Badiou is min of meer van de generatie Deleuze en heeft diens filosofie nadrukkelijk in een ontologisch kader geïnterpreteerd. Het is dus niet al te verrassend dat hij Deleuze prijst en tegelijk wil overtreffen vanuit een nieuw gezichtspunt, en dat dit gezichtspunt met Plato te maken heeft. Kort gezegd volgt Badiou Deleuze in het denken van relaties als rupture, dus eigenlijk meer een non-relatie, waartussen toch weer zoiets als een synthese, een 'nieuwe synthese', kan worden gedacht. Zoals we bij Watkin zagen is dit ook het model, onder de noemer 'indifference', dat hij gebruikt om Agamben te interpreteren en bekritiseren. De differentiefilosofie moet de identiteit naast zich dulden. De idee is datgene waaraan die nieuwe synthese wordt blootgesteld. De idee is de ander, het 'aan gene zijde van het zijn', datgene wat mogelijk maakt het zijn als evenement te denken.
Het nieuwe gezichtspunt dat we bij Deleuze niet vinden, aldus Badiou, is dat film niet zozeer denkt in beelden, maar beelden bewerkt (reworks). De beelden zijn het materiaal dat de regisseur bewerkt om er een nieuwe synthese mee te maken. Deze synthese is, als ik Badiou goed begrijp, moreel van aard. Het materiaal is moreel onzuiver: schietpartijen, porno, allerhande clichés. Daaruit fabriceert de regisseur, soms, als het lukt, een moreel zuivere synthese. Daaruit kunnen wij, de filosofen en anderen, hoop putten dat niet alles verloren is. Zelfs of juist als we tussen de morele puinhopen van onze samenleving zitten kunnen we zien dat er iets mogelijk is, dat er iets kan gebeuren van moreel en politiek belang. De basistegenstelling van de film is dus tussen onzuiver en zuiver.
Als we zoeken naar een parallel met Agamben, die overigens behalve naar Plato vooral veel naar Aristoteles kijkt, moeten we misschien niet naar zijn filmtheorie kijken, maar naar zijn essay over alchemie. Agamben wijst op de nauwe samenhang tussen de pogingen om materie in goud te veranderen en het esoterisme. Daarin brengt hij een interessante draai aan. In de transformatie wordt het geheim van de materie zichtbaar gemaakt. Maar het wordt niet zichtbaar gemaakt als product of werk, het gaat om het productieproces. Hierin openbaart zich een levensvorm, een manier van werken en leven waarmee we in staat zijn het leven te leven.
Badiou ziet niets in zo'n levensvorm. Hij blijft trouw aan het événement dat zich in de politiek vertaalt als strijd. Zonder strijd geen politiek. Ook de hoop die de film produceert ziet hij als voorlopige, incidentele overwinningen in de strijd, die ons verlangen aanwakkeren naar revolutie. Maar misschien begrijpt Badiou niet goed de levensvorm zoals Agamben die opvat. Die levensvorm is niets anders dan het leven zelf, het gebruik van zelf, lichaam, taal en wereld, kortom de zaken die niet kunnen worden toegeëigend.
Van cruciaal belang lijkt me dat levensvorm en strijd beide op een of andere manier te maken hebben met het eigene, de sfeer van de oikos (huis, familie). Lezen we Stasis van Agamben, dan zien we dat de oikos niet alleen de plaats is van de economie maar ook van de burgeroorlog, de onderschatte vorm van oorlog die wellicht ten grondslag ligt aan de politieke strijd in onze wereld. Maar de oikos zien we ook terug in het proces van leren en verwerving, zoals die door de Stoa werd opgevat. Toeëigening is de foute vertaling van het Griekse oikeiosis, waarin het nieuwe vertrouwd wordt gemaakt door het te gebruiken. Vertrouwd worden dus.
Het zou interessant zijn beide kernbegrippen, de strijd (Badiou) en de gewenning (Agamben), terug te zoeken in de manier waarop film werkt. En waarom dan niet meteen in The Matrix, die sinds zijn verschijning in 1999 werd opgevat als moderne verbeelding van de grotvergelijking in Plato's Politeia? Het verhaal van de film is simpel. Het is een dystopie waarin onze wereld is vervangen door een schitterende computersimulatie, de matrix. Ergens in de diepten der aarde bevindt zich nog een handjevol mensen die de matrix van buitenaf en binnenuit willen bevechten omdat die de mens reduceert tot een batterij. Ze zoeken contact met een hacker, 'Neo' alias 'The One', die zij in staat zien een messiasrol te spelen.
De strijd is evident. Toch is dit niet wat The Matrix zo 'robuust' maakt, volgens Badiou. Verrassend genoeg is het de teleurstelling in beelden. Badiou beschrijft een scène waarin een kind (de jonge Morpheus?) naar een lepel staart:
'a child, taught by a kind of inspired prophetess (the Diotima of the Symposium?), stares long and hard at a spoon until it bends, thereby showing that it is not a solid object belonging to the real world but an artificial composition, an inconsistent virtual effect. Thus, from within the world, by means of a critical dialectic that prepares an ascending dialectic, you can say, in a Platonic style: the spoon is not the real spoon. The real spoon is not visible, it is only thinkable.' (Badiou, Cinema, p.201)Als de film ons hoop geeft, zo lijkt Badiou hier te zeggen, is dat mogelijk doordat we teleurgesteld raken door de dingen. De dingen zijn geen echte dingen, het zijn maar virtuele effecten, en daarom moeten we de overstap maken naar het denken. Hier dient zich de uitweg uit de grot aan. Maar is die uitweg niet tevens de uitweg uit de bioscoop, is het niet logisch dat Morpheus en Neo een pelotonnetje vormen dat de strijd met de wereld aangaat, in de echte wereld buiten de bioscoop? Uiteindelijk is die strijd terug te voeren op de stem van een profetes die we niet kennen, misschien Diotima, misschien een god.
De stem als geheim is precies datgene wat de metafysica inluidt en bij elkaar houdt, zegt Agamben in de collegeserie uit de jaren zeventig, Il linguaggio e la morte. Ik heb tot nu toe nergens kunnen lezen of en hoe Agamben naar The Matrix kijkt. Maar ik stel me zo voor dat hij de scène zou kiezen waarin Neo juist heeft kennisgemaakt met de ware wereld buiten de matrix. Hij ligt uit te rusten als een soort Christus van Holbein, maar dan helemaal vol acupunctuurnaalden. 'Ik heb pijn aan mijn ogen', zegt hij tegen zijn mentor Morpheus. 'You never used them', antwoordt deze. De scène correspondeert met de grotvergelijking waarin een van de gevangenen met geweld naar buiten is gesleept en pijn aan zijn ogen krijgt door het felle zonlicht, de zon als idee van het goede. Is hij eenmaal gewend aan dat licht, dan verdwijnt de pijn en kan hij de dingen zien zoals ze zijn. Gewenning komt neer op gebruiken, daarvoor hebben we geen Diotima of Morpheus nodig, dat kunnen we gewoon zelf.
Wat de grotvergelijking zo geschikt maakt om film te begrijpen is niet alleen dat alle basisingrediënten erin worden verwoord, het geboeid zitten kijken, de onechte schaduwen op de muur, het halfduister, de opvoeding als 'e-ducatie' (naar buiten brengen), de leraar die wordt uitgelachen. In al deze zaken is de filosofie in het geding, de filosofie die we erven van Plato, en die deze alleen maar kan uitleggen met beroep op de analogie. Het is alsof er weer een inspirerende filosoof opstaat, zo iemand als Deleuze, die ons vertelt dat we van nu af aan alleen nog maar films moeten kijken.
We zouden ook kunnen zeggen, want Badiou heeft wel een punt met zijn kritiek op Deleuze dat het niet om de beelden gaat: het verschil tussen politiek, film en filosofie is gesuspendeerd. Alle drie zijn aan elkaar uitgeleverd. Ze zijn met elkaar verknoopt als borromeaanse ringen. Op zichzelf schieten ze tekort, ze kunnen met hun middelen niet bereiken wat ze willen bereiken. De politiek bereikt de massa's door onderwijs, maar moet daarbij ook terugvallen op massamedia waarbij de hele Bildung onderuit gaat. De film wil ons verheffen na de val van de kunst maar is aangewezen op enorme financiële injecties, op consumentisme en de steun van bedrijven, kortom op het kapitalisme dat de verheffing in de weg staat. Wie zich verzet is veroordeeld tot eindeloze herkauwing van militaristische clichés. De filosofie beperkt zich tot begrippen en heeft de film nodig voor verhalen, beelden en gebaren om duidelijk te maken wat ze bedoelt.
Misschien heeft Plato nog een verrassing in petto?
Lezen we Agamben over Politeia, dan ziet hij dit als een grandioos marionettenspel, of liever: Plato richt zijn Politeia in als een marionettenspel (lees De wetten 1, 644 d; 7, 803 c-d). Spel, dat wil in kantiaanse termen zeggen: doelmatigheid zonder doel. In het spel wordt de tegenstelling tussen middelen en doel geneutraliseerd of 'gesuspendeerd'. Politiek ziet Plato als het spel van een god die aan de touwtjes trekt zonder dat er een ander doel mee is gediend dan het plezier van die god. En als Cicero die opvatting wil vervangen door zijn ethiek van het officium beseft hij (volgens Agamben) kennelijk niet hoe serieus de Grieken het spel opvatten en vergat hij dat ook de Romeinen hun politieke gebeurtenissen vormgaven als spel of lieten begeleiden door hun ludi.
Neo vecht in The Matrix met een hoger doel voor ogen, een Bestemming. Dit interesseert de kijkers maar matig. Zijn vermogens zijn gewoon ingeladen met computerprogramma's. Maar het is het kijken waard. De hele crew kijkt hoe hij vecht tegen Morpheus, en wij kijken hoe hij vecht tegen de enge mannen met zonnebrillen. Maar ook die doen mee, overal vertonen ze hun flitsende gebaren. Het is alsof de gebroeders Wachowski ons willen zeggen: wat jullie strijd noemen is in werkelijkheid niets meer dan de druk op de knop. Wij zullen jullie eens laten zien hoe leuk het is om naar flitsende gebaren te kijken. Daarmee hebben ze de essentie van Plato beter verwoord of verbeeld dan Agamben zou kunnen, hoewel ik zonder Agamben zeker over de passages bij Plato zou hebben heengelezen.
Zo komen we toch weer uit bij Agamben en de film als gebaar, als educatie vanuit de tics naar de gebaren. Maar wat is dat gebaar anders dan een expositie aan de Platoonse idee in de zin van Badiou? We hebben het over een god die meespeelt, over een idee die niemand heeft, de idee is ontoeëigenbaar. Maar we worden er wel door beschenen en zijn voortdurend bezig eraan te wennen, het is wat we doen en dat is niet zelden boeiend om naar te kijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten