donderdag 4 januari 2018

Toegang tot mijn onbegrijpelijkheid


Bijna  altijd zien we de onbegrijpelijkheid van iets of iemand als een probleem dat we met verheldering kunnen oplossen. We zoeken een uitweg om meer licht en ruimte te krijgen waarbinnen we kunnen leven en denken.

Om deze mogelijkheid serieus te nemen zou je verwachten dat we erg geïnteresseerd zijn in de onbegrijpelijkheid. Maar nee, we denken dat we daar al onmiddellijk en altijd toegang toe hebben. Ik vind dat eerlijk gezegd onbegrijpelijk. Je zou je toch een beeld moeten vormen van hoe die onbegrijpelijkheid eruitziet, je zou het probleem kunnen verkennen, waardoor je meer kans maakt het te kunnen oplossen.

Sinds kort zie ik af en toe de filosofie als mijn probleem. Daarmee sta ik in de traditie van Wittgenstein die niets liever wilde dan gewoon leven en met elkaar communiceren zonder allerlei complicaties. Helaas moet je daarvoor wel de filosofie in duiken, anders blijf je er dus in hangen. Dat verklaart mede waarom ik de filosofie moeilijk alleen maar als een oplossing van problemen kan zien.

En omdat ik er al zolang mee bezig ben, merk ik soms dat ikzelf ook het probleem ben. Mensen vinden me soms interessant, zelfs als filosoof, maar haken af wanneer ze zien dat je de onhelderheid opzoekt. En die beweging vind ik niet alleen nodig, ook die is tot gewoonte geworden. Het is dus nodig om de aanwezigheid van de filosofie en de filosoof in het leven van alledag te overdenken, wetende dat dit een dead alley is, om met Anke Snoek te spreken.

In de klas lezen we Plato. We lezen dat Socrates vindt dat Athene een horzel nodig heeft, iemand die de mensen steekt zodat ze gaan nadenken. Daar was Athene niet van gediend, de uitspraak van Socrates staat niet voor niets in Phaedo waarin zijn executie wordt beschreven. De filosoof heeft dus een heilige taak en moet daarvoor dapper de dood accepteren, hij is al een messias à la Jesaja of Jezus.

Zoiets was ik niet van plan, ik geloof iets minder dan vroeger in offers en al helemaal niet in een heilige taak die ik zou bezitten. Maar met het diffuse licht van Plato zouden we toch gediend zijn om de noodzaak van de onbegrijpelijkheid te onderzoeken, beide kanten op, om het op te helderen en om de noodzakelijke duisterheid ervan te beschrijven.

In een andere blog vond ik een aanwijzing in de obsessie. Filosofen zijn geobsedeerd en niet alleen geïnteresseerd in het vinden van een uitweg. Doodsdrift dus. Dit was niet toevallig een van de obsessies van Freud (Jenseits des Lustprinzips) en van Derrida (Donner la mort). Ik vraag me af hoe we die obsessie met de dood die de onbegrijpelijkheid voor lief neemt kunnen opsporen bij Heidegger en Agamben.

Van Heidegger ken ik de uitspraak dat begrijpelijkheid de zelfmoord van de filosofie is. Betekent dit dat we de filosofie moeten opvatten als medicijn, of wil Heidegger hiermee zeggen dat het opgeven van filosofie zeker wel mogelijk en misschien zelfs noodzakelijk is, voor een Dasein dat zich verhoudt tot de dood als zijn onmogelijke mogelijkheid? Ik denk ook aan de ‘vroomheid van het denken’, en dan lijkt hij de zelfmoord af te wijzen als miskenning van een soort heilige taak of zoiets. Er zijn dus wel uitwegen te bedenken, de uitspraak van Heidegger getuigt misschien van een obsessie maar heeft het einde van zijn doodlopende weg nog niet gevonden.

Aanknopend bij het medicijn hebben we een mogelijke koppeling met Agamben, die Walter Benjamin inzet als antigif. Bij Benjamin is evenals bij Wittgenstein niet de filosofie heilig maar de transparante praktijken. Er is altijd een andere praktijk naast het denken, en het denken is gericht op transparantie. Agamben zoekt hiervoor aansluiting bij een uitleg van het oud-Griekse mysterie, een praktijk die Aristoteles naast het denken plaatst. Agamben volgt dit spoor via Böhme, de jonge Hegel en Benjamin. Het denken laat zich in deze traditie leiden door een niet-rationele ervaring, bijvoorbeeld een visionair inzicht.

Eigenlijk is het opmerkelijke dus niet dat Agamben Benjamin volgt, maar waarom hij het ‘gif’ van Heidegger nodig heeft. Gaat het om een freudiaanse regressie, een zelfanalyse van de filosoof? Of gaat het om een onbegrijpelijke obsessie van Agamben die hij in stand moet laten om het antigif van Benjamin werkzaam te maken? De tweede mogelijkheid lijkt me, hoe absurd ook, wel aannemelijk. Op een of andere manier hebben we obsessies nodig om te voorkomen dat de kritiek mogelijk blijft, om te voorkomen dat de transparante praktijken hun grens of limiet kwijtraken en niet meer kunnen veranderen.

In deze blog zal ik deze ingewikkelde kwestie niet oplossen, ik kan alleen weergeven wat de stand van mijn denken is. Het interesseert me op dit moment minder of ik deze denkers wel goed begrijp en weergeef, ik ben nu juist meer geïnteresseerd in hun onbegrijpelijkheid, en die van mezelf natuurlijk. Mijn obsessie daarmee is hopelijk niet alleen een probleem maar opent ook zicht op een mogelijkheid. Naast de zelfkritiek zou het mooi zijn als ik ook kon komen tot zelfacceptatie, van de acceptatie van het gif als ‘gift’, zoals Derrida dat zou zeggen.

Bij Watkin, die gericht is op de kritiek (en dus transparantie) en Heidegger daarvoor inschakelt, vind ik een interessante uitleg van het offer bij Agamben. Hij zegt dat de impotentiality (‘adunamia’) bij Agamben zich moet opofferen om de potentiality vrij te maken zodat die zich kan realiseren (‘energeia’). De energeia is op te vatten als een gift, een cadeautje van de mogelijkheid aan zichzelf. Er is dus ook bij Agamben sprake van een offer en van een uitleg daarvan. Doordat de impotentiality zich offert kan de mogelijkheid als mogelijkheid behouden blijven zonder te worden vernietigd in zijn realisering.

Inzet van de filosofie van Agamben, zou je kunnen zeggen, is de dubbelheid van het kunnen, het kunnen als mogelijkheid te zijn (potentiality) en niet te zijn (impotentiality, adunamia). De mogelijke concretisering van deze structuur is de terughouding van het dichten, het dichten dat de taal als het ware afremt vanuit een betekenis die niet wordt gerealiseerd.

Misschien begrijpen we nu ook beter de uitspraak van Heidegger over de zelfmoord van de filosofie. De filosofie moet zelfmoord plegen als adunamia om zich als mogelijkheid in de praktijk te kunnen realiseren. We kunnen dus in alle vrijheid gebruik maken van Heideggers filosofie, zonder ons teveel te bekommeren om de vroomheid waarmee we de obsessie met onbegrijpelijkheid zouden moeten afschermen. Profanatie dus.

Maar hebben we nu ook meer toegang tot de onbegrijpelijkheid, het probleem waarmee ik startte? Kan ik mijn obsessie met de filosofie accepteren als cadeautje, zelfs of juist doordat ik mezelf ermee in de weg zit bij anderen? Ja, ik denk van wel. Zouden we ons beperken tot de filosofie als opheldering en uitweg, dan zouden we de filosofie realiseren als mogelijkheid zonder tussenkomst van de adunamia en zouden we haar als mogelijkheid vernietigen. Het is dus van belang dat we de filosofie ergens laten bestaan, als mogelijkheid, en dat we daarvoor actie ondernemen. De obsessies van mensen zoals Heidegger (en Socrates, en van mij) zijn niet alleen gif, maar ook gift, omdat ze de mogelijkheid als een soort restproduct afscheiden dat naast elke realisering blijft bestaan.

Tegelijk blijft waar dat die obsessie op allerlei manieren leidt tot de dood en de uitwegloosheid, tot het offer en het geweld. Het is dus ook te kort door de bocht om te zeggen dat het creëren van mogelijkheden en meer vrijheid alleen maar in ons voordeel is. We zagen dat Agamben in zijn filosofie uitkwam bij de anarchie, en dat is vooral de anarchie van de kapitalistische economie. Elke crisis, en dus wellicht ook elke kritiek, wordt als moment binnen dit anarchisme opgenomen en gesmoord.

We blijven dus aangewezen op het denken van een begin en einde voorbij deze anarchie, van een anarchie voorbij de anarchie. De archè van de metafysica of van de archeologie à la Foucault hebben we nodig om een nieuwe ruimte vrij te leggen waarbinnen we kunnen denken en leven. Binnen die ruimte zullen we hopelijk met enige tevredenheid kunnen terugkijken op onze obsessies en misverstanden.

Afbeeldingsresultaat voor dode bever

 Moeder en dochter vinden een dode bever en zijn zichtbaar tevreden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten