies threshing-time, and hardens in the ear – no matter what may be the constitution into which the plant comes, it keeps it, and conforms thereto. 16. The periods of infancy, boyhood, youth, and old age, are different; but I, who have been infant, boy, and youth, am still the same. Thus, although each has at different times a different constitution, the adaptation of each to its constitution is the same. For nature does not consign boyhood or youth, or old age, to me; it consigns me to them. Therefore, the child is adapted to that constitution which is his at the present moment of childhood, not to that which will be his in youth. For even if there is in store for him any higher phase into which he must be changed, the state in which he is born is also according to nature. 17. First of all, the living being is adapted to itself, for there must be a pattern to which all other things may be referred. I seek pleasure; for whom? For myself. I am therefore looking out for myself. I shrink from pain; on behalf of whom? Myself. Therefore, I am looking out for myself. Since I gauge all my actions with reference to my own welfare, I am looking out for myself before all else. This quality exists in all living beings – not engrafted but inborn. (vert. Richard Mott Gumere)Met andere woorden: kennisverwerving is mogelijk omdat levende wezens aangepast zijn aan zichzelf, ze beschikken over de constitutie die hun aangeboren is en steeds verandert. Daarom kan instructie ook leiden tot leren. Instructie is niets meer dan de verheldering van dit aangeboren vermogen tot leren.
Uiteraard was ons deze les van Seneca al bekend. Toch moest hij ons worden verteld zodat we de begrippen en andere middelen leren gebruiken, zodat we al gebruikend de instructies volgen. In de filosofie verheldert de instructie wat al in de natuur gegeven was, in het onderwijs moet de instructie voorafgaan om de gegevens van de natuur te belichten met de begrippen uit het verleden, en met de begrippen die de filosoof creëert om alle diverse aspecten samen te brengen.
Even terugkoppelen naar de aanleiding van deze beschouwing, het artikel over de superioriteit van begeleide instructie en de scheiding tussen onderwijs en filosofie die ik zie opduiken. Deze scheiding kun je belichten vanuit de filosofie van Deleuze of Agamben, die steeds erkennen dat de filosofie in relatie staat met, en uiteraard onderscheiden is van, de niet-filosofie, de taal waarin de betekenissen worden uitgedrukt. In die niet-filosofie redden niet alleen de dieren, maar ook de mensen zich uitstekend. Ze maken gebruik van de natuur doordat ze deze beschouwen. Het gaat meestal om een beschouwing zonder kennis, in die zin een onbewuste beschouwing. Het is onnodig om deze beschouwing te verklaren vanuit een oorspronkelijk handelen, zoals de gedragspsychologie en de pragmatiek doen. Zoals de schrijvers van het onderwijsartikel uitleggen kun je leerprocessen uitstekend beschrijven als cognitieve veranderingen zonder die te koppelen aan gedrag.
De filosoof heeft het nakijken, hij creëert begrippen die je alleen nodig hebt als je wil begrijpen wat er gebeurt, en dat wil je alleen wanneer je daaraan toe bent. Vandaar ook dat Deleuze en Agamben hun carrière niet begonnen met hun boek 'Wat is de filosofie?', maar ermee eindigden. De uil van Minerva, u weet wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten