zaterdag 15 april 2023

Portretten van slaapwandelaars - Christopher Clark over de aanloop naar de Oorlog

Christopher Clark, Slaapwandelaars - Hoe Europa in 1914 ten oorlog trok, De Bezige Bij Antwerpen, 2013 

De Eerste Wereldoorlog is nog steeds een ondoordringbaar mysterie. Om er meer helderheid over te krijgen zijn we allereerst aangewezen op de wetenschap. Het werk van de Oud-Griekse schrijver Herodotus staat aan de basis van onze wetenschappelijke kijk op geschiedenis, vanwege zijn zoektocht naar de oorzaken van de Perzische oorlogen (begin vijfde eeuw v.Chr.) en vanwege zijn voorkeur voor empirische bronnen. Maar de titel van zijn werk, Historiai, laat al een complicatie vermoeden. Behalve 'onderzoek' betekent het woord historiè ook 'verhaal'. Een wetenschapper die een verhaal wil vertellen, is dat geen contradictio in terminis?

Die tegenstrijdigheid kunnen we zeker ook vinden in het lijvige verhaal van Clark. Hij vertelt het verhaal van de verwikkelingen voor de Oorlog, maar lijkt ook steeds op zoek naar de ware oorzaken. Edoch, ook het oud-Griekse woord voor oorzaak, aitiè, is weer dubbelzinnig. Je kunt er denken aan de gebeurtenis die de andere tot gevolg heeft, waarbij je terecht komt in een mechanische keten of een noodlotsscenario. Maar je kunt datzelfde woord ook veel breder opvatten. De filosoof Heidegger ziet het als de 'aanleiding' tot het verschijnen van dingen. Binnen deze uitleg moeten we het speelveld van de wetenschap uitbreiden van natuurwetten naar redenen, verhalen, gissingen.

Clark is geen filosoof, maar is zich op zijn manier wel bewust van de theoretische complicaties van zijn benadering. Zijn model lijkt een soort oude weegschaal waarin je aan de ene kant oorzaken ophoopt, en aan de andere kant het inzicht van de contingentie, dat wil zeggen de mogelijkheid dat de oorlog er ook niet had kunnen zijn, en deels berust op toeval, op keuze- en handelingsvrijheid. Daarmee bewijst Clark zich zeker schatplichtig aan het neokantianisme van de sociale wetenschappen, waarbij je de waarheid altijd in het midden kunt laten, tussen feiten en normen, daarbij suggererend dat het dunne pijltje van de weegschaal die waarheid exact aanwijst. Anderzijds schuift Clark een term naar voren die ik in de politieke filosofie was tegengekomen bij filosoof Cacciari en me nogal had geïntrigeerd, de complicatie. Je kunt wel iets willen, of een bepaalde tendens onderkennen, maar die roept weer iets op wat de realisering ervan tamelijk onvoorspelbaar maakt.

Dat is waar de hoofdrolspelers van de vooroorlog keer op keer tegenaan liepen. Het is ook de kern van het verhaal dat Clark wil vertellen:

'Alle hoofdrolspelers hoopten dat die [rampzalige] afloop er niet zou komen, maar naast dit gemeenschappelijke belang hadden ze ook bijzondere - en strijdige - eigen belangen. Gegeven de wederzijdse relaties in het hele systeem hingen de consequenties van een bepaalde handelwijze af van de acties die anderen in antwoord daarop zouden ondernemen, en die waren moeilijk te voorspellen vanwege de ondoorzichtigheid van besluitvormingsprocessen.' (p.639)

Ik houd bij deze verwoording het beeld in mijn achterhoofd dat ik al gauw heb bij een wetenschapper die werkzaam is in Engeland (Clark is overigens van Australische afkomst). Hij deinst voor complexiteit en verrassende complicaties niet terug. Hij tovert ze om in suspense waarbij vroeg of laat de schuldige (of de ware oorzaak) zich gedwongen voelt om te verschijnen en hij alsnog op heterdaad kan worden betrapt. En het is alsof Clark mij heeft gevolgd in plaats van ik hem, als hij de vergelijking met Agatha Christie-drama enkele bladzijden verder afwijst:

'Het uitbreken van de oorlog in 1914 is geen Agatha Christie-drama waarin we aan het eind de dader in de plantenkas met een rokend pistool over het slachtoffer gebogen zien staan. In dit verhaal komt geen rokend pistool voor, of misschien moeten we zeggen dat elk van de belangrijkste personages er een in handen heeft. Bezien in het licht van de analyse in dit boek was het uitbreken van de oorlog een tragedie, geen misdaad.' (p.645-46)

De publicatie waarnaar Clark hier verwijst ken ik niet, Gian Enrico Rusconi, Rischio 1914, maar noteer ik alvast op mijn leeslijstje. Ook het geschiedkundigendebat waarbinnen Clark zich situeert is mij onbekend. Daar draait het om de 'Fischerthese', een verzameling argumenten van Fritz Fischer en anderen waarin Duitsland tot hoofdschuldige van de oorlog wordt verklaard. Hoewel Clark hiermee pas in zijn conclusie in discussie gaat, was me al wel vaker helder dat Duitsland zeker niet meer op oorlog uit was dan de andere landen, eerder integendeel. Zelfs de Kaiser probeerde op het laatste moment nog in te grijpen, toen zijn adviseurs al een stap verder waren en zich gedwongen voelden te reageren op de algehele mobilisatie van de Russen.

Is er dan toch een verborgen tendens achter dit verhaal? Die zou kunnen luiden dat Duitsland net een tikje naïever was dan zijn medespelers. Zo ging prins Hendrik van Pruisen op bezoek bij koning George V, die zou hebben gezegd dat de Britten neutraal zouden blijven. Clark ziet een andere, betrouwbaardere bron, waarin de koning het anders had verwoord, op de vraag wat Engeland zou doen als er een Europese oorlog uitbrak:

'Ik weet niet wat we dan zullen doen, wij zijn met niemand in conflict, ik hoop dat we neutraal zullen blijven. Maar als Duitsland Rusland de oorlog verklaart, & Frankrijk Rusland te hulp schiet, ben ik bang dat we erin meegesleept zullen worden. Maar je kunt er zeker van zijn dat ik en mijn regering zullen doen wat we kunnen om een Europese oorlog te voorkomen!' (p.610)

Duitsland is in al zijn naïviteit niet in staat om de uitingen van zijn gesprekspartners op waarde te schatten. 'Ik doe mijn uiterste best om naar je feestje te komen.' Engeland had nu eenmaal bepaalde afspraken met Frankrijk, en Frankrijk had tegen de Habsburgers steeds de kant van Servië gekozen. Duitsland had in deze machtsverhoudingen hooguit de taak om de Habsburgers in bedwang te houden, maar die waren door de moordaanslag op hun aartshertog met Servië in conflict geraakt.

Een ander voorbeeld dat de Duitsers wel wat snuggerder hadden kunnen zijn was de manier waarop ze België binnenvielen. Dat was de meest geschikte route om Frankrijk aan te vallen, maar niet tegen België gericht. Duitsland maakte de fout om de Belgen eerst een ultimatum te stellen, waardoor dezen zich gedwongen zagen principieel stelling te nemen. Zonder dat ultimatum hadden de Duitsers de Belgen met hun inval voor een voldongen feit gesteld, en de gevolgen beperkt kunnen houden. Engeland zou dat hebben kunnen accepteren.

Clark wijst regelmatig op dit soort inschattingsfouten, blunders en dingen die gewoon fout uitpakten. Maar ook een rol speelde dat de Engelsen de Duitsers nu eenmaal niet graag mochten. Dat gold natuurlijk ook voor de Fransen, die de nederlaag van 1870 nog moesten verteren. Meer in het algemeen werd Duitsland op het wereldtoneel gezien als parvenu, een land zonder kolonies en dus zonder wisselgeld in de onderhandelingen met de andere spelers. De anti-Duitse gevoelens in Engeland kregen echter een toegespitste betekenis, omdat juist dit land als relatieve buitenstaander en grootmacht toenemende autoriteit verwierf bij de oplopende spanningen. Door naïviteit ontging de Duitsers ook de neerbuigende kijk van de Engelsen die ze goed wisten te maskeren achter hun diplomatieke taal.

Toen mijn broer Wilfried, mede-vertaler overigens, me dit boek gaf, had hij het over een Engelse militair die in de Eerste Wereldoorlog zijn soldaten inzette als kanonnenvoer, vergelijkbaar met wat Poetin nu doet in Oekraïne. Lezend in Slaapwandelaars ga je anders aankijken tegen de rol van Duitsland en van Engeland. Niet alleen in de zin van meer of minder schuldig. Vooral in de zin van allerlei kanttekeningen, keerzijden en verwikkelingen die je bij een gevoel van duizeling brengen. Het gevoel dat ik bij romanschrijver Peter Lenssen verbeeld zag als draaikolk. Je begrijpt beter dat ook de betrokkenen dit gevoel moeten hebben gekend, en dat hun handelingen deels zijn te begrijpen als pogingen om houvast te krijgen, houvast dat vervolgens weer schijnhouvast bleek.

Nu we het toch over de roman hebben: Slaapwandelaars is anders dan het beroemde gelijknamige boek van Broch geen roman maar geschiedschrijving. Toch werd ik al lezend steeds weer gefrappeerd door iets wat ik maar even aanduid met de term personificatie. In de roman is dat een bekend procedé, misschien zelfs wel het belangrijkste. Je verdicht je morele visies en het handelingsverloop over een aantal personages die staan voor iets groters en omvattenders. Het is aan de lezer om deze samengeklapte werelden weer open te klappen, met hulp van zijn eigen verbeelding, waarbij hij in grote blijdschap zijn eigen vrijheid ontdekt. Hé, deze roman gaat over mijn wereld! Ik ben dus echt een persoon, net zoals de personages in de roman.

In de geschiedschrijving vinden we deze techniek natuurlijk ook. Het is ondoenlijk om steeds alle betrokkenen bij regeringen, legerleiders en bedrijven te noemen, en om de zaak overzichtelijk te houden voer je een aantal 'hoofdrolspelers' in, die gaandeweg steeds meer lijken op romanpersonages. Daarnaast echter krijgt de persoon een eigen betekenis, als representant van God, volk of elite, bijvoorbeeld de drie keizers. Die representatie krijgt vervolgens weer een quasi-literaire, symbolische betekenis, wanneer het 'werkelijke' subject van politiek handelen de personen even buiten werking stelt om de handelingen te kunnen uitvoeren. Denk bij dit laatste aan keizer Wilhelm II, die door zijn kanselier werd aangespoord om zijn voorgenomen zeilreis over de Oostzee maar gewoon te maken, zodat die even geen (onbedoeld) escalerende acties kon ondernemen.

De persoon zou je dus kunnen zien als degene die alles uitvoert, maar om dat te kunnen doen ook buiten werking moet worden gesteld. Een combinatie van beide zie je in feite als Clark de acties van de keizers beschrijft als een seintoestel. Tijdens de crisis na de Sarajevo-moord stuurde keizer Wilhelm telegrammen naar zijn neef, tsaar Nikolaj, bekend als de 'Willy-Nicky-telegrammen'. Schijnbaar een privé-gesprek, maar in werkelijkheid een door en door geregisseerde en geredigeerde uitwisseling. In deze situatie ballen zich drie zaken samen, behalve een gemeende oproep aan zijn neef om geen goedkeuring aan de mobilisatie te geven en gecodeerd bericht van hun adviseurs was het ook de formeel noodzakelijke inschakeling van de staatshoofden.

Nog een stap verder, en we kunnen de persoon zien, niet alleen als half ding, maar ook als half of helemaal dood. Franz Ferdinand, de vermoorde aartshertog van Sarajevo, was in zijn eigen land allesbehalve populair. Hij werd met name gevreesd vanwege zijn woedeaanvallen. Na zijn dood werd hij onmiddellijk door zijn landgenoten gezien als een geweldige familievader, die te lijden had gehad van nogal wat sterfgevallen. Schrijver en satiricus Karl Kraus verwoordde het zo: 'Wat tijdens het leven van Franz Ferdinand had gezwegen, ging spreken door zijn dood.' (p.447) De persoon wordt nu een persona zoals ik die in een andere blogserie heb verkend, een soort halfgod die steeds komt optreden bij onze voorstellingen, en er misschien wel de echte kern van vormt: steeds wanneer wij iets omvormen tot theater, kunnen we dat doen doordat we worden bezocht door de halfgod uit het dodenrijk.

Ik kan het dus niet bij voorbaat als alleen maar bladvulling beschouwen dat verreweg de meeste afbeeldingen in het boek van Clark fotoportretten zijn. Ogenschijnlijk voegen ze niets toe. Nauwelijks verschil tussen al die mannetjes met hun snorretjes en pakken. Ik moet hierbij, behalve aan mijn obsessie met het persona-begrip, ook terugdenken aan een artikel dat ik een paar jaar geleden schreef over Kafka en filosoof Agamben bezien tegen de achtergrond van het Habsburgse rijk. ('Terug naar het alledaagse - Agamben en Kafka', in Filosofie-Tijdschrift jg 32 nr.3, 'Nihilisme: lessen uit de Donaumonarchie', p.13-19)

Ik zocht een ingang tot de lessen van Kafka en Agamben via het portret. Daartoe was ik geïnspireerd door journalist en schrijver Caroline de Gruyter, met haar lezenswaardige boek Beter wordt het niet - Een reis door het Habsburgse Rijk en de Europese Unie. De Gruyter legt ons daar de waarde uit van het befaamde voortmodderen, een politiek die uit is op compromissen en het indammen van conflicten in plaats van het realiseren van grootse ambities. Nog steeds ziet ze de betekenis van haar visie als ze zit te ontbijten in een lunchcafé waar portretten van keizer Franz Joseph je aanstaren. Het portret staat voor de gehechtheid van de burgers aan hun symbolische vader die ze zijn relatieve onmacht liefdevol vergeven, omdat ze zich realiseren dat het Habsburgse Rijk zeer lang heeft standgehouden.

Ook Kafka heeft iets met portretten. In Das Schloß ziet landmeter K. in het dorpscafé het donkere portret van een vijftigjarige man, die tot het slot blijkt te behoren. Hij lijkt wel de graaf van het slot, maar de waard legt uit dat de man slechts de kastelein is. Zo wordt het steeds schimmiger hoe de machtsverhoudingen in het slot in elkaar steken. Als de kastelein al op een portret staat, wat moet de heer van het slot dan wel niet zijn? Zijn macht wordt onvoorstelbaar.

Mijn overpeinzingen bij De Gruyter en het voortmodderen zie ik achteraf als een onbetaalde rekening. Ik moet misschien maar eens uitleggen hoe we de politiek beter kunnen begrijpen met behulp van dit portret à la Kafka en de portretten van Clark in Slaapwandelaars.

Een mogelijke aanwijzing (je ziet, ik word toch weer een beetje detective) vormt de enige plaats waar Clark Kafka noemt. Na de moord op Franz Ferdinand is dit overal in het Habsburgse Rijk het gesprek van de dag.

'Alleen de meest introverte karakters kan het ontgaan zijn hoe de stemming van de mensen zich concentreerde en versomberde. Franz Kafka in Praag, die in zijn dagboek in alle talen zweeg over de politieke gebeurtenissen van die dag en in plaats daarvan uitweidde over louter particuliere ergernissen - verdwalen op weg naar een afspraak, de verkeerde tram nemen en een telefoontje missen - was een uitzonderingsgeval.' (p.448)

Mij treft die term uitzonderingsgeval. Kafka is de uitzondering die de regel bewijst, misschien wel meer dan wat ook. Hij schrijft niet over de moord. Niet dat hij echt zwijgt, hij weidt uit over particuliere ergernissen. Daar zou je weer van alles achter kunnen zoeken. Verdwalen op weg naar een afspraak, was dat niet precies wat er gebeurde toen de makker van aanslagpleger Princip eerst zijn bom gooide, die echter zijn doel miste, en waardoor Princip zijn route moest aanpassen en door toeval ineens weer voor de aartshertog stond, waarna hij hem doodschoot? Dat is zeker niet wat Clark bedoelt. Maar het zou wel weer bij Kafka kunnen passen, bij wie je nooit zeker weet of zijn apolitieke bekommernissen misschien wel extra veel duidelijk maken over de politiek.

Op zeker één punt overlappen de verhalen van Clark die van Kafka. Het lijkt er allemaal te draaien om het ondoorgrondelijke. Kafka zei vaker dat zijn verhalen niet te interpreteren waren. Lezen we een boek over de Eerste Wereldoorlog, dan lijken we een boek in handen te hebben waarin alles eindelijk helder wordt. Desnoods wordt helder dat alles reuze gecompliceerd is, maar dan is dat tenminste maar helder. Zo lezend vergeten we wat Clark ons eigenlijk wil vertellen, namelijk dat alles onhelder is. Niet dat we ons daarbij mogen neerleggen. Het gaat hier ook om ons, om onze wereld en onze politiek. Maar het minste dat we kunnen doen is ontdekken dat de schijnbaar heldere zaken zo helder niet zijn.

Clark suggereert zelfs dat juist deze momenten van onhelderheid kansen boden om andere wegen in te slaan. Zo begreep de Britse minister van Buitenlandse zaken Grey op een bepaald moment niet meer waarom Engeland Frankrijk moest ondersteunen terwijl geen van de naties van de Triple Entente (Engeland, Frankrijk, Rusland) werd aangevallen, met alleen een obscure aanleiding ergens op de Balkan. Later wijzigde Grey zijn positie onder invloed van enkele slimme kwesties die door de voorstanders van interventie werden opgelepeld (onder wie de agressieve Churchill). Grey wordt dan zelf het scharnier van de ommedraai der Engelsen en verdedigt de noodzaak tot interventie in de kabinetsvergadering.

Nog steeds blijft daarom mijn favoriete kernbegrip voor politiek handelen de complicatie. Dat je tot een oorlog besluit terwijl je de aanleiding niet meer begrijpt wordt zelf een complicatie, niet een beslissend obstakel. Integendeel, het bestaan van complicaties rechtvaardigt het politiek handelen, het optreden waarin de zaken weer helder worden gemaakt of desnoods als helder worden voorgespiegeld.

En zo kijken we al deze hoofdrolspelers recht in het gezicht, op de portretten waarop ze nog steeds voor ons optreden. Zijn het regisseurs? Marionetten? Acteurs inderdaad van een tragedie? Of is alles zo absurd dat we net als de detective uiteindelijk met lege handen staan en vooral moeten lachen? Clark suggereert dat de hoofdrolspelers niet voor niets mannen waren, mannelijke mannen, die steeds bezorgd waren of ze hun rug wel recht hielden. Nou, op de portretten zeker wel.

Winston Churchill in World War One
Churchill in de Eerste Wereldoorlog

 


2 opmerkingen:

  1. Heldere interpretatie van Clarks visie. Toch een gedachte: is er geen er sprake van implicatie in plaats van complicatie: dat wat erin besloten ligt? De hoofdrolspelers wisten wat hun keuzes voor gevolgen zouden hebben. Er kan dus geen sprake zijn van naïviteit of slaapwandelen. Complicatie is een te verzachtend begrip in mijn ogen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Hallo Anoniem, bedankt voor je reactie, en ook voor je mail. Ik zal je identiteit niet onthullen. Dapper dat je de 700 bladzijden van Clark niet klakkeloos aanneemt! Groet, Anton

      Verwijderen