De meeste mensen zijn het erover eens: Rutger Bregman deugt. Hij provoceert de wereld over belangrijke onderwerpen, bereikt niet altijd zijn doel, maar bereikt met zijn acties waanzinnig veel mensen. Het gevolg is ongetwijfeld, mogen we toch hopen, dat die mensen aan het denken worden gezet. Zo ook ik. Onlangs was ik met vriend Jon bij een voorstelling van Bregman in de Nijmeegse schouwburg voor een volle zaal. Het boek heb ik nog niet gelezen, maar het denken is al begonnen.
Bregman is zoon van een dominee, wat denkelijk mede verklaart waarom hij een groter publiek in de ban kan houden met een goede boodschap. Maar de leer van de erfzonde heeft hij achter zich gelaten. We zagen hoe ook de grote filosoof Agamben daarmee afrekende. Dat verraadt zeker wel iets van een stemming. We hebben het een beetje gehad met het cynisme, en willen graag in alle onschuld fantaseren over de grote problemen, en waarom zou dat minder effectief zijn dan het cynisme? Er zit dus ook iets van een selffulfilling prophecy in de goede boodschap over de goedheid van de mens. Kijk maar, de boodschap heeft effect, want ik verklaar je bij deze een goed mens!
Bregman is minder van de filosofie, en heeft meer met de sociale wetenschappen. Vandaar wellicht die statistieken die altijd meespelen, zelfs en vooral in de formule 'De meeste mensen deugen'. God is er niet meer om zijn zegen te geven, de wetenschap slaagt er niet helemaal in om de wereld terug te brengen tot oorzaak-gevolgrelaties, maar overtuigt nog voldoende (meestal) om de formules te steunen. Ook Karl Popper bewijst nog goede diensten. Je kunt altijd met een theorie komen aanzetten, maar ik hoef maar een paar verschijnselen te vinden om hem te ontkrachten. Bregman drijft hierop door aan te nemen dat het cynisme over de mens nog domineert. Je kunt dus een paar gevallen opvoeren die van het tegendeel getuigen, en zeker in combinatie met de statistieken heb je dan een goed verhaal.
Ik wil Bregman niet bekritiseren, maar wel beter begrijpen wat hij doet. Al schrijvend kom ik verder, meestal. Op dit moment weet ik dus ook niet wat ik van zijn visie moet vinden. Mijn niet-weten is deels ook methodisch, ik laat me graag inspireren door Sokrates die de aporie opzocht, en ook de verwondering vind ik een mooi ding. Maar daarnaast weet ik het ook echt niet. Goed, ik denk dat de sociale wetenschappen niet erg betrouwbaar zijn, en voor dominees heb ik een lichte allergie. Maar dan nog resteert er de mogelijkheid een boeiende visie te vertalen of versterken, zodat ik er alsnog iets mee kan. Liever constructief dan cynisch, op dat punt heeft Bregman me al binnen.
Een interessant geval vind ik het Milgram-experiment. Bregman bekende dat hij dat niet heeft kunnen ontmaskeren. Hij laat daarmee zien dat hij daar niet staat als een betweter, ook hij kent zijn twijfels. Toch herinner ik me van zijn blad, De correspondent, een uiterst kritische beschouwing over dat experiment. Stanley Milgram voerde in de jaren zestig sociaalpsychologische experimenten uit, waarbij hij mensen opdracht liet geven om aan anderen stroomstoten toe te dienen. In de meeste gevallen deden die mensen dat. Het hoofdpunt van Bregmans kritiek: mensen doen kwaad niet omdat ze daarvoor kiezen, maar omdat ze denken dat ze daarmee goed doen. Daarmee neemt hij de kritiek van Hannah Arendt op Milgram over. Arendt dacht helemaal niet dat we allemaal monsters zijn. Het is bijna andersom, zelfs monster Eichmann dacht nog dat hij iets goeds deed.
Betekent dit dat we goedheid en denken al met elkaar verzoend hebben? Nee, wel dat we de formule van Bregman ietsje hebben aangepast. 'De meeste mensen deugen' buigen we om tot 'De mensen denken dat ze het goede doen'. Maar dan zijn we er volgens Arendt toch nog niet helemaal. Denken houdt volgens haar verband met empathie. Je moet dus ook altijd kijken of mensen zich wel inleven in een ander voordat je weet welke betekenis hun gedachten hebben. Goed, weer een aanpassing: 'De mensen kunnen zichzelf verbeteren omdat ze zich niet altijd inleven in een ander.'
We zitten inmiddels op glibberige bodem. Hebben we het bij die empathie nu over een motief van handelen, het doel, of doet het eigenlijk niet terzake? Bij Bregman lijkt het er niet toe te doen, althans niet in de schouwburg, waar ik hem over empathie niet heb horen praten. Lijkt me ook logisch, normaal gesproken. Als iemand het goede doet, waarom zouden die motieven dan nog interessant zijn? Toch treedt er ook bij Bregman een relatie van de daad met iets anders op de voorgrond, namelijk het mensbeeld, het mensbeeld dat we zouden moeten hebben. Misschien kun je dat ook formuleren als het mensbeeld dat ons zou moeten motiveren tot goed handelen. Maar dat is zeker al te filosofisch, Bregman denkt liever in termen van effecten. Als we hardop zeggen dat we goede dingen doen, als we die doen, dan heeft dat een besmettelijk effect. Vandaar dus dat shinen. Het was Bregmans afsluitende ite, missa est, 'gaat heen en dit is uw opdracht'. 'Uit de kast komen.'
We belanden hier in de kern van de deugdethiek van Aristoteles. Deugd is de instelling (dispositie, hexis) om goed te handelen. We maken ons die instelling eigen door goed te handelen, zodat dit een gewoonte wordt. Er zit dus een soort cirkelredenering in: goed handelen motiveert tot goed handelen. Besmetting is dan een adequate term. Hoe vaker we goed handelen, hoe vaker we goed handelen. Dan is het logisch dat je de schouwburg laat volstromen.
Moeilijker ligt het om vanuit de ethiek de stap naar de politiek te zetten. Voor Aristoteles was die stap noodzakelijk, zijn ethiek zag hij als onderdeel van de politieke filosofie. Wat is er nodig om die stap te zetten? Kunnen we hier ook niet gewoon volstaan met de cirkelredenering en de besmetting? Hoe vaker we goed handelen, hoe groter de kans dat er een goede politiek ontstaat, of iets dergelijks? Voor Arendt was die politiek ook een hoofdzaak. Mensen moeten samen handelen, en dat handelen houdt altijd meer in dan produceren zodat je in leven blijft, en meer dan het bereiken van voorafgestelde doelen. Handelen doe je dus samen met anderen, en door af te zien van voorafgegeven doelen. In die zin kunnen we ook Agamben lezen als een radicalisering van Arendts filosofie: politiek is het gebruikmaken van middelen zonder doel.
Het probleem dat zich nu voordoet is dat die gezamenlijkheid er wel is, zeker, maar in een bepaalde vorm. We zijn kapitalistische burgers. Dat is anders dan in de tijd van Aristoteles. Ook hij had zijn problemen, bijvoorbeeld doordat hij als Macedoniër te maken had met weerstanden onder de Atheners. Maar in ons kapitalisme zijn we deel van een gemeenschap met bepaalde gewoontes die ons gedrag bepaalt, ze levert ons de dispositie van waaruit we handelen. Belangrijkste waarden daarin zijn eigendom en consumptie. Je kunt niet zomaar gebruik maken van de middelen, maar alleen als je eigenaar bent van die middelen. En de waarde van dingen wordt niet bepaald doordat ze op een goede, empathische, zinvolle manier zijn gemaakt, maar door de consumptiewaarde die ze voor de koper hebben.
De bedenkers van het kapitalisme vonden het dan ook een goede zaak als mensen hun goedheid op een bepaalde manier realiseren, namelijk door hun egoïsme. Je kunt pas goed doen door tegen je ingebakken neiging tot empathie in te gaan. Alleen dan kun je bereiken dat de samenleving als geheel erop vooruitgaat, en profiteren we er met zijn allen het meest van. We hebben hier dus te maken met een pervertering van de ethiek van Aristoteles, die pas aan het licht komt als we de overstap naar de politiek maken. Op een bepaalde manier zou je dus zelfs kunnen zeggen: de meeste mensen deugen niet, omdat ze nog teveel willen deugen.
Ons kapitalisme is inmiddels zo ver ontwikkeld, dat we het geen probleem vinden als mensen zeggen wat ze maar willen zeggen. Het is dus ook geen probleem als Bregman iets zegt wat tegen het kapitalisme ingaat. Het heeft namelijk geen gevolgen, geen gevaarlijke gevolgen. In de schouwburg riep stalmeester Thomas van Zijl ons op om in de pauze een stevige pint te drinken en daarna met zwarte vlaggen weer binnen te komen. Maar er volgden na de pauze geen politieke beschouwingen, en al zeker geen revolutie. De taal is nietszeggend geworden. Je kunt alles zeggen wat je wil. Arendt was zich hiervan bewust. Denken, zei ze, had niet alleen te maken met empathie, maar ook met het onderbreken van de zinloze woordenstroom. Daarvoor is afzondering beter dan een volle schouwburg.
Vanuit Agamben komt er nog een interessante bedenking bij. Enerzijds valt hij Arendt bij, en ziet hij de hervorming van de muzische kunsten als belangrijkste opdracht van de politiek. De taal komt voort uit de muziek, en moet zich dus weer herbronnen. Anderzijds ziet Agamben ook een goede reden waarom we op korte tijd nog geen wereldvrede zullen bereiken, ondanks de goedheid der mensen. We leven namelijk in een economie. Het woord dispositie (houding) kreeg geleidelijk de betekenis van oikonomia, de sfeer van het huishouden, die getekend is door problemen als gezag en de verhouding tot de slaven. Wij denken dat de oorlog iets uiterlijks is, de verhouding tot een buitenlandse vijand. Maar de oude Grieken wisten heel goed dat die oorlog voortkwam uit de verhoudingen in de economische, familiale sfeer.
Het moge dan zo zijn dat de oorlogen geleidelijk minder worden (punt voor Bregman), er blijft een spannend gebied over van polarisatie dat de bestaande rechtsorde ondermijnt en steeds moeilijker nog als 'vrede' kan worden begrepen. Zeker niet als je democraat of nationalist bent, en nog gelooft in de eenheid van de gemeenschap als volk.
Ik beschouw Bregman als een denker. Hij is zich bij alle enthousiasme goed bewust van de meeste gevaren. Hij laat het niet bij naïef geloof in de goedheid van de mens, maar provoceert ons graag tot denken. Ook in zijn statistieken is niet alles vooruitgang. De CO2-uitstoot gaat wel vooruit, maar in de verkeerde richting. We moeten zijn heilsboodschap dus zeker ook beluisteren als een kreet, een wanhoopskreet bijna, om nog snel goede mensen te worden voordat we tenondergaan. Iets in mij voelde die stemming goed aan. Ik was wel besmet, maar door een virusje dat regelmatig mijn luchtwegen aantast. Nog steeds lig ik ziek op de bank, wat na enig herstel dan wel weer ruimte schept, niet om te shinen maar wel om te denken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten