vrijdag 20 januari 2017

Logica als paradigma

De logica geldt voor wetenschappelijke geesten als het kroonjuweel van de filosofie. Ook in het onderwijs kun je er goede zaken mee doen. Het heeft iets van een spel, het is concreet, en je zweeft ergens tussen de alledaagse taal en de natuurwetten, ergens in het midden.

Ben je eenmaal in de logica, op die zwevende troon, dan kun je in principe doorsteken naar de ethiek. Ethiek verstaan als rationele doordenking van wat mensen doen. Je induceert de normen en waarden vanuit de good practices en deduceert wat er gedaan moet worden uit die normen en waarden van de analytische filosofie.

Lezend in Agamben en Deleuze kom ik erachter dat je Aristoteles, de uitvinder van de logica, ook anders kunt lezen. Ook zie ik dat het deze filosofen niet om een bijzaak gaat, om een poging Aristoteles opzij te schuiven in de ijver zo snel mogelijk weer houvast te vinden bij de platoonse idee. Er is echt iets te vinden bij die Aristoteles, iets wat moeilijk verenigbaar lijkt met de logica, maar die logica bij nader inzien opneemt in het bredere perspectief van de analogie (ook wel: het 'paradigma) en de paradox.

Agamben (Signatura rerum) verwijst naar de uitwerking van een klassieke passage over analogie van Aristoteles door Enzo Melandri. De analogie staat tegenover het dichotomische principe dat de westerse logica domineert, de uitsluiting van de derde. Bij Aristoteles vind je echter niet de beweging van Hegel, die de tegengestelde elementen beziet vanuit een hogere synthese. Het is andersom: de analogie wordt bezien vanuit die tegengestelde elementen. De elementen gaan niet op in een nieuwe eenheid die eraan homogeen is. Ze veranderen zelf in een krachtenveld waarin ze hun substantiële identiteit verliezen, zo ongeveer als een electromagnetisch veld.

Hier, in deze context, vinden we ook het begrip 'ononderscheidbaarheid' dat bij Agamben wel vaker op beslissende plaatsen opduikt. De analogie doorbreekt als het ware het 'tertium non datur', en leidt tot desidentificatie en neutralisering van de beide eerste posities. Daardoor worden ze ononderscheidbaar.

Agamben gebruikt deze analyse om beter te begrijpen hoe zoiets als de panoptische gevangenis bij Foucault functioneert. Het is niet een particulier ding dat vervolgens wordt uitgebreid over de hele samenleving. Al evenmin is het een algemeen principe waarvan deze bepaalde gevangenis een concreet voorbeeld is. De tegenstelling particulier-universeel wordt overstegen doordat we het panopticum zien als een 'paradigma' of 'exemplum'.

Aristoteles verwoordt deze relatie in zijn Analytica priora als volgt:
Het is helder dat de manier waarop het paradigma functioneert niet die van een deel is, dat zich verhoudt tot een geheel (ὡς μέρος προς ὁλον), noch die van een geheel, dat zich tot een deel verhoudt (ὡς ὅλον προς μέρος), maar die van een deel dat zich tot een deel verhoudt (ὡς μέρος προς μέρος), tenminste wanneer beide onder dezelfde condities staan en het ene bekender is dan het andere. (Analytica priora, 69a, 13 vv)
Daarnaast blijft Aristoteles natuurlijk ook de man van de logica, en beroemd zijn de syllogismen. Alleen wordt het na de beschouwing van het paradigma moeilijk om die syllogismen nog te zien in termen van representatie van de werkelijkheid of van algemene regels voor de rationalisering van ons gedrag. Met andere woorden, de betekenis en status van de logica verandert.

Waarom zou je de logica, zoals die bijvoorbeeld in filosofielessen wordt onderwezen, niet zelf kunnen beschouwen als een paradigma? Volgens dit paradigma zien we liefst het hele onderwijs, inclusief dat van de natuurwetenschappen en de wiskunde. Steeds focussen we op concrete gevallen, die we in het onderwijs in het teken stellen van algemene, abstracte regels. En dat terwijl die wetenschappen zelf steeds verder in een duizelingwekkende beweging van complexiteit worden meegesleurd.

Alle reden dus om de logica van de zetel af te halen waarop ze zit, in het onderwijs en erbuiten. Zaken zijn niet altijd logisch. Het is niet altijd de logica die ons brengt bij het begrijpen van de feiten. We proberen de democratie te begrijpen, maar weten niet wat we aan moeten met het populisme. We proberen de zwaartekracht te begrijpen, maar het resultaat van de hypothesen over antideeltjes is een serie aannames die wachten op hun empirische bevestiging.

Maar wacht eens, de logica als paradigma, dat betekent toch dat ze machtig is, haar eigen effecten produceert? Toch niet dat we haar zien als een waarheid die we moeten ontmaskeren op grond van een diepere waarheid?

Ononderscheidbaar, dat is iets anders dan de verheffing van beweringen in een hogere synthese. Logica als paradigma: dat moeten we eerder zoeken in de kracht van de overzichtelijkheid, controle, de uitsluiting van complexiteit. Die kracht neemt je mee uit de verwarrende wereld waarin je je bevindt. Wat we dus meestal beschouwen als 'platoonse eros'. De logica neemt voor de gemiddelde scholier de vorm aan van een platoonse idee, een houvast in een (te) dynamische wereld.

Het is dus, althans in dit opzicht, de logica zelf die ons van Aristoteles terugbrengt naar Plato. We willen bij Plato graag lezen hoe het zit, hoe we door leraren en via de mooie lichamen en zielen worden opgetild naar een wereld waar we voor even onkwetsbaar zijn voor de zaken die ons bedreigen.

Lezen we dan Plato, dan komen we weer terecht, als we Agamben geloven, bij een soort analogie, de 'hypothese'. We lezen Politeia VI, waarin Plato voorstelt de hypothesen niet als 'begin' (principe, ἀρχαι) te beschouwen, maar als hypothesen. Het gaat bij de Platoonse 'idee' niet om een of andere geheime realiteit in een andere wereld, maar om het waarneembare, voorzover dat als paradigma wordt behandeld, dus in zijn aspect van begrijpbaarheid. Die begrijpbaarheid bevindt zich 'naast' (παρα) de dingen. Ook bij Plato dus.

Agamben en de oude Grieken volgend, hebben we zoiets als een deconstructie van de logica voltrokken. Het is enerzijds datgene wat zich opwerpt als de uitsluiting van de derde optie. Als a = b, dan is dat waar of onwaar. Een derde optie 'is niet gegeven'. Anderzijds wordt de logica zelf de uitgesloten derde optie onder de werking van de analogie of het paradigma. De logica is waar én onwaar, het is ononderscheidbaar. Precies zo functioneert ze bij ons, in ons onderwijs bijvoorbeeld. Logisch denken betekent bij ons: denken in termen van relaties tussen uitspraken. Niet dat we werkelijk geïnteresseerd zijn in die relaties, de logica is vooral een gebaar waarmee we de leerlingen uitnodigen tot de wetenschap en de wetenschap reduceren tot een fictief tertium non datur.


Afbeeldingsresultaat voor a = b

Geen opmerkingen:

Een reactie posten