Parallellen zijn mooi maar hebben ook iets tragisch. Vandaar ons verlangen om te kunnen overspringen van de ene naar de andere lijn. Van twee walletjes eten, dat doen wij het liefst. Tegelijk moet de parallel in zijn zuiverheid worden bewaard. Een van mijn beste vrienden trok altijd zijn snelbinders parallel voor hij ging fietsen.
Je kunt natuurlijk ook parallel zijn met zo'n vriend. Hij koos destijds bèta, ik alfa. En door een wonderlijk toeval troffen we elkaar laatst met synchroniciteit als aanleiding, een leerling van mij maakte er een werkstuk over en had mijn vriend geconsulteerd. Wat heet, wonderlijk toeval. Zo'n wonder is het misschien niet als je er patronen in kunt ontdekken. Patronen die je ook nog eens kunt gebruiken.
Daarmee komen we op het thema terug dat ik naar aanleiding van Agamben besprak, in een vorige blog over zijn recente boek. Gebruiken kun je zowat alles, maar dan is het liefst een object dat door dat gebruik instrument wordt, en zodoende ingeschakeld in de causale orde. De orde van gevolg en oorzaak. Niet zo bij Agamben, die Aristoteles wil volgen en tegelijk ontregelen via die term gebruik. Denk bijvoorbeeld aan de uitdrukking 'een orakel raadplegen'. De Grieken gebruikten daarvoor de term 'gebruiken', 'chraomai', waarbij datgene wat je gebruikt ook nog eens niet in de naamval van het lijdend voorwerp staat. Het orakel staat in de dativus, een naamval die van alles kan uitdrukken, maar waardoor toch de orde van subject en object wordt gecompliceerd. Het orakel zegt ons iets, al weten we niet wat.
Een voorbeeld uit mijn leven is een opstel van een andere leerling, die enkele weken geleden onverwacht overleed aan een hersenvliesontsteking. Enkele maanden eerder had ze bij mij een opstel ingeleverd over hoe de Grieken dachten over het hiernamaals. Zelf zag ze weinig in de onderwereld, die min of meer ook model staat voor de christelijke visie op de hel. Nova (zo heette mijn leerling) geloofde wel in een wereld na de dood, waar zielen verblijven. Ze kunnen tekens sturen, bijvoorbeeld de betekenisvolle verschijning van een vogel. Je kunt je voorstellen dat deze gedachte een nieuwe, toegespitste betekenis krijgt nu ze zelf onverwacht is overleden. We gebruiken haar opstel als troost.
Er zijn dus misschien parallelle werelden, en misschien heeft de idee van parallelle universa betekenis. Misschien kun je af en toe overstappen van de ene wereld naar de andere, bijvoorbeeld doordat je verschijningen 'gebruikt' als tekens. Bij parallelle universa zitten we meteen in de natuurkunde, en met mijn beschouwingen in de alinea's hiervoor lijk ik de begrenzingen van de natuurkunde op een ontoelaatbare wijze te overschrijden. Mijn rechtvaardiging zou zijn dat we de natuurkunde altijd op een of andere manier gebruiken. In dat gebruik zit de overschrijding ingebakken. Veel natuurkunde is zelfs grotendeels zelf factor van die overschrijding. Ze neemt de vorm aan van techniek, we willen niet per se weten hoe de natuur werkt, maar hoe we die kunnen beheersen en inzetten, en tegelijk gaat die techniek ons beheersen. Er is nog steeds gebruik, al is steeds minder duidelijk van wat door wie.
In nog sterkere mate kun je het gevoel van overschrijding hebben bij wiskunde. Het is een wetenschap die zo min mogelijk afhangt van externe gegevens. Je kunt wiskunde voor van alles en nog wat gebruiken, maar dat roept tegelijk de vraag op wat die wiskunde zelf is. Ik kwam op deze gedachte al wandelend met mijn vriend, wiens getalenteerde zoon een onderzoek doet naar de grondslagen van de wiskunde. Het is niet direct een onderwerp waar je veel mensen warm voor kunt maken, maar voor een platonist als ik is het in elk geval een onvermijdelijk onderwerp. Ik denk meteen aan Plato's uitleg van de idee in zijn Zevende brief, aan de hand van de vraag wat een cirkel is. Volgens Agamben zegt Plato daar dat je 'het ding zelf', dat wil zeggen de idee, nodig hebt om het ding te begrijpen (zie ook deze blog). Je komt zodoende terecht in een tautologie, een onbewijsbare aanname die misschien wel de grondslag is van de filosofie en - voorzover de cirkel een goed voorbeeld (paradeigma) is van de wiskunde. Een grondslag kan ook alleen maar een grondslag zijn als die zelf niet meer op iets nog basalers kan worden gebaseerd.
Het probleem van vragen zoals die naar de grondslag van de wiskunde is dat je geen beroep meer kunt doen op externe gegevens, zoals de waarneming. In gesprek met mijn vriend kwam dat naar boven toen we het hadden over zijn andere zoon. Die is ook onderzoeker, ik weet niet precies in wat, maar gelooft - als ik het goed weergeef - dat gegevens alleen maar betrouwbaar zijn als ze uit de waarneming komen. Er is zodoende aanleiding voor allerlei spannende gesprekken. De koppeling van de ideeën aan de waarnemingen was overigens ook de inzet van de tournure van Plato in Timaeus, die we verkend hadden met Agamben rond het begrip chora (zie deze blog). Chora is de ruimte of plaats die we nodig hebben om kennis door ideeën en kennis door waarnemingen met elkaar te laten communiceren. Precies wat ik me zo voorstel dat aan de kersttafel bij mijn vriend en zijn zonen kan gebeuren.
We drijven af van onze inzet, de parallelle universa. Met enige reden, dat wel. Het lijkt erop dat de ene wereld de vraag naar de andere wereld oproept. Het is niet zeker of de filosofie een positie kan vertegenwoordigen vanwaar we meerdere werelden kunnen overzien en de communicatie ertussen op gang brengen. Agamben stelt zich op de positie dat filosofie zelf de literatuur oproept. Filosofie begrijpt de taal maar kan de waarheid ervan niet onder begrip brengen, literatuur zegt de waarheid maar begrijpt deze niet. Ongetwijfeld ook uit gebrek aan wiskundig talent beweeg ik me bij mijn kwesties ook langs en tussen deze parallellen, filosofie en literatuur.
Toch kun je in de literatuur ook de problematiek van de parallelle werelden tegenkomen. Het gaat dan meestal om een sterk vereenvoudigde versie van complexe natuurkundige theorieën. In sciencefiction worden werelden gepresenteerd met andere natuurkundige wetten dan de ons bekende, of waarin sommige bekende wetten in veel grotere mate technisch beheersbaar zijn gemaakt, en waar vervolgens alles alsnog lekker uit de hand loopt.
Wat ik afgelopen week las was geen sciencefiction maar een detective, Schilf (vertaald als Vrije val) geschreven door Juli Zeh, die we verder vooral kennen van literaire romans. Je kunt dus zoiets als een literaire detective verwachten, een duidelijke plot met mooie poëtische zinnen ertussendoor. Dat maakt het meteen weer nogal kitsch, maar dat hoort ook wel bij de essentie van de roman. De detective is in zekere zin geen subgenre van de roman, maar het paradigma van de roman als zodanig, zou ik wel durven te stellen. Er is duidelijk een positie waarbinnen de diverse stemmen, personages, werelden, worden verenigd. Deze positie wordt belichaamd in de inspecteur, en voorzover elk lichaam het bewustzijn ook weer splijt en confronteert met zijn sterfelijkheid, meeneemt in een 'vrije val'. Een ander effect van die belichaming is dat - anders dan in sciencefiction - alles zich afspeelt in een vertrouwde omgeving, met gewone herkenbare, 'menselijke' mensen.
Het is nog niet meteen inzichtelijk hoe een abstract klinkende kwestie als de parallelle werelden in zo'n detective kan opkomen. Zeh doet dit door de natuurkundige theorieën te verdelen over twee vrienden, allebei natuurkundige onderzoekers. De sleutel tot de oplossing van de moord verschijnt niet voor niets in een discussie tussen deze onderzoekers. Die discussie is zogezegd de chora, de plaats of ruimte waar ideeën en waarnemingen met elkaar kunnen communiceren. Ik mag natuurlijk niets verklappen over deze sleutel en houd het expres een beetje vaag. Laten we het erop houden dat de onderneming om binnen slechts een enkele wereld te leven bij voorbaat tot mislukken gedoemd is.
In onze taal en onze voorstellingen maken we altijd gebruik van de andere wereld, of we dat nu willen toegeven of niet. Daarbij komt de hele idee van schuld en geweten wel onder druk te staan, en daarmee de hele ethiek van de rechtspraak. Deze druk wordt belichaamd in het 'vogelei' van de commissaris, zoals hij zijn hersentumor noemt, die hem dwingt tot haast en zijn denkvermogen permanent dreigt te benevelen. Overigens is het interessant dat de vogels (hier dus met dat vogelei) steeds op een of andere manier opduiken als het om andere werelden gaat. Zeh zet die vogels op een schijnbaar onnadrukkelijke manier in, waardoor we misschien (ook volgens de blurb) aan Hitchcock denken. (Over die combinatie van onnadrukkelijk, onbewust met de vogels van Hitchcock, zie ook deze blog.)
Het enge aan de idee van parallelle werelden is dat alles wat mogelijk is ook gerealiseerd is. (Ik denk terug aan de reactie van mijn dochter Noraly op mijn vorige blog, het is oneindigheid wat eng is, meer dan de dood.) Er is dan geen controle meer. Daarmee dreigt ook de quantummechanica zijn morele betekenis te verliezen. De vriend van hoofdpersoon Sebastian zegt dat er een waarnemer nodig is om toe te zien op de wereld zodat ze zo kan bestaan als ze is. Op zo'n moment komt de kat van Schrödinger meestal in het gesprek. De waarnemer kan niet meer vaststellen of de kat in de experimentele doos dood of levend is, en dus is de kat tot de waarneming dood én levend.
Het gaat hier zeker ook om een belangrijk probleem voor Agamben. Een wereld of samenstel van werelden waarin alle mogelijkheden gerealiseerd zijn is onmenselijk. Zijn ethiek is gericht op het redden van mogelijkheden die niet volledig worden omgezet in realiseringen, en in laatste instantie is het 'onrealiseerbare' de garantie dat we niet volledig zijn overgeleverd aan de horror van de parallelle universa. We zagen dat Agamben via een riskante interpretatie van Aristoteles zijn reddingspoging baseert op een (onbedoelde) werking van het begrip chora van Plato.
Maar onmenselijk of niet, de idee van een enkele wereld zonder parallellen blijft een wensdroom met evenzeer onwenselijke consequenties. De mens kan niet meer ontsnappen, deze wereld is alles wat hij heeft. Hij blijft opgezadeld zitten met een God die hem straft of een dode God die de mens overlevert aan zijn eigen geweten. Laat dit nu precies de opzet zijn van commissaris Schilf in de roman van Zeh. Hij heeft meer vertrouwen in het geweten dan in de rechtsinstituties. Hij neemt zelf de rol op zich van observator die alle schijnbaar onbetekenende waarneminkjes met elkaar verbindt en toeleidt naar het schuldgevoel van de schuldige. Dat lukt ook uitstekend, ware het niet dat....
We begrijpen nu misschien ook beter waarom Agamben via Timaeus van Plato uitkomt bij de theologie. Als de parallelle universa vreselijk zijn, en de beschuldiging binnen een wereld zonder ontsnappingsmogelijkheden al even vreselijk, dan moeten we aannemen dat deze wereld een wereld-in is, een wereld in 'God'.
In de roman wordt deze 'God' misschien gerepresenteerd door het kind, via het kind. Als Oskar zijn vriend Sebastian voorstelt om samen te vluchten (zodat Sebastian zijn arrestatie wegens moord kan ontlopen), moet Sebastian denken aan zijn zoon Liam:
'Wenn ich Liam ansehe', sagt er, 'ist es unmöglich, etwas zu bereuen.'
'Nicht einmal mir geht das anders', sagt Oskar. 'Die Vergangenheit ist geizig. Sie gibt nichts wieder her. Vor allem keine Entscheidungen.' (282)
En dan dat gebaar van Oskar, dat misschien iets anders aankondigt dan orwelliaanse double speak, een gebaar bijna uit een andere wereld, een parallelle wereld:
In Oskars Hosentasche findet sich ein Stofftaschentuch. Er trocknet Sebastian Augen und Wangen, dann schiebt er ihn von sich und bringt ihn in die Senkrechte zurück.