donderdag 26 januari 2017

Lorenz ziet af van het surplus

'Goedendag meneer Lorenz. U kent me niet, maar ik neem aan dat ik naar binnen mag. U heeft uw boek gepubliceerd en dan staat het eenieder open om het te lezen.'
'Jazeker, ik voel me vereerd, wie u ook bent. De rede staat voor iedereen open.'
'Kunt u me rondleiden door uw huis, zoals u suggereerde op p.22 van uw boek?'
'Hoezo suggereerde? Bent u dan geen wetenschapper of historicus?'
'Geen idee, dat moet ik nog uitvinden. Ik heb namelijk besloten u gelijk te geven en zoek alleen nog uit hoe uw constructie werkt. Maar los daarvan ben ik leraar, classicus, filosoof, leerling bovenal. Is dat voldoende?'
'Strikt genomen behoort u dan niet tot mijn doelgroep. Ik beschouw u eerder als buur.'
'Maar op diezelfde p.22 zegt u toch dat het in belang van historici is om ook hun buren te kennen.'
'Daar heeft u een punt. Het is zeker in mijn belang om ook filosofen, leraren, classici te leren kennen. Maar ik had al gezegd dat u naar binnen mocht.'
'Los daarvan bent u toch zelf ook filosoof? Dan hebben we toch iets gemeenschappelijk?'
'Ja, maar dan weet u ook dat dat geen garantie is dat u te vertrouwen bent. Niemand zo kritisch als filosofen.'
'Ik heb besloten mijn kritische instrumenten thuis te laten. Ik wil alleen dat u me rondleidt in uw huis, het huis of de 'tempel', zoals u dat noemt, der wetenschap.'

Ik heb dus maar niet verklapt dat het eigenlijk nog erger is en dat ik theoloog ben. Het was al moeilijk genoeg om binnen te komen. Als theoloog ben ik wel gespitst op woorden als tempel. Het verklaart wel waarom zo weinig mensen zin hebben om binnen te gaan. Enerzijds omdat tempels niet primair bedoeld zijn voor gewone mensen, anderzijds omdat er al gauw offers moeten worden gebracht. Ik ben echter goed voorbereid, heb Jona Lendering in een blog hoog zien opgeven van de ironie van Lorenz. Misschien mag ik op p.22 de aanhalingstekens bij tempel eromheen denken.

'Wat wil u het eerst bezichtigen?'
'Graag maar meteen het centrum, uw strijd met de postmodernisten, de sceptici.'

Ik schrik als Lorenz me binnenleidt in dit heilige der heiligen. Ik zie niet de filosofen die ik had verwacht, Foucault, Derrida. Wel Hayden White en Ankersmit. De Fransen zijn vertegenwoordigd door interpreten en samenvatters. Ik ben even bang dat ik echt in een abaton ben beland. Maar misschien moet ik IJsseling, Blans en de andere samenvatters beschouwen als godenbeelden, plaatsen die zoals bekend favoriete verblijfplaatsen van de goden zelf zijn. Mogelijk ook zijn IJsseling en Blans priesters die het abaton gewoon mogen betreden. Beide denkers kennende, die overigens beide inmiddels het tijdelijke met het eeuwige hebben verwisseld, hadden ze voldoende affiniteit met priesters om me het verschil tussen persoonlijke aanwezigheid en afwezigheid der goden te doen vergeten.

Laten we het er dus op houden: Lorenz is echt in gevecht met de sceptici, de postmodernen zelf, al doet hij dat via hun overleden stromannen.

Ik bekijk de argumenten. Raar eigenlijk, die term. Foucault en Derrida hebben toch voldoende gezegd over argumenten om te weten dat ze zo niet denken? Opnieuw stelt Lorenz me gerust. Hij weet dat F&D niet het gesprek zoeken maar dit proberen te ontregelen. Maar niettemin is het mogelijk hun ideeën weer te geven in de vorm van argumenten, dat bewijst heel p.119-136. Heeft Lorenz wel recht gedaan aan de ontregelende werking van hun argumenten? vraag ik hem voorzichtig. Jazeker, zegt hij, daar heeft hij zijn best voor gedaan. Kijk bijvoorbeeld maar naar p.121:
Wat we door de bril van de wetenschap als de werkelijkheid leren kennen is daarom in de ogen van postmodernisten net zo'n sociaal-culturele constructie als bij voorbeeld de kunst.
Fijn dat het woord 'constructie' al cursief staat. Dat betekent toch dat Lorenz openstaat voor de suggestie dat deze denkers met hun breekijzers in zijn huis binnendringen? Maar dat maakt toch juist dit gesprek mogelijk, met het risico van ontregeling, omdat ook Lorenz zelf het verleden ziet als voorwerp van constructie? Ineens begrijp ik beter waarom de kaft van zijn boek versierd is met een kunstwerk, de kaartspelende soldaten van Fernand Léger, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het kubisme. De plaat maakt haarfijn duidelijk dat je ook door de kleuren en lijnen nog figuren kunt herkennen, waarden ook, de azen die zichtbaar bovenop liggen. Ik zie geen relevant verschil tussen dit schilderij en de filosofie van Lorenz.

Maar waarom ontbreekt dan de kunst in het zakenregister van dit boek? Hoe slaagt Lorenz erin om een tussenschot te plaatsen tussen de wetenschap en de kunst, zelfs wanneer deze zich van haar meest constructivistische kant toont? Mijn indruk is dat hij dit kan doen door de wetenschap terug te trekken uit het esthetische domein. Het gaat Lorenz niet om de kunst, maar om het filosofische gevaar dat de wetenschap bedreigt vanuit de esthetica.

Dat gevaar kun je signaleren bij Kant. Kant laat zich in zijn kritische onderneming meevoeren van de zuivere rede, waar hij het Ding an sich al uit de filosofie had geëlimineerd, naar de praktische rede en het oordeelsvermogen. Steeds gevaarlijker nadert hij, vanaf de Anschauung, maar erger nog met zijn beschouwingen over het Erhabene, de geschiedenis die hij graag wil zien in termen van vooruitgang. Betekent eliminatie van de esthetica niet een enorme amputatie voor de geschiedwetenschap, zeker wanneer je de constructie zo hoog in je vaandel zet?

Nu komt Kant er bij Lorenz om het zachtjes uit te drukken erg bleekjes vanaf. Hij verschijnt slechts tweemaal en niet van zijn meest fraaie kant (vergeef me de woordspeling). Ik was even vergeten dat Lorenz de hele operatie de-esthetisering voltrekt via Ankersmit, dé naam bij de historici. Ik zie aan de strepen van mijn uitlener, collega-docent en geschiedenisleraar Bram Langenberg dat vooral in de confrontatie met Popper iets zeer belangwekkends gebeurt. Vooral ook omdat Bram me vertelt dat hij eigenlijk nog niet bij dit hoofdstuk was beland. Hij moet dus vooruitgesprongen zijn, vast uit interesse.

En terecht, ook voor de rondleiding die mij ten deel valt. Ankersmit (rond zijn naam zijn al zo vaak woordspelingen gemaakt dat ik die maar terzijde laat) vormt het scharnier tussen de ankers (sorry) van de niet-esthetische moderne wetenschap, te weten de toetsbaarheid, het subject, de rationaliteit en de vooruitgang, en de sprint richting afgrond van de postmodernen via Gadamer en culminerend opnieuw in Ankersmit, maar dan in zijn latere, postmoderne gedaante. Op tijd halt houden voor de afgrond van het relativisme betekent dus: iets vinden in Ankersmit wat de hele discussie met de postmodernen overbodig maakt, of uitnodigt tot een esthetisch gevecht met hen, een légeriaans kaartspel.

Het is leuk, nu ik hier toch ben, om een scharnierzinnetje te vinden. De plek waar alles nog betrouwbaar is en waar je een stap verder ineens buiten op straat staat. Op zichzelf is het niet erg dat de geschiedschrijving zich bedient van verhalen. Ze zijn verenigbaar met de vier genoemde ankers. Het lijkt erop dat de notie surplus de zaak doet kantelen:
Het verhaal is dus meer dan de optelsom van de erin vermelde feiten, zoals een gebouw veel meer is dan de som van de gebruikte bouwmaterialen. (p.109)
Vanaf hier is het schip van de esthetici los en drijft het weg van de tempel. Alle elementen staan voortaan in functie van dit 'meer' en het wordt onmogelijk om dit geheel nog te baseren op die afzonderlijke elementen. Voor alle duidelijkheid: Lorenz gaat hierin niet mee, met dit surplus. Niet zover dat je niet meer kunt terugvallen op de vier ankers, subject, vooruitgang, rationaliteit en toetsbaarheid.

We kunnen ook zeggen dat Lorenz niet meegaat in de kantiaanse filosofie van het sublieme, das Erhabene. Ik kan nu wel gaan uitleggen wat dat bij Kant precies inhoudt. Maar ten eerste speelt Kants esthetica bij Lorenz geen rol tenzij via anderen zoals Ankersmit, ten tweede heb ik me verplicht tot het gelijk van Lorenz. Hij betaalt de prijs van het sublieme, maar zal er wel zijn redenen voor hebben.

Ik word hierbij geholpen door de onderstrepingen van Bram. De esthetica gaat in wezen over de aisthesis, de waarneming. Het is erg lastig om hiervoor een vast fundament te vinden. Dat is wat Lorenz in de eerdere hoofdstukken al had uiteengezet. Hij behandelt het sublieme dus niet omdat hij kennelijk over wisselgeld beschikt. Hij kan bij het kantianisme aansluiten via de neokantiaanse herformulering ervan, waarbij subjectiviteit en objectiviteit gered kunnen worden zonder hen uit te leveren aan een synthese die hen overstijgt, zoals bij Hegel. Uiteindelijk verschijnen bij Lorentz de omtrekken van zoiets als een kantiaanse sensus communis, die - anders dan Kant - niet de weg via het sublieme hoeft te gaan.

Deze weg kennen we uit de sociale wetenschappen, uit de dilemma's die bijvoorbeeld Émile Durkheim en Max Weber op hun manier hebben opgelost zonder ze op te lossen. In essentie bestaat die quasi-oplossing in een neutralisering van tegenstellingen door vanuit de ene positie steeds de weg naar de tegenovergestelde open te laten. Wordt bijvoorbeeld je wetenschappelijke toetsingsmodel te objectivistisch, dan laat je de mogelijkheid van subjectiviteit toe. Dreigt het model subjectivistisch te worden, dan wordt een model van objectiviteit gecreëerd waaraan de subjecten hun gezamenlijkheid kunnen ontlenen. Mutatis mutandis geldt deze oplossing ook voor de tegenstelling tussen beschouwing en pragmatiek, cognities en normativiteit etc.

Het zou al te goedkoop zijn om deze route te bekritiseren met behulp van de 'postmoderne' subjectkritiek, ik had beloofd mijn breekijzers thuis te laten. Ik zie ook wel degelijk de voordelen van een neutralisering die iedereen in staat stelt zijn werk te doen, in dit geval historici. Alleen hebben ze daar geen filosofen voor nodig, dat kunnen ze heel goed zelf.

Daarom blijft de vraag: wat heeft de wetenschapsfilosofie te bieden wat de wetenschappen zelf niet in huis hebben? Hoe kan de filosoof, hoe kan Lorenz hun gastvrijheid bieden, anders dan door bij voorbaat of achteraf hun benaderingen te bevestigen, zoals bijvoorbeeld mijn Jona Lendering die in zijn blogs regelmatig Lorenz noemt, niet alleen vanwege zijn ironie maar ook omdat het zo'n 'pittig boek' is? Mijn cliffhanger voor vandaag: is filosofie de legitimatie van sociale wetenschap of heeft ze nog andere schatten onder de haardplaat verstopt? Een ander surplus?

Afbeeldingsresultaat voor kaartspelers leger






Geen opmerkingen:

Een reactie posten