Terugkijkend naar de politieke filosofie die ik zoal gelezen heb, viel me op hoezeer die de theologie nadert zonder ermee samen te vallen. Zie mijn vorige blog. Bovendien lijkt het erop dat ik ook in mijn manier van praten erover de trekjes van een gelovige krijg. Een vriend vond dat ik stellige uitspraken deed. Nu heb ik zelfs van een theoloog ooit gehoord dat mijn stijl nogal oververhit is, en dat bedoelde hij niet als compliment.
Ik moet dus even afkoelen en overdenken wat die theologie mij brengt, en hoe ik kan voorkomen dat ik het denken inwissel voor een geloofsbelijdenis en missionaire ijver.
Derrida en Agamben brachten me opnieuw bij de religie, nadat ik er in de theologie van was weggedreven. Op de achtergrond speelt bij beiden het messianisme van Benjamin, dat achteraf bezien de spil was van mijn filosofische interesse. 'Es gibt Hoffnung, nur nicht für uns' was de slogan die ik van Benjamin overnam toen ik via mijn Nietzscheaanse vrienden bij Kafka was beland. Hieruit kun je afleiden dat ik me ervan bewust was dat het messianisme van Benjamin het zonder messias moet stellen. Om de hoop levend te houden moet je juist niet zomaar achter hoopgevende figuren aan hollen. Aan de andere kant gaat het zeker ook niet om, wat ik enige tijd dacht, negativiteit. Het gaat echt ergens om in de filosofie, om iets positiefs, om het positieve bij uitstek, om datgene wat positieve zaken positief maakt.
Het denken verplicht zich tot deze hoop, anders zou het niet meer dan formele logica zijn. Een verplichting die meestal impliciet blijft, maar voor de lezer steeds leesbaar.
Benjamin heeft de verhouding tussen denken en theologie in zijn kenmerkende cryptische stijl vergeleken met de verhouding tussen vloeipapier en inkt. Het denken zuigt de theologie op zoals het vloeipapier de inkt. Ik vind dat een mooie vergelijking. Maar wat betekent hij?
Een vriend bracht me op het idee hoe het eruit kan zien. Hij reageerde op mijn vorige blog met de opmerking zo ongeveer: 'Ja, goed en wel, maar voor jouw kijk op IS heb ik die theologie niet nodig. Dat kan ik ook zonder theologie allemaal wel bedenken.' Meestal gebruiken we de theologie als een vorm van denken die is ingekaderd binnen het geloof, 'fides quaerens intellectum', geloof dat op zoek is naar verheldering (van dat geloof). Je bent dan al heel dicht bij het 'sacrificium intellecti', de opoffering van het verhelderen en de overgave aan het mysterie. Precies daarmee wil de wetenschap afrekenen, en terecht. Bij wetenschap gaat het zeker ook om overgave, verplichting en geheim, maar we hopen toch dat wetenschap een vorm van denken is, en geen overgave aan het mysterie.
Je zou kunnen zeggen dat de wetenschap de theologie niet heeft opgezogen maar uitgespuugd. 'De theologie is de wetenschap van de platte aarde', kan ik me herinneren, een kop boven een artikel in Vrij Nederland in de jaren tachtig. Gelukkig weet de wetenschap dat de aarde niet plat is. Zelfs ex-seminarist Heidegger geloofde dat de theologie onverenigbaar was met filosofie, eigenlijk een 'hölzernes Eisen' was, zeg maar een vierkante cirkel. Maar hij zag tegelijk met zijn 'Zusage' zelf wel in dat de wetenschap allerminst bevrijd is van een voorafgaande verplichting en bleef daarmee in feite gevangen binnen een geloof dat zich buiten het denken stelt.
Het denken kan daarmee alleen afrekenen wanneer het die momenten, het mysterie, de verplichting, de hoop, opzuigt, overdenkt.
Toegepast op IS zou je kunnen zeggen: wanneer we ons beperken tot een gangbare wetenschappelijke benadering zullen we het blijven zien als een object, een ding dat zijn betekenis ontleent aan de subjecten die dit ding gebruiken en er zin aan verlenen. Ons ontgaat dan onze eigen betrokkenheid bij het ontstaan en de betekenis van dit object. Nu kun je die betrokkenheid ook weer thematiseren alsof het een object is. Maar dan ben je al betrokken in een beweging, een dynamiek, die volgens de gangbare wetenschap niet meer te denken valt. De reden daarvan is dat die dynamiek geen begin en einde kent. Dat begin en einde worden alleen zichtbaar vanuit een wetenschappelijke opstelling.
Kijk je vanuit de sociologie naar IS, dan kijk je vanuit het perspectief van de sociale relaties, de groepen. Je kunt veranderingen waarnemen, je kunt oorzaken vaststellen. Maar het resultaat zal niet zijn dat je het fenomeen begrijpt, zolang je voorbij het begin en einde kunt denken. Vandaar dat iemand als Durkheim de sociologie als tussenfase zag, en ervan uitging dat deze weer opgenomen werd in de filosofie.
Dat is dus de stand van zaken. De theologie is uitgespuugd. maar naarmate de wetenschap toegeeft aan haar verlangen de dingen echt te begrijpen wordt ze opgezogen door de filosofie. En vlak voordat ze wordt opgezogen heeft ze de vorm van theologie aangenomen.
Deze voorstelling van zaken is oververhit. Maar ze wordt opgeroepen door een denken dat koel is. De koelte die nodig is om de hoop niet te snel op te branden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten