woensdag 12 juli 2023

Carpe diem met Horatius en Marx

Het onbepaalde jaagt ons angst aan. Dat geldt voor de hele toekomst met name. We proberen die te voorspellen door op de tekens te letten, de sterren. Die bedriegen ons keer op keer. Beter is het om de wetenschap te volgen, die geduldig uitzoekt hoe de dingen echt in elkaar zitten. De filosoof Thales kon de zonsverduistering voorspellen, maar werd daarvoor wel de stad uitgejaagd, omdat hij het vertrouwen op de tradionele voorspellingen ondermijnde.

Eenzelfde ethos vind je bij de jonge Marx die we aan het lezen zijn. Hij bespot de christelijke filosofie van zijn tijd en van het verleden. In het voorwoord bij zijn scriptie noemt hij Pierre Gassendi (1592-1655), die Epicurus probeerde te verzoenen met de leer van de kerk. Verloren moeite, zegt Marx: 'Es ist, als wollte man den griechischen Lais einen christlichen Nonnenkittel um den heiter blühenden Leib werfen', alsof je bij een Griekse courtisane een christelijke nonnenpij over het vrolijk bloeiende lichaam gooit. Marx probeert dus uit Epicurus iets te destilleren dat meer met die courtisane dan met de non te maken heeft.

Het heeft zeker met bloei en ontplooiing te maken wat Marx bij Epicurus vindt, een atoom dat al in zijn oervorm niet alleen oerbeginsel is maar meteen ook 'element', beschikkend over kwaliteiten waarmee het kan bewegen. Het is tijdruimtelijk. Het is materieel substraat, maar - zo leek het - ook altijd verbonden met de vorm. Het model daarvoor bieden de hemellichamen, waarbij eeuwigheid, onveranderlijkheid, onverstoorbaarheid en beweging op perfecte wijze samengaan. Maar het menselijk zelfbewustzijn steigert daartegen. De ontdekking van het zelf als opheffing van de vervreemding vindt hier in feite al plaats. Je kunt het met filosoof Paul Cobben beschrijven als de zelfontdekking van de mens als natuurlijk wezen, waardoor we het marxisme kunnen opvatten als bevrijding van de natuur.

Marx ziet dat het atoom zijn vorm kan verliezen, en degradeert tot onbepaalde materie. Het draait nu rond in zijn eigen leegte en in het verborgene. Wellicht wacht het zijn kans af om zich te verbinden met de vorm en in het licht te schijnen. Het lijkt of we in de grot van Plato terecht zijn gekomen, de atomen zijn de individuen die de schaduwen der dingen op de muur zien en naar buiten moeten worden gesleept om de dingen in het licht te zien.

Bij Epicurus vinden we een positieve waardering van het verborgene. De leus van de epicuristen was 'Leef in het verborgene'. Ze zagen ook wel in dat inzicht in het toeval niet alleen heilzaam voor ons is, maar ook tot op zekere hoogte bedreigend. Daarom moeten we een omgeving voor onszelf creëren waar we ons enigszins tegen het toeval kunnen afschermen. Epicurus en zijn volgelingen werden daarom ook wel 'de tuin' genoemd.

Een paar eeuwen na Epicurus was zijn filosofie een van beide hoofdinspiraties in Rome, naast de stoa. De stoa geloofde dat het hele heelal gevuld was met de spiritus, een combinatie van vuur en lucht die resulteerde uit de vorige wereldbrand, de reset aller dingen. Eigenlijk komt die stoa veel meer overeen met hoe we het marxisme zien. Het is de ideologie van de wereldbrand die we over de hele geschiedenis en toekomst kunnen uitplooien, en heeft betrekking op werkelijk alles, inclusief de atomen.

Dit ethos vinden we ook bij Cobben. Marx ziet de ontdekking van het zelf door het zelf als een moment in de geschiedenis, maar dat vindt Cobben toch wel een beetje zwak. Hier hebben we Hegel nodig om die ontdekking van het zelf en de vrijheid door de hele geschiedenis heen te volgen, van etappe naar etappe. Daarmee versterken we Marx, elke etappe voegt nu ook werkelijk iets toe aan de optimale condities voor de zelfbevrijding. Nergens meer leegte, overal noodzaak en vrijheid, noodzaak tot vrijheid.

Wat als we hier voor Marx kiezen, tegen Hegel in? Is het zelf niet precies het individu, het atoom plus leegte zoals de oude atomisten dachten? Het moment waarop het individu zich op zichzelf teruggeworpen voelt kunnen we ook zien als de vormeloze, gedegradeerde materie. Er is nog geen vorm, we ontdekken eindelijk de materie als zodanig, de materie zonder vorm, de oneindige materie. Ik stelde me de Marx tegen Hegel in altijd voor als die van de Deutsche Ideologie, de praxis contra het absolute weten, die het absolute weten overtreft met nog meer inzicht en transparantie. Maar we zien in dat praxisbegrip ook een bepaalde weerstand tegen dat absolute weten, een praxis die idealiter misschien de perfecte combinatie is van absoluut weten en handelen, maar zich evengoed tegen dat weten kan keren. De keuze voor het moment, die ene bepaalde dag, de plaats, ook al is dat maar een atoom in de leegte.

Iets van die instelling is prachtig verwoord door Epicurus-volgeling Horatius. Laat ik zijn korte en ultraberoemde gedicht maar in zijn geheel citeren, nu niemand het meer kent en we op onze manier veranderen in een atoom in de leegte:

'Vraag niet (weten is slecht) naar de termijn goddelijk vastgesteld

voor mij én ook voor jou, Leuconoë, laat je niet in met al die

Babylonische wichelarij. Beter is toch wat er ook komt te dragen!

Hetzij Jupiter méér winters verleent of déze nu geeft als laatste,

die de Tuscische zee tegen een wal van puimstenen rotsen afzwakt,

wijs zou je zijn als je de wijn filtert en lange illusies

snoeit met kortheid van duur. Terwijl ik dit zeg, is de jaloerse tijd

weggevlucht: pluk de dag en vertrouw nimmer op die van morgen.'

(Carmen 1, 11, vertaling Piet Schrijvers)

Dit gedicht kun je goed lezen als een verleidingspoging. Leuconoë betekent zoiets als 'witte geest', onbeschreven blad, en de dichter probeert haar in bed te krijgen door haar gerust te stellen. Er zijn dus, om het met de geest van Marx te bezien, belangen in het spel, en het gedicht zelf is het kapitaal waarmee het genot kan worden vergroot.

Er is ook een interpretatie à la Agamben van het gedicht mogelijk. Die zou kunnen vertrekken vanuit 'terwijl ik dit zeg' (dum loquimur, letterlijk 'terwijl wij spreken'). De taal wordt ingezet als instrument, maar is ook precies de onderbreking van de tijd, de tijd is weggevlucht (fugerit aetas, 'het tijdperk zal zijn weggevlucht'). Agamben wijst er bij Marx op dat de verkoop van het product een onderbreking van de arbeid inhoudt. Niet de arbeid staat zodoende bij Marx centraal, noch het product, maar de onderbreking van de arbeid, de tijd van de onderbreking die ook een onderbreking van de tijd is. En wellicht ook van de fysieke daad, het gedicht is taal die in de plaats komt van de daad, de daad is dit gedicht.

Zouden we vanuit Epicurus zoals gelezen door Marx weer bij een andere interpretatie kunnen komen? Dat is de uitdaging van deze blog. Ik stel me mijn blogs voor als korte talige onderbrekingen waarin de tijd zal zijn weggevlucht, ja allicht want ik heb vakantie en de tijd bestaat voor mij even niet meer. De blog is een omheinde ruimte, een 'tuin' waarin ik me even afscherm van de wereld, waarin toeval en noodzaak hun nefaste werk doen. Natuurlijk weet ik ook wel dat ik meer studie had moeten verrichten om serieus iets over Marx te zeggen, het boek van Cobben beter had moeten lezen, en meer ambitie had moeten hebben om op zijn minst een boek te schrijven over de scriptie van Marx.

Maar 'weten is slecht' (scire nefas), de ideale objecten van het weten zijn de hemellichamen, maar er is een 'jaloerse aetas' en een jaloers zelf dat de ideale natuur niet wil kennen, maar kiest voor consumptie, voor onmiddellijk genot, voor het carpe diem. Dat is de natuur van de mens, een atoom in de leegte. Maar met deze mens zullen we het moeten doen, hij is de natuur en gedegradeerde materie waarmee we steeds weer de geschiedenis ingaan.

We kunnen proberen deze consumptieve mens op te voeden, alsnog bij het inzicht te brengen waardoor we weer kunnen vertrouwen op de dag van morgen. Zo hebben we ook het marxisme graag gezien, als een ideologie die de mens vanuit de materie verheft tot grootse idealen, en zo zag het marxisme graag zichzelf. Nu hebben de grote verhalen afgedaan, wat ons ook weer niet echt gelukkiger heeft gemaakt. Toch kunnen we het niet laten om een ideale vrouw toe te spreken, een Leukonoè, ook als deze wellicht alleen in onze fantasie bestaat. Maar laten we die fantasieën alsjeblieft niet langer en groter maken dan nodig, snoei de lange illusies met kortheid van duur.

Zitten we nu in de redelijke en ietwat saaie moraal van de gulden middenweg van Aristoteles? Horatius lijkt helemaal op dat spoor te zitten, getuige andere gedichten waarin hij die gulden middenweg ook letterlijk aanprijst. Maar het aanprijzen en de ideale levensstijl is denk ik niet waar het hier om gaat. Wat betreft aanprijzen: wij noemen de gedichten van Horatius 'oden', wat bij ons de klank heeft van hymne en prijzing. Maar dit woord gaat terug op het Griekse woord ooidè, wat gezang betekent. Het Latijnse woord 'carmen', zoals deze gedichten van Horatius gewoonlijk heten, betekent behalve lied ook 'betovering'. Dit raakt aan het fetisjisme van de waar en de werking van het geld bij Marx. De gedichten willen niet zozeer iets prijzen of degraderen, maar ons betoveren.

Uiteraard is het niet-weten, het verbod op weten, in dit gedicht niet absoluut. Het geldt met name de kennis van de hemellichamen, die Marx met Epicurus in tegenstelling bracht met het zelfbewustzijn. Maar dit zelf is niet per se het ontnuchterende, wetenschappelijke weten of de wanhopige ontdekking van het zelf van de mens in de Verelendung. Het is het weten dat de betovering door de hemellichamen inruilt voor de betovering door het gedicht, waarvan we hier en nu genieten. Het gedicht heeft ruilwaarde, zou je kunnen zeggen.

Horatius was een tijdje revolutionair, hij voegde zich bij Brutus en Cassius die Caesar hadden doodgestoken en vocht met hen mee tegen de legers van Marcus Antonius. Na het verlies kwam Horatius in Rome terecht, waar hij bevriend raakte met Octavianus en Maecenas, en dankzij zijn gedichten kon deelnemen aan de wereld van macht, luxe en geld. Octavianus werd princeps Augustus, en vroeg Horatius om zijn secretaris te worden. Dé kans, de kairos, voor Horatius, om met zijn schrijftalent een politieke rol te vervullen, aan de zijde van de man die een einde aan de burgeroorlogen had gemaakt.

Horatius weigerde, en wijdde zich op zijn landgoed (ook een soort tuin natuurlijk) aan zijn carmina. Hij wist zelf heel goed dat ze tamelijk hermetisch waren, een 'monument van brons', allerminst transparant, maar wel duurzaam. Dat geldt zeker ook voor Das Kapital, deels geschreven in Zaltbommel, in een huis van de met hem verwante familie Philips, je zou kunnen zeggen de Maecenassen van Marx.

Ook mijn vakantie is betaald, en wel door mijn school. Het geld is een manier van betovering, het boeit ons in meer dan een betekenis. Het maakt ons tot atoom in de leegte. Dat heeft onze rijke bestuurder gemeenschappelijk met mij, we plukken de dag. De spreuk carpe diem vinden we terug op oude huizen, en het woord carpe ook in ons woord carpet, het tapijt of vloerkleed dat voor zolang we het ons kunnen permitteren ons materieel substraat is.

Hier gebeurde het: Karl Marx bezoekt zijn familie in Zaltbommel -  Nederlands Dagblad. De kwaliteitskrant van christelijk Nederland
In dit huis in Zaltbommel schreef Marx een deel van Das Kapital


Geen opmerkingen:

Een reactie posten