Wie politiek zegt, zegt al gauw volk. Het is de vraag of je een democratie wel kunt omschrijven zonder dat volk op een of andere manier te vooronderstellen. Daarom is het extra moedig van mijn Italiaanse marxisten, Negri, Agamben en Virno, dat ze daarmee willen breken en een democratie beogen waarin niet het volk maar de multitudo het subject vormt. Eerder wees ik op de schimmigheid van deze grootheid, het grootste voordeel ervan lijkt wel dat de multitude moeilijk te begrenzen is, en dat de grenzen van de kraal (of 'common') steeds worden aangevochten wanneer dat subject opduikt, bijvoorbeeld in de persoon van vluchtelingen of anderen die niet tot ons volk behoren, maar die ons toch dwingen om een politiek antwoord te formuleren op hun verschijning.
Ik heb er minder bij stilgestaan dat dit begrip multitude gebonden is aan de menselijke soort. Gisteren was Frans de Waal weer eens in de media, bij het programma OVT, en hij bracht een aantal inzichten naar voren over primaten die - zoals bij hem eigenlijk altijd wel - te denken geven. De Waal beschouwt de mens als een primaat met grotere hersens dan de andere. Maar de grondstructuren zijn vaak dezelfde. Ook zaken als geweten kunnen we zonder al te veel moeite terugvinden bij chimpansees.
Nemen we bijvoorbeeld de idee van Agamben dat de mens niet beschikt over zijn eigen stem, in tegenstelling tot de dieren. Deze idee ontleent hij aan Aristoteles, die hij met gevoel voor precisie en creativiteit in gesprek weet te brengen met Heidegger. Ik heb me zelf ook aan een interpretatie gewaagd, vooral omdat ik iets zag in Agambens oproep om de taal weer meer te gronden in de muziek. Het verschil met het dier is bij Agamben gebaseerd op het ontbreken van een eigen stem, maar ook op het verschil tussen vermogen en realisering. De mens is in staat om zijn vermogens te realiseren, maar daardoor ook om ze niet te realiseren.
Nu zegt De Waal dat ook chimpansees in staat zijn om hun vermogens niet te realiseren. Ze zouden best het vrouwtje van de alfaman willen bespringen, maar als die in de buurt is beseffen ze dat ze zich beter kunnen inhouden. Of je dit 'geweten' noemt is eigenlijk niet zo interessant, het geweten heeft hoe dan ook te maken met de verinnerlijking van regels, en die regels hoeven niet altijd expliciet te zijn.
De filosofie van Agamben is diepzinniger dan hoe ik het zojuist heb geschilderd. Hij verzet zich tegen identificatie van de mens met het dier, maar wil ook hun verschil niet afmeten aan een bepaalde opvatting van het dier. Dat neemt niet weg dat je gewoon kunt kijken naar dieren en daar dingen kunt zien die Agamben gebruikt voor zijn antropologie. Het begrip multitude wordt er niet minder schimmig van. Essentieel voor dat begrip lijkt me dat de mens meer is dan een individu. Een multitude kan politiek handelen zonder dat alle individuen die erbij horen handelend optreden. Aan de andere kant kan de multitude niet gemakkelijk worden geïdentificeerd met een body politics, de verdichting van het subject tot een politiek lichaam. Zodra dit lichaam zich vormt kan de multitude het van buitenaf aanvechten of zelfs - zoals Agamben zegt - van binnenuit ontmantelen. Eerder moeten we denken in termen van eenheid van geest en lichaam, het is een vorm van denken die altijd een lichamelijke vorm heeft, en een lichaam dat altijd wordt 'aangedaan' door het denken.
Ik zou deze blog nu helemaal kunnen uitwerken, de ene invalshoek roept weer een volgende op. Ik ben ook werkelijk van plan daaraan toe te geven, al zal het ditmaal iets meer de vorm van losse blogs aannemen. De vraag die ik wil opwerpen is hoe we het begrip multitude kunnen uitwerken waarbij we recht doen aan Agambens verdenking dat vormen van tegenmacht bijna automatisch zullen samenvallen met de heersende macht. We moeten dus vormen van weerstand bedenken en waarderen die van binnenuit komen, en die voorkomen dat we de macht helemaal realiseren in een politiek lichaam.
Nu weer terug naar de uitdaging van De Waal. Het zou kunnen dat we geneigd zijn het begrip multitude te omarmen omdat we ons verantwoordelijk voelen voor het welzijn van de menselijke soort, en van die soort ook het meest verwachten wanneer we ons op politieke wijze tot de natuur willen verhouden. Agamben is hier heel uitgesproken over. In navolging van Walter Benjamin ziet hij de verhouding tot de natuur als iets dat noodzakelijk sociaal bemiddeld is, de mens heeft geen rechtstreekse verhouding tot de natuur. Maar is die sociale bemiddeling wel een voorrecht van de mens? Is de verhouding van primaten tot de natuur niet evenzeer sociaal bemiddeld? Misschien zouden we het begrip 'soort' van zijn substantiële connotaties moeten ontdoen, en het gebruiken in een minder strikte, afgebakende zin. In de plaats daarvan zouden we eerder moeten denken aan een 'zone van ononderscheidbaarheid', waarin niet alleen de mens zichzelf kan begrijpen als dier, maar ook het dier 'menselijk' gedrag kan vertonen, gedrag dat we gewoonlijk zagen als onderscheidend voor de mens.
Ik neem me voor om mijn blogs op te vatten als een ademtocht, een verzameling alinea's die op tijd eindigen om mezelf en u de tijd te geven weer adem te halen voor iets anders, een volgende blog of een volgende stap in ons leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten