donderdag 13 juli 2023

Verdragen van Marx

Even een moment van verwondering. Ik kijk terug naar mijn vele blogs over Agamben, ook nog een paar over Plato, en over de originele, vaak afwijkende interpretaties van Plato door Agamben. Maar ineens zit ik hier dan toch te schrijven over Epicurus en epicurist Marx. Zit er in de afwijking een raakpunt met de zwenking die volgens Epicurus de belangrijkste tussenschakel tussen het atoom en de natuur vormt?

Op zoek naar de verbinding tussen Plato en Epicurus dacht ik aan Plato's tijdgenoot Democritus, de belangrijkste inspiratiebron van Epicurus. Zo goed ben ik niet thuis in het werk van Plato, en ik dacht er wel iets over te zullen vinden. Maar nee dus. Plato heeft over Democritus nooit iets gezegd. Er bestaat wel een verhaal van de beroemde biograaf Diogenes Laërtius die vertelt dat Plato alle boeken van Democritus wilde opkopen en verbranden. Een betrouwbare bron is Diogenes niet, derde eeuw na Christus, maar los daarvan kun je je afvragen of doodzwijgen niet minstens zo erg is.

Je kunt je van alles voorstellen bij de weerzin van Plato tegen Democritus. De wereld zou geen zinvol geheel zijn dat gericht is op de realisering van een doel, een idee, maar een losse verzameling atomen. Dat is in strijd met alles waar Plato voor staat. Als we zijn Timaeus lezen, met zijn beschouwingen over de hemellichamen en de natuur, zien we een theorie over de samenhang van alles, en lijkt het of we al in de stoa zitten, die natuur, God en ratio aan elkaar gelijkstelt.

Timaeus, even ter herinnering, is het boek dat ik twee jaar geleden in de zomervakantie las, met Derrida en Agamben in mijn achterhoofd. Vorige zomervakantie las ik de recente beschouwingen van Agamben over Kant en Plato, waarbij opnieuw Timaeus in het centrum staat. Er tekent zich dus een mooie regelmaat af, er lijkt zoiets als een traditie of gewoonte te bestaan om het in de zomervakantie over Timaeus te hebben. Maar nu ben ik dus terechtgekomen in zoiets als de anti-Timaeus, de natuurfilosofie van Epicurus. Erg verwarrend, maar ook erg verwonderlijk.

Op het spel staat de vrijheid, hadden we gezegd. Dat heeft zeker ook te maken met het boek van Paul Cobben over Marx en mijn mails erover met vriend Rob. De natuur is het rijk van de noodzaak, de dingen volgen de natuurwetten. Marx zoekt naar de bevrijding van de mens uit de dingen zoals ze volgens de wetten verlopen. Bij Hegel vindt hij die vrijheid in het zelfbewustzijn, het bewustzijn van zichzelf als natuurwezen. Mijn vorige blogs gingen over de jonge Marx die Hegel probeerde te verzoenen met Epicurus. Met Epicurus kijkt Marx naar de hemellichamen, de ideale verzoening van materie en vorm, en ontdekt ex negativo het zelfbewustzijn van de mens, de mens die zijn aandacht zwenkt van de hemel naar zichzelf, naar zijn eigen leven.

Op zoek naar wat Marx bij Epicurus hoopte te vinden wat hij niet ook al bij Hegel kon vinden ging onze aandacht naar de leegte. Daar komt Epicurus in elk geval tegenover Aristoteles te staan, de filosoof die Cobben tot uitgangspunt neemt in zijn boek. Het is niet helemaal helder in welk opzicht Marx de leegte meeneemt in zijn filosofie. Daarmee opent hij de mogelijkheid tot een andere lezing van Marx, niet (niet alleen) volgens Aristoteles maar (ook) volgens Epicurus. De mens is niet alleen vorm, een gemeenschap die gevormd wordt door individuen die samen de angst voor de dood overwinnen, maar hij is ook materie, dat wil zeggen atoom in de leegte. De materie is substraat, en kan niet worden losgezien van de vorm. Maar deze materie-vorm kan ook degraderen tot vormeloze materie. Hoe dan ook hecht Marx aan zijn 'materialisme', een bepaalde dominantie van de materie over de vorm, die niet verklaarbaar is als we materie en vorm niet kunnen onderscheiden.

Volgen we het materialisme van Marx, dan komen we vanuit het atoom in de leegte bij de praxis van de wetenschapper, de praxis van de mens die de wereld verandert en bij de diverse etappes waarin de materie wordt verwerkt tot product. Uiteindelijk is het individu in het kapitalisme de belangrijkste belichaming van het atoom in onze tijd. Marx heeft op zijn manier de slogan van het epicurisme gerealiseerd, als atoom in de leegte, door in Zaltbommel gesteund door de familie Philips te werken aan Das Kapital. Maar met zijn boek hoopte hij ook het kapitalisme bij zijn einde te brengen. Het boek was niet alleen beschouwing, geest, uil van Minerva, maar ook materie, betoverende materie, een magische act die de proletariërs ertoe moest brengen zich te verenigen. In mijn vorige blog kwamen we uit bij die betovering, die (onder verwijzing naar Horatius) samengaat met een bepaald niet-weten, een verbod, een nefas, op het weten.

En zo komen we, met Horatius maar ook vanuit Epicurus, toch weer uit bij de wet, het verbod. Het is namelijk niet het volledige transparante inzicht, de ideologie, maar de materie zelf die de proletariërs tot hun vereniging moet brengen.

Op een verrassende plaats vond ik de wet terug in een beschouwing over het epicurisme, door de literatuurhistoricus Stephen Greenblatt. Hij schrijft een lijvig boek over de herontdekking van Epicurus-fan Lucretius met de titel De zwenking - Hoe de wereld modern werd (2012, or. The Swerve, 2011). Helaas geen woord in dit boek over Marx... Op p.15 van de vertaling las ik:

'De schrijver van dit gedicht in kwestie [De rerum natura] geloofde niet in wonderen. Hij dacht dat niets zich aan de wetten van de natuur onttrok. In plaats daarvan opperde hij het idee van wat hij een 'zwenking' noemde - Lucretius gebruikte meestal het Latijnse woord clinamen - een onverwachte, onvoorspelbare beweging van materie.'

Bij natuurwet denken we aan een theorie waarbij dingen en bewegingen worden waargenomen met een voorspellende waarde. De tegenstrijdigheid die hier bedoeld of onbedoeld aan de oppervlakte komt is dat we kunnen - zelfs niet anders kunnen dan - voorspellen dat er iets gebeurt dat niet voorspeld was, dat niet te voorspellen was. Maar ook weer geen wonder, we hadden het immers voorspeld.

Bij de voorspelling is zeker ook de magie in het spel, denk aan het Engelse spell, toverspreuk. En hoe dan ook de wet. Bij het Latijnse fas, in het gedicht van Horatius in zijn ontkennende vorm nefas, is eveneens sprake van zo'n tegenspraak. Iets is toegestaan, niet zozeer volgens de geschreven wet, maar in absolute, religieuze zin. In het gedicht wordt dit verbod van zijn absolute betekenis ontdaan, zoals gezegd. De wet, wat fas en nefas is, krijgt zijn betekenis in dit gedicht.

Marx gaat in zijn scriptie in op de kwestie van de wet, en wel bij zijn duiding van de zwenking. Die bestaat als tweede beweging binnen een serie van drie. De eerste is het vallen van de atomen, de tweede de zwenking van de atomen, de derde de repulsie, het afstoten van de atomen onderling. Alleen bij de eerste beweging kunnen we denken aan een natuurwet in de zin van een oorzaak die zijn effect op mechanische wijze voortbrengt. Daarom is het ook niet zinvol om, zoals Cicero en anderen doen, Epicurus te bekritiseren omdat hij voor de zwenking geen oorzaak biedt. In feite hebben we bij de zwenking dus al te maken met vrijheid in de zin van zelfbepaling.

Marx spreekt hier wel van een wet, maar niet in de zin van natuurwet. Het is een Gesetz dat zijn betekenis ontleent aan de hele filosofie van Epicurus. Hier hanteert Marx de term sfeer:

'Die Deklination des Atoms von der geraden Linie ist nämlich keine besondere, zufällig in der epikureischen Physik vorkommende Bestimmung. Das Gesetz, das sie ausdrückt, geht vielmehr durch die ganze epikureische Philosophie hindurch, so allerdings, wie sich von selbst versteht, daß die Bestimmtheit seiner Erscheinung von der Sphäre abhängig ist, in der es angewandt wird.'

Marx legt verder uit dat het atoom zichzelf als vorm slechts kan bevestigen door te abstraheren van het Dasein dat er tegenover staat. We zitten hier dus al midden in de dialectiek, we kunnen het enkele, losse atoom slechts begrijpen vanuit een wet die pas vanuit het geheel duidelijk wordt. Dit proces kan verder niet verlopen zonder idealisering, het poneren van een wet die vanuit het proces zelf nog niet tot volledige verschijning is gekomen.

We zouden hier met Agamben kunnen meegaan, omdat Marx hier - Hegel volgend - niet alleen de logica maar ook de term zelf gebruikt, van de Aufhebung. Het poneren van de wet, van het atoom in de zwenking, is geen verlegenheidsoplossing, het is vanuit de wet zelf gezien de realisering van het atoom in beweging. Maar dit proces houdt evengoed in dat het zichzelf opheft als relatief, zich verhoudend tot datgene wat ertegenover staat. Het stelt zichzelf als iets absoluuts doordat het de verhouding (relativiteit) opheft of, zoals Agamben het zou zeggen, 'buiten werking stelt'.

Hier hebben we dus toch zoiets als een raakpunt te pakken tussen Epicurus en Plato, voorzover Agamben het buiten werking stellen terugvoert op Aristoteles en in zijn latere teksten in verhouding tot Plato (zie hierover mijn blog via deze link). Het atoom is bij Epicurus volgens Marx de basisvorm van de Aufhebung, en wel doordat het de verbinding met de ander, het andere Dasein, met het andere atoom, en met zichzelf als vallend, gedetermineerd atoom, opheft. Epicurus, zegt Marx, spreekt weliswaar in termen van onmiddellijkheid, maar we moeten hem lezen binnen de hele sfeer, vanuit het algemenere, en de andere elementen (lijn, ruimte, tijd, lichamen) als sfeerelementen of Dasein waarvan het atoom in zijn beweging abstraheert.

Het niet-weten waarover we het hadden duikt hier dus op als de negatie of abstractie van het andere Dasein. We hadden dit in feite al gezien in verhouding tot de hemellichamen. Om zichzelf als zelfbewustzijn te ontdekken moet de mens abstraheren van de ideale vorm-materie van de hemellichamen, hij wordt nu in de vijandigheid tot de natuur zijn eigen object. Vanuit Hegel gezien is dit niet-weten het moment dat we nodig hebben om vanuit het grotere geheel de betekenis van de enkele dingen te kunnen zien, het is een moment van het absolute weten. Vanuit Marx gezien zouden we dit absolute weten eerder moeten zien als moment van de verandering van de wereld. Het is dan niet alleen het wetende zelf, maar de hele wereld die gaat zwenken, een onvoorziene, onvoorspelbare wending neemt.

Soms word ik gewezen, door vriendelijke lezers, op mijn stijl waarin ik graag zwenk, onverwachte wendingen neem. Dat vinden ze interessant, maar ook moeilijk te volgen. Ik schaamde me er vaak een beetje voor, omdat het leek alsof ik me niet verplicht voelde tot de lezer en tot het volgen van de rode draden die ik zag. Maar nu zie ik dat die rode draad zelf bestaat in de zwenking, en ook dat Marx dat in zijn stijl tot uitdrukking brengt. Ik vind Marx een beetje aan mijn zijde.

Marx volgt daarin weer Lucretius. Die past de zwenking van het atoom direct toe op het zelfbewustzijn:

'Lukrez behauptet daher mit Recht, daß die Deklination die fall foedera durchbricht; und, wie er dies zugleich auf das Bewußtsein anwendet, so kann vom Atom gesagt werden, die Deklination sei etwas in seiner Brust, was entgegenkämpfen und widerstehen kann.'

Als ik het goed begrijp verwijst Marx hier naar een passage in boek 1 van De rerum natura, die Timmerman als volgt weergeeft:

'Daar er vervolgens voor iedere soort van dingen ook grenzen

vastgesteld zijn voor hun groei en het behoud van hun leven en daar er

krachtens de wet der natuur [per foedera naturai] wat zij kunnen of niet ook bepaald is,

daar er ook nooit iets verandert, ja, dermate alles constant is

dat, hoeveel soorten verschillende vogels er zijn, zij toch alle,

ieder geslacht weer opnieuw, op hun lichaam de kleurvlekken tonen,

eigen aan 't soort, moet hun lichaam constante materie bevatten. (1, 592)

Foedus, meervoud foedera, door Timmerman vertaald met wet, betekent verdrag. Deze betekenis past niet alleen beter bij Lucretius, maar zeker ook bij Marx. Hij sluit zijn betoog over de zwenking af met weer een nieuwe zwenking, waarin opeens de politiek en de sociale relaties om de hoek komen:

'Wir finden daher auch konkretere Formen der Repulsion von Epikur angewandt; im Politischen ist es der Vertrag, im Sozialen die Freundschaft, die als höchste gepriesen wird.'

Het lijkt hier of we de repulsie moeten opvatten als een voorwaarde voor het verdrag en de vriendschap. Zo spreekt Marx er ook over. De repulsie is niets anders dan een consequentie van de zwenking. Om zichzelf te poneren moeten we abstraheren van de ander, vervolgens ook van de ander in onszelf, en de ander van de ander in zichzelf. Alleen zo kunnen we komen tot het zelfbewustzijn dat nodig is om met de ander als ander een relatie aan te gaan. Die relatie komt dus op idealere wijze tot uitdrukking in het verdrag dan in bijvoorbeeld, wat voor de Romeinen toch een hogere deugd leek, de pietas, de trouw aan de vorst of de vroomheid jegens de goden.

Daarin schuilt wellicht het verzet, de repulsie in de borst van Lucretius, die Marx aansprak, in de politieke betekenis die hij met zijn zwenkende stijl geeft aan de atoomtheorie.

Genoeg voor vandaag. Ik zie wel dat ik het thema van de verwondering en betovering een beetje heb laten liggen. We kunnen ons alvast afvragen hoe de wet in de zin van foedus zich verhoudt tot de betovering. Misschien is het wel de krachtigste vorm ervan. Een staat die onze gehoorzaamheid afdwingt hoeft ons niet te overtuigen, niet te verleiden. Een politiek subject die met de ander een verdrag sluit moet daarvoor alle middelen uit de kast halen.

Hier ligt meteen een mogelijke interessante verbinding met Plato en Agamben. In What is Philosophy? leest Agamben Nomoi (Wetten) van Plato, en probeert hij de filosofie te situeren buiten de wetten en de bevelen. Filosofie is meer verwant met muziek en literatuur, het is een voorspel of naspel bij de wetten. Waarom zou je Lucretius niet ook zo kunnen lezen, en via Lucretius: Marx? Zijn scriptie is dan in dubbele zin een voorspel: opmaat bij zijn Kapitale werk, en voorspel als zwenking die we nodig hebben om de wet in de zin van foedera af te leiden uit de onderlinge repulsie der burgers.

Nog een uitsmijtertje tot slot: het woord foedus betekent behalve verdrag ook lelijk, schandelijk, onfatsoenlijk. Het lijkt bijna of de wet zelf nefas is, alsof we onder het habijt toch weer die Griekse courtisane ontdekken, en dat is zeker het gebaar dat Marx met zijn scriptie wilde maken.

 Die Nonne (1966) - Film | cinema.de

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten