Het wordt nu hoog tijd om te zwenken naar hoofdstuk XIII, waar Lorenz de plaats van de geschiedwetenschap bepaalt binnen de ontwikkelingen van de sociale wetenschappen vanaf het neokantianisme. Het zoeken naar een gedeelde definitie blijkt een doodlopend spoor. Lorenz citeert instemmend de Engelse historicus L. Stone die vaststelt hoezeer de sociale wetenschappen de geschiedenis beïnvloeden. Net als de andere sociale wetenschappen kent dus ook de geschiedwetenschap het probleem dat zijn object en de context veranderlijk zijn en zelf geen aanwijzingen geven voor vaste omlijning. Het is onontbeerlijk om, met Max Weber, de waarden van de onderzoeker in het spel te betrekken. Anderzijds moet worden voorkomen dat de theorievorming oplost in de gril van elke gek. Je zou beide extremen, waarin we uiteraard de dreigingen van het objectivisme en het subjectivisme herkennen, de randvoorwaarden van de sociale wetenschap kunnen noemen. De structuur van deze benadering had ik in mijn vorige blogs al uitgetekend.
Voor de geschiedenistheorie komen er met de waarden nog een paar problemen bij die de andere sociale wetenschappen minder direct treffen. Enerzijds is de geschiedenis pas in termen van waarden ervaren vanaf de achttiende eeuw. De historicus onderzoekt dus een object waarin de geschiedenis in de meeste gevallen alleen van buitenaf kan worden vastgesteld, omdat de deelnemers zelf in een permanent heden leven. Hier dreigt het gevaar dat de relatie tussen object en subject a priori verbroken is. Daardoor en daarnaast ziet de historicus zich geconfronteerd met het ontbreken van waarden in zijn eigen tijd, voorzover hij de geschiedenis presenteert als een object. Uit die objecten valt namelijk niet af te leiden welke waarde ze voor ons hebben, hier en nu.
Geformuleerd als paradox zou je kunnen zeggen: op het moment dat de mens de geschiedenis ontdekt, wordt het verleden waardevol als iets anders dan het heden. Maar omdat het anders is dan het heden, verliest het zijn actualiteitswaarde. De geschiedenis verliest haar waarde op het moment dat ze die verkrijgt.
De meeste historici zal het worst zijn. Zij verkeren in de veronderstelling dat de subjectieve kant niet hoeft te worden belicht en dat hun object min of meer vaststaat. Daarom moet Lorenz nog één keer flink aan de bel rammelen en deze historici wekken uit hun sluimer. Maar hij mag hen ook weer niet afschrikken! In hoofdstuk XIV, het laatste van zijn boek, verandert hij dus niet van stijl en moet hij zijn opwekkende bedoelingen enigszins maskeren. En steeds wanneer hij in de buurt van de postmodernen komt moet hij zorgen dat hij niet met hen wordt geïdentificeerd en dus buitenspel gezet.
Spelen volgens de regels, maar de azen overtroeven die al op tafel liggen.
Welke kaart houdt Lorenz achter?
Zijn het de morele doelen die in het hoofdstuk steeds meer in beeld verschijnen, en waarmee de geschiedwetenschap zich opnieuw en nadrukkelijk inschrijft in de Bildung? Nee, het verschil tussen geschiedwetenschap en ethiek dient te worden gerespecteerd, vindt ook Lorenz. In zijn laatste hoofdstuk draait hij langzaam zijn arm zodat we iets meer zicht krijgen. Het lijkt er toch op dat Lorenz beschrijving en waarden niet in elkaar schuift maar wel zo strak mogelijk samenhoudt. Hij speelt zijn spel via een Duitse controverse. Aan de ene kant staat de conservatieve Th. Nipperdey c.s. die de belangeloze studie van het verleden zelf als een waarde beschouwt omdat hij politiek gebruik van de geschiedenis wantrouwt. Aan de andere kant kritische historici als H.-U. Wehler, die historische rampen als Auschwitz verklaren uit een gebrek aan politieke democratische sturing. Geschiedenis moet dus in het teken van maakbaarheid worden onderzocht.
Lorenz slaagt erin beide, elkaar schijnbaar uitsluitende benaderingen te verenigen door voor Nipperdey te kiezen, maar hem zo te beschrijven dat zijn waarden scherper worden belicht. De positie Nipperdey luidt dat we vanuit bepaalde waarden belang hebben bij de bestudering van het verleden zonder vooringenomenheid. Door het verleden als (objectief) verleden (subjectief) te accepteren kunnen we de weg naar de toekomst en onze vrijheid openhouden. Welke criticus kan daartegen zijn?
Echter, de mens is niet per essentie bezig met het openhouden van de toekomst. Er is eerder sprake van een verstrikking waarin het door Nipperdey zo gewenste onderscheid steeds kopje onder gaat. En wel in het vertellen van de verhalen. Zonder enige distantiëring citeert Lorenz een filosoof, Emil Angehrn, bij de uitgang van zijn boek. Krijgen we nu eindelijk de filosofische troef te zien? Het lijkt eerder alsof Lorenz van tafel loopt. Hij gooit zijn kaart achteloos over zijn schouder, waardoor hij het hele spel alsnog ontregelt en bederft:
Wie ik zijn wil, is bepalend voor de wijze waarop ik mijn feitelijke bestaan beoordeel; ik beoordeel mijzelf normaliter waarderend wanneer ik mezelf in de praktijk in relatie tot mijn geschiedenis identificeer, dat wil zeggen: in relatie tot een verleden dat niet meer tot mijn beschikking staat. (Angehrn, gecit. door Lorenz, p.303)Gedane zaken nemen geen keer. Maar wat behouden blijft, in de voortdurende herneming van dit objectieve verleden, is het praktische subject, het subject dat is wie het zijn wil en dat bepaalt en beoordeelt. Relatie, identificatie.
Wat deze relatie met het verleden uiteindelijk onmogelijk maakt is de identificatie, het verloren gaan van het verschil en onderscheid dat in het begrip relatie toch wordt verondersteld.
Hebben we iets gemist? Het is, als we via de schouder van Lorenz achter hem kijken, niet verwonderlijk dat Nietzsche en Foucault erbij worden gehaald, maar nu instemmend, alsof Lorenz in het vuur van de strijd vergeten was dat hij in zijn voorstelling waarmee hij de historici warm wilde maken voor de theorie, de sceptici buitenshuis wilde houden, of alleen binnenliet om hen te vloeren. Van Foucault neemt Lorenz de idee over dat de definitie van mensen als De Ander steevast gepaard gaat met de discriminerende behandeling als De Ander. In één beweging door wordt op p.280 Searle omarmd, met zijn filosofie van de taal als daad (hoewel hij die daad meteen herdefinieert als 'houding') en ontvangt Lorenz vervolgens Nietzsche. Ik zoek hier tevergeefs naar een verschil met de positie van Ankersmit. Nietzsche stelt namelijk (in Lorenz' weergave) dat verhalen niet alleen het verleden beschrijven, maar er ook iets mee 'doen'.
Niet onbetekenend, wanneer het je erom gaat de historici en anderen bij de les te houden. Zelfs politici worden nu wakker:
Ook volgens Nietzsche doen historische verhalen dus iets met de werkelijkheid, behalve dat zij beschrijven en verklaren. Dit praktische aspect van de geschiedbeoefening kan in elk geval verklaren waarom historici zich doorgaans in de belangstelling van de politiek mogen verheugen, hetgeen vanuit de antiquarische interpretatie van de geschiedbeoefening onbegrijpelijk blijft. (p.280)We lopen vanuit het huis van de theorie regelrecht het moeras in. Mijn vriend en historicus Harry Kuster had me hiervoor gewaarschuwd toen hij mijn eerste blog over Lorenz had gelezen. Maar ik weet nu Lorenz aan mijn zijde, ik ben niet de enige die het moeras in loopt.
Het Duitse moeras in lopen, zoals de Erlkönig van Goethe of de roi d'aulnes van Tournier, het kind op de schouders van de vader. Het kind ziet de geesten van het bos. De vader bezweert het gevaar, maar wellicht ontkent hij de geesten alleen maar om zijn kind gerust te stellen.
En geruststelling, zelfs als het niet helpt, kan een belangrijke functie van wetenschap zijn. Rustig maar, het verleden is het verleden, het ligt achter ons. Rustig maar, de toekomst ligt nog volledig open, rustig maar, ik vertel mijn verhaal maar jij doet ermee wat jij wil. De geruststelling geeft ons een waardig levenseinde.
Neutralisering kun je het ook noemen, een les die ik van de sociale wetenschappen al geleerd had, denkend over Durkheim en Weber. De wereld is in permanente crisis, maar omdat überhaupt te kunnen waarnemen heb je rustpunten nodig, verhalen, theorieën, plaatsen waar alles nog een beetje functioneert.
De filosofie kan verder gaan, ik denk ook verder dan Lorenz, die de waarde van theorieën beargumenteert. Maar bij dat verder gaan hoort ook het lezen van Lorenz, proberen te begrijpen wat iemand doet als hij de waarde van theorie beargumenteert. Kijken naar de stijl, het gebaar, de toon, niet alleen naar de inhoud van zijn argumenten.
En niet te vergeten ook: kijken naar de waarde van Lorenz. Kunnen waarderen wat hij doet, in zijn ogenschijnlijk bescheiden gebaar, zijn schijnbare mislukking, zijn filosofie waarmee hij loopt in de moerassen van de sociale wetenschappen. Met zijn theorie en zijn waardering van theorie heeft hij voor mij waarde, een waarde die altijd inwisselbaar is voor andere waarden, daarvoor heet het waarde. Je zou ook kunnen zeggen: bij Lorenz blijkt pas echt wat relativisme inhoudt, wat de waarde van relativisme is. Wanneer alles inwisselbaar is, alles vanuit waarden wordt gezien, krijg je waardering voor het verschil, de verhouding tot de ander, zelfs als dat verschil keer op keer verloren gaat in de enorme grijze tussengebieden die de sociale wetenschappen creëren, in de moerassen.
De kaart die Lorenz over zijn schouder achterover heeft gegooid, op weg naar zijn moeras, ons moeras, kent twee kanten. Op de ene kant staat de neutraliteit, de vaak geometrische figuren die op alle kaarten gelijk zijn. Op de andere kant staat de waarde van de kaart. Het is een aas.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten