zaterdag 8 augustus 2020

De tijd van het afscheid - Eric Bolle

Wanneer moet je afscheid nemen? Normaal is dat geen probleem. Je ziet elkaar, zoals Eric en ik bij een lange wandeling. Na het eten is het tijd om weer naar huis te gaan, en dan nemen we afscheid. In andere gevallen is dat ingewikkelder. Als een vriend op sterven ligt kun je afscheid nemen. Maar je vriend toont veerkracht. Na een maand of wat sta je weer voor zijn bed en neem je opnieuw afscheid. Om die situatie toch enige substantie te geven kun je doen alsof elke ontmoeting de laatste is. Je gaat dan afscheid nemen van mensen waarbij je bijna zeker weet dat je hen weer zult zien.

Dat is geen bevredigende oplossing. Je vervlakt het ritueel. Het afscheid lost op in fake-gebaren, of plechtstatig gedoe. Het afscheid neemt afscheid van het afscheid zou je kunnen zeggen, ware het niet dat het zelfs dat niet eens meer kan doen. Het leven gaat door, dat wel. Maar het leven is nu enigszins meegesleurd in de ontwaarding van het ritueel en wat er overblijft is een spelletje. Met soms grimmige kanten. Je zegt dag en ineens zie je die persoon nooit meer. Elk dagzeggen krijgt zo een zwaarte die ons op afstand zet van het leven.

Ik snap wel waarom Agamben ooit zei dat hij liefst ongemerkt het gesprek van de filosofen binnenglipte en er ongemerkt weer uit zou vertrekken. Ik heb dat ook. Het is een wens, een verlangen. Je weet dat het leven doorgaat en jou meestal niet nodig heeft. Het heeft iets lafs, maar je bespaart jezelf en anderen de gêne van het zelfvertoon en de plechtstatigheid die eigen zijn aan de filosofische cultuur. Trouwens, Agamben zegt dit in een toespraak waarbij hij refereert aan Foucault, met zijn ordre du discours. De regels van het gesprek worden buiten jou om gemaakt en jouw vertoon is niet meer dan een product van die regels. Door zo nadrukkelijk naar Foucault te verwijzen presenteert Agamben zich als zijn erfgenaam. Hier ben ik!

De kunst van het ik-zeggen met alle pretenties vandien is maximaal beoefend door Nietzsche. Zelfs als hij ironisch leek konden we nog meekrijgen dat hij het lot van de Europese cultuur wilde symboliseren. Als we voortaan het maximale ik (Kunnemans dikke ik) spelen, spelen we Nietzsche. En als we hem ontmaskeren, zoals het spel sinds Socrates wordt gespeeld, kunnen we ons verschuilen achter onze eigen ironie. Wellicht moeten we zo ook Heideggers ontmaskering van Nietzsche opvatten. Niet dat Heidegger ironisch is, maar het is moeilijk om hem op een niet-ironische wijze te lezen. Het is vermakelijk om Heidegger te lezen, en zelfs mijn vriend Eric, fervent Heidegger-lezer, gebruikt dat soort termen.

Het is, zou ik zeggen, een soort kiekeboe, je ontmaskert je voorganger, en presenteert je zo als zijn opvolger. Maar je weet ook wel dat het ik niets voorstelt. Wanneer je dus het nieuwe ik, jezelf als de nieuwe ik, presenteert, wil je een streep zetten onder de representatie. Je stelt niets voor. Maar je zegt dit als een soort leraar of priester. Je stelt niets voor, maar wie stelt er wel iets voor? Wijsheid houdt in dat je je beperkingen kent, wijs is degene die niet wijs is. En hiermede luid ik het einde der tijdperken in, de tijdperken waarin alles draaide om het ik en zijn voorstellingen. Ik heb gezegd en de god heeft getekend.

Lang voordat ik Eric ontmoette kende ik zijn titel Afscheid van wat nooit geweest is. Een erg intrigerende titel. Raar eigenlijk dat ik destijds - in 1985 - dat boek niet heb gelezen. Nu ik het voorrecht had met hem te mogen wandelen kon ik hem om dat boek vragen en kon ik de schade inhalen. Het boek overtrof mijn verwachtingen, die toch al niet gering waren. Met hulp van Eric kan ik eindelijk een paar lijntjes leggen tussen Nietzsche en Heidegger, en tussen Heidegger en enkele moderne kunstenaars. Beckett met name, en Artaud, met een hoofdrol voor Derrida, maar ook de voor mij nog onbekende schilder Bram van Velde.

Waarom het boek van Eric voor mij belangrijk is heeft te maken met Derrida. Bij hem is de thematiek van het afscheid erg prominent. Het hoogtepunt is wellicht zijn grafrede bij Levinas, Adieu à Emmanuel Lévinas, uit 1996. Het woord adieu kwam voor mij net in een tijd dat ik de betekenis van de monotheïstische religies opnieuw begon te begrijpen, en wel in samenhang met het geweld. Bij het geweld heb je de mogelijkheid om slachtoffer te worden of om offers te maken. Hoe dan ook offers. En als je dat eenmaal doorhebt is het geweld overal. Als je al afscheid van het geweld wil nemen, dan moet je zoeken naar een discours waarin je het verband van dat discours met het geweld erkent. Zo beland je als vanzelf in de confession. Als iemand daar niet aan meedoet, dient hij dus te worden bekritiseerd. Onderzoek, kritiek, deconstructie, bekentenis, aarzeling, gijzeling... evenzovele kernwoorden die in de filosofie opduiken vanuit het recht en de godsdienst.

Je zou kunnen zeggen dat deze filosofie er bij Eric toe heeft geleid dat hij afscheid nam van Derrida en Lyotard. Ze schreven over Heidegger en de joden, of over Heidegger en de esprit van Europa. Maar waar het afscheid van Nietzsche voor Eric (Heidegger volgend) samenging met de erkenning dat de metafysica van de wil in alle kracht doorgaat, met name in de avantgarde die cultuurvormende kracht werd, en in de techniek, lijkt het afscheid van Derrida een echte afrekening. Derrida meent dat het denken van Artaud onmogelijk is. Eric zegt daarover:
'Ik ben het niet met hem eens, de onmogelijkheid, de mislukking hoort bij het denken. Derrida zegt terecht dat Artaud voor een verschil werd gebracht, voor iets dat onbemiddelbaar is en dat hij dat als leven beschouwde. Daarentegen meent Derrida dat het verschil hoe dan ook door 'een zekere dialektiek' van omweg en opschorting bemiddeld moet worden wil er werkelijk van leven sprake zijn.' (p.79)
Je zou nu Derrida opnieuw kunnen lezen en dan zul je wellicht de termen opschorting en bemiddeling beter kunnen onderscheiden, en ook aan de hand van Derrida vraagtekens kunnen zetten bij de idee dat je via de opschorting bij het werkelijke leven kunt uitkomen. Maar dat is hier denk ik het punt niet. Het punt is dat Eric het leven niet afhankelijk wil maken van een vorm van denken die dat leven niet onvoorwaardelijk accepteert, en wel als iets dat voorafgaat aan het ik, de techniek, en alle denkprocedures.

Zo ken ik Eric, als iemand die een streep trekt en opnieuw wil beginnen, die zichzelf de taak stelt om een nieuwe aanvang te maken. Als dan de formule 'afscheid van wat nooit geweest is' wordt overdacht, aan de hand van Heidegger, dan komen we die nieuwe aanvang dus ook meteen tegen. Eric citeert Heidegger:
Seyn ist Ereignis
Ereignis ist Anfang
Anfang ist Austrag
Austrag ist Abschied
Abschied ist Seyn. (gecit. op p.117)
In een heldere uitleg maakt Eric mij duidelijk hoe we het afscheid bij Heidegger moeten opvatten en hoe we dit nader kunnen benoemen als afscheid van wat nooit geweest is. In de vraag naar het zijn wordt duidelijk dat het zijn zich presenteert als zijnden, waarin het zijn zich als verschillend van de zijnden afwezig maakt. Je zou kunnen zeggen dat het zijn ongemerkt wegglipt. Maar het is mogelijk om deze beweging van afwezig worden te zien en zelfs te benoemen, in het zeggen, die Sage.

Maar voor we nu concluderen dat we de taal voortaan kunnen begroeten als de aankomst van het zijn, moeten we Eric preciezer lezen. Wat we benoemen is wel het zijn, maar als datgene wat afwezig wordt. Wat er dus in de taal aankomt is weliswaar het zijn, maar het zijn als afwezig-worden. Daarmee wordt het zijn, ook voorzover het benoemd wordt, zelf afscheid. De term afscheid wordt het kernbegrip. Ook als we ongemerkt wegglippen zijn we bezig met afscheid, vooral als we ook nog eens - zoals Agamben - in een toespraak aan iedereen vertellen dat we liefst ongemerkt zouden wegglippen.

Ik kijk terug naar een aantal teksten die ik sinds 1996 heb gelezen en geschreven. Met name denk ik aan een lezing over het Russische woord voor vaarwel, het woord prosjtsjáj. De meeste Russen zijn zich er tegenwoordig niet meer van bewust dat het woord nog sterk samenhangt met het werkwoord prostítj, vergeven. Enkele eeuwen geleden betekende prosjtsjáj nog 'vergeef me!' Het hing waarschijnlijk samen met de enorme Russische afstanden, je wist nooit of je de ander nog ooit levend terugzag, en daarom moest je de uitstaande schulden nog even vereffenen. Volgens Derrida betekent dat 'vergeven' niet zoveel, de twintigste eeuw is le siècle du pardon, de taal zingt zich in de mond van politici los van de werkelijke schulden en nestelt zich in het doorgaande geweld. Het pluche blijft lokken. In mijn lezing nam ik het op voor het gedenken en herdenken, de herinnering en de Vergangenheitsbewältigung, waarin de Duitsers zich sterker hebben betoond dan de Russen. Bij mijn lezing wilde ik de Russen graag herinneren aan de betekenis van hun eigen taal.

Maar mijn gebaar was zelf ook ambivalent. Ik trad op bij een congres in Tampere, Finland, en was als laatste aan de beurt. Ook was het de laatste lezing die ik als betaald filosoof gaf. Ik was me sterk bewust van de dramatiek van mijn gebaar. Ik stond daar de Russen een les te geven in hoe ze afscheid moesten nemen. Maar verder was zich niemand bewust van die dramatiek. Er zat een plukje mensen in de zaal, iedereen wilde naar huis, niemand verweet me iets en ik was per saldo de mensen erg dankbaar dat ze het geduld opbrachten om naar me te luisteren.

Terugkijkend naar mijn afscheid, het afscheid van mezelf als filosoof binnen l'ordre du discours, nam ik in feite afscheid van iets dat nooit geweest is. En zonder dat ik er destijds erg in had. Ik dacht dat ik personage was in een drama, maar ik was ongemerkt aan het wegglippen zoals ik altijd ongemerkt aan het wegglippen was.

Het lijkt er dus op dat ik ongemerkt aan het binnenglippen was in iets anders dan het afscheid, namelijk het abbandonare. Mijn contract liep af, ik mocht op zoek naar een andere baan, een ander leven, en in dat leven stond het denken allerminst voorop. Het is eerder een kwestie van overgave aan het leven, niet eens in de zin van een beslissing of 'eeuwig ja-zeggen', maar van overgegeven worden, doorgeschoven worden. Je zou dat nog wel kunnen duiden in de zin van mislukking, mislukking die deel uitmaakt van het denken. Zeker, maar dan duid je het wel meteen in termen van het heersende discours. Iemand die niet wordt betaald en geen boeken publiceert is als denker mislukt. Maar ik voel er meer voor dat mislukken op te vatten zoals Eric het uitlegt, als deel van het denken, het denken blijft hoe dan ook doorgaan, het gaat evenzeer door als een doel wordt gehaald als wanneer het doel niet wordt gehaald. Het denken zoekt zich een weg.

Daarom zou ik de formule graag willen aanpassen, de formule van Eric die hij in aansluiting bij Heidegger heeft bedacht. Als afscheid betrekking heeft op iets dat nooit geweest is, geldt dat dan ook niet voor dat afscheid zelf? Is een afscheid wel afscheid als iemand ons zo ernstig verklaart dat hij afscheid neemt? Enerzijds niet, want nooit was hij zo aanwezig met zijn stem en zijn gebaren. Het is een performatieve tegenspraak. Anderzijds is het ook weer wel een afscheid, omdat het zijn zelf afscheid is, ook wanneer we ongemerkt binnen- of wegglippen. Wanneer we gniffelen om de spreker die zich zo staat uit te sloven met zijn dichterlijke woorden. Mijn aangepaste formule zou dus luiden: tijd om afscheid te nemen. De tijd is er om afscheid te nemen, afscheid nemen is een kwestie van tijd, de tijd die het afscheid afwisselt met geen afscheid, tijd is de afwisseling tussen afscheid en geen afscheid, en de ononderscheidbaarheid van beide. De tijd gaat door, of je nu afscheid neemt of niet, en als je afscheid neemt, markeer je dit doorgaan van de tijd, de tijd als passage.

Vlak na mijn lezing in Tampere probeerde ik te starten als godsdienstleraar aan een middelbare school. Al na drie weken kreeg ik door dat het voor mij een onhaalbare kaart was. Maar de schoolleiding wilde me graag houden, en ik liet me ertoe verleiden er enkele weken aan vast te plakken. Daarna gaf ik alsnog op. De schoolleiding nam afscheid van me in de personeelskamer, waar tientallen docenten bij elkaar zaten. Ik kreeg een toespraak en twee boekjes cadeau. Ik voelde me zoals de man in een reclamefilmpje van destijds, van een uitzendbureau, die na het enorme afscheid antwoordde: 'Ik heb hier twee fantastische dagen gehad, dank je wel allemaal.' Ik beloofde mezelf plechtig om nooit meer te proberen leraar te worden.

En nu ben ik het dan toch. Blijkbaar is het zijn dat afwezig wordt niet te vangen in een taal, belofte of ritueel. De taal verdient nadere overdenking. Het zijn is noch mysterie dat wordt belichaamd door de priesters van de filosofie, noch aankomend in de taal als waarheid. Wellicht moeten we weer meer oog krijgen voor het 'worden' in de formule dat het zijn 'afwezig wordt'. Het zijn is passage, er wordt iets gepasseerd, er wordt iets 'gemoduleerd', gepresenteerd in verschillende modi die niet altijd helder van elkaar kunnen worden onderscheiden. Dit geeft ons meteen wel weer een prima reden om te blijven hechten aan de term afscheid. Afscheid is een ritueel dat de passage markeert. Het houdt onze verhouding tot het zijn in ons bewustzijn, het zijn als iets dat voortdurend bezig is over te gaan in niets, iets nietsigs, en daardoor vaak weer extra waardevol.

En zo kon het gebeuren dat we op de laatste schooldag voor de vakantie met honderd docenten op het schoolplein stonden, en afscheid namen van gewaardeerde collega's. Drie collega's die stopten op mijn school waren er niet. Ze bleven thuis omdat ze geen zin hadden in dat afscheid of omdat ze voorzichtig waren met hun kwetsbare gezondheid. Zo trad er een effect in het afscheid op waarbij het zich enigszins los zong van de aanwezigen. Het is maar een ritueel, beetje zinvol, beetje ridicuul, ontroerend en nietszeggend tegelijk.

Een beetje zoals deze blog. Je keuvelt wat, je keert je onderwerp een paar keer om en schuift het weer door. Passez s'il vous plaît.

Jubileum op je werk? Verras niet met speech à la Theo Maassen | albelli

  


Geen opmerkingen:

Een reactie posten