donderdag 13 augustus 2015

Het getuigenis van Agamben over Auschwitz

Mijn held Giorgio Agamben is in 1942 geboren en heeft niet in Auschwitz gezeten. Het is dus merkwaardig dat hij maar over die gebeurtenis blijft schrijven. Over Auschwitz schrijven doe je niet, niet meer. Iedereen weet zo onderhand wel wat er gebeurd is, zeker de intellectuelen. Dat Agamben filosoof is, doet dat ertoe? Niemand begrijpt wat er gebeurd is, en dat hoort ook zo. Toch? Is niet elke vorm van begrijpen verdacht, een affront van de overlevenden en nabestaanden?

Nu zou Agamben deze vraag weer kunnen keren tegen zijn held, de Italiaans-Joodse schrijver Primo Levi. Die heeft Auschwitz weliswaar wel meegemaakt, en uiteraard staat het hem vrij te schrijven over zijn ervaringen. Maar zelfs Levi schrijft over anderen, en wel in termen van getuigenis. Nu komen we terecht in een schimmig gebied: Agamben die nadenkt over de literatuur van Levi die schrijft over getuigenis. Wat blijft er nog over van Auschwitz? Steeds minder, steeds schimmiger...

Misschien had die SS'er wel gelijk die tegen de kampbewoners zei dat de SS'ers hoe dan ook zouden winnen. Want de bewoners zouden het niet overleven. En als ze het toch zouden overleven, dan zou niemand hen geloven, want wat daar gebeurde was te ongeloofwaardig. Inmiddels kunnen we toevoegen: niemand interesseert het nog. En zo werden de overlevenden in een tang genomen. Een aantal praatte uitvoerig, een aantal deed er volledig het zwijgen toe. Het maakte niet uit. En inmiddels behoort Auschwitz tot het verleden. Want er wordt overal in de wereld weer gevoetbald. Een Vergangenheitsbewältigung overigens waarmee de bewakers en de door hen geselecteerde gevangenen al waren begonnen, toen ze in Auschwitz zelf voetbalpartijen organiseerden, best een vrolijke boel.

In een voormalige DDR-gevangenis die we in Dresden bezochten werd een spreuk van de Oud-Griekse dichter Theognis (550 v.Chr.) geciteerd:
Unmöglich ist's, das Geschehene ungeschehen zu machen. Doch um das, was kommt, kümm're dich mit Bedacht!

Vooral in die context, het gevangenismonument, vond ik dat merkwaardig. Ik kon het alleen rijmen als ik bedacht dat det het verleden niet voorbij is. Je bezoekt die gevangenis niet alleen om te voorkomen dat zoiets weer gebeurt. Daarvoor is het te laat, het gebeurt al voortdurend.

Maar nog in een andere zin vraagt dat verleden onze aandacht, en dat heb ik moeten vernemen van Agamben. Via Agamben, die het weer van Levi heeft. En diezelfde Levi zegt: 'De muzelman is de complete getuige.' De 'muzelmannen', dat waren de kampbewoners die door honger, kou en alle andere ellende in een ander stadium waren geraakt. Ze gaven nergens meer om en liepen als zombies rond. De overige kampbewoners interesseerden zich niet meer voor hen, want ze konden alleen maar over eten praten. Het waren de muzelmannen naar wie Levi verwijst met de titel van zijn boek: 'Is dit een mens?'

Retorische vraag, denk je dan. Natuurlijk was die muzelman een mens. Want de belangrijkste modellen om na te denken over de mens zijn de biologie en de ethiek. In biologisch opzicht was de muzelman een mens, en in ethisch opzicht natuurlijk ook, vanwege zijn en onze waardigheid. 'Würde ist kein Konjunktiv', stond er in Dresden op een poster van de kerk, het is niet iets wat er al dan niet is, als mogelijkheid. Maar goed, wie Agambens Homo sacer heeft gelezen is vertrouwd met het onderscheid tussen bios, het politiek betekenisvolle en georganiseerde leven, en zoè, het leven zonder meer. De kampbewoners hadden nauwelijks bios en alleen maar zoè. Bij de muzelmannen was deze reductie tot het uiterste doorgevoerd, als laatste voorstadium voor de dood. De waardigheid is daarmee van zijn vanzelfsprekendheid ontdaan en daarmee ook het schijnbaar retorische karakter van Levi's vraag. Nee, dit is geen mens, de muzelman heeft geen waardigheid. Ook uit reacties van de bevrijders blijkt dat. Ze filmden de overlevenden en de stapels lijken. Maar bij de muzelmannen zwenkte de camera snel weg. De muzelman is een Gorgo, een wezen zonder gezicht waarnaar je niet moet kijken, want dan verander je in steen.

Dit is geen mens, dus, die muzelman. Waarom zouden we hem dan toch moeten zien als de complete getuige? Dat is de belangrijkste vraag die Levi oproept en die Agamben al denkend probeert op te pakken. Het belang van het denken heeft ongetwijfeld ook te maken met de status van de uitzondering. Waar de antropologie en de ethiek zich graag concentreren op het algemene, om van daaruit het unieke beter te begrijpen, draait Agamben het om. Filosofie is de veralgemenisering van de uitzonderingstoestand.

Die heeft hij niet van zichzelf, maar van de nazistische rechtsgeleerde Carl Schmitt, die stelde dat we in ons denken over recht en politiek de grondbegrippen hebben ontleend aan de christelijke theologie. Soevereiniteit bijvoorbeeld, stelde Schmitt, is datgene waarover in de uitzonderingstoestand wordt beslist, wanneer alle rechtsregels en politieke structuren zijn weggevallen. Vanuit de soevereiniteit worden die regels weer opgebouwd.

Zo dus kun je ook de vraag wat een mens is bepalen vanuit de uitzonderingstoestand, en dat is de muzelman. Wanneer de muzelman de on-mens is, kunnen we vanuit zijn toestand beter begrijpen wat de mens is. Het probleem is echter dat de muzelman ons niet van mens tot mens kan uitleggen wat hij ervaart. Het denken moet daarom een denken van getuigenis worden. We moeten een antwoord vinden op de vraag hoe we kunnen spreken in naam van de muzelman. Welnu, ook hier voltrekt Agamben - of liever Levi - zoiets als een omkering. De structuur van het getuigenis leiden we af uit de muzelman zelf. Dat is dan de betekenis van de uitspraak dat hij de volledige getuige is. In plaats van te zeggen dat zijn getuigenis onmogelijk en ongeloofwaardig, dus zinloos is, kunnen we beter zeggen: juist dat maakt de getuigenis zinvol en compleet. Want iedereen kan begrijpen dat juist bij de muzelman het getuigen alleen maar zo kan, onmogelijk, en dan kunnen we bij de gewone, alledaagse mensen des te beter begrijpen waarom ook daar noodzakelijk die onmogelijkheid er deel van uitmaakt.

Maar waarom zou je dat doen? Heeft Agamben in een later boek niet afdoende duidelijk gemaakt dat de subjectiviteit naar het model van Kant eigenlijk berust op een misverstand met een lange voorgeschiedenis, dat het ik niet autonoom is maar zich laat leiden door plicht en wil in wederzijdse verwijzing, de plicht om te willen en de wil om de plicht te volgen? En dat hij de filosofie graag van die structuur wil bevrijden?

Je zou kunnen zeggen dat juist de muzelman ons van die structuur bevrijdt. Hij wil niets meer, hij hoeft niets meer. Hij is geen subject, geen 'animal' maar eerder een plant. We kunnen via Levi beter begrijpen wat er gebeurde in Auschwitz, met name wat het betekent om te getuigen, voorbij de gearchiveerde data, wat een nieuw licht werpt op die data, op datgene wat we gewoonlijk aanduiden met 'geschiedenis'. Het getuigen maakt noodzakelijk deel uit van geschiedenis, is er misschien wel het fundament van.

Maar een ethiek, zoals Agamben zijn ambitie typeert, een Ethica more Auschwitz demonstrata? Die lijkt toch bij hem voornamelijk te bestaan uit de weerlegging van alle bestaande ethische modellen op basis van het getuigenis van Levi (en via hem van de muzelman). Uiteindelijk komt Agamben, na een serie meesterlijke beschouwingen over subjectiviteit en voortbouwend op Foucault, uit bij het begrip 'rest'. 'Wat er blijft van Auschwitz', zoals zijn titel luidt, is een ethiek waarin het archief en het ongearchiveerde, het onarchiveerbare, niet ondergeschikt worden gemaakt aan een doel of einde, een telos in goed Grieks, maar aan een rest.

De bijbelse lezer herkent dit begrip onmiddellijk: alleen een rest zal worden gered, zoals de profeten zeggen. Wat betekent zo'n profetie wanneer je hem niet opvat als een telos? Hier grijpt Agamben terug op zijn Paulus-boek, 'De tijd die resteert', waarin hij de Romeinenbrief presenteert als een messiaans document:
Schliesslich erweist sich der Rest als soteriologische Maschine, die das Heil jenes Ganzen ermöglicht, dessen Teilung und Verlust er doch bezeichnet hatte (Röm. 11,26: "und so wird ganz Israel gerettet werden").
Heel Israël, het hopeloos verdeelde volk, het hele Christendom, dat hopeloos verdeeld was tussen besnedenen en onbesnedenen, enzovoorts. Een universaliteit die zich uitsluitend vertoont in verdelingen. Geen optelsom van al die delen, maar wat van die verdelingen overblijft, wat er tussen die verdelingen resteert.

Het enige dat overblijft van ons getuigenis en ons niet-getuigenis van de muzelman is de muzelman zelf. Dat wil zeggen: de onmogelijkheid om getuigenis af te leggen, maar dan niet opgevat als 'privatie' maar als rest.

Misschien zit daar ook de reden, in die afwijzing van het privatieve spreken, dat Agamben zich hier niet uiteenzet met het begrip restance van Derrida, het zelfs ongenoemd laat. Derrida bedoelde met zijn neologisme dat de rest altijd een résistance is, weerstand tegen herhaalbaarheid, zin, referentie. Misschien zou je met Derrida in je achterhoofd Agamben de vraag kunnen stellen wat het betekent dat Levi literatuur schrijft, een vraag waar Agamben nauwelijks op ingaat, behalve zijdelings rond de kwestie van het ik, de auteur en de auctor. In die zin is het een groot geluk dat we beschikken over een auteur die tegelijk bemiddelt tussen de model-getuige (de muzelman), en de lezer die een mens is in de zin dat hij de muzelman overleeft, hem heeft aangekeken en al dan niet versteend is geraakt.

De positieve gezindheid van Agamben is riskant. We dreigen via zijn verwijzing naar de muzelman terecht te komen in wat hij afwijst. We moeten iets in onszelf overwinnen om over Auschwitz te lezen, en het aanhoren van het getuigenis lijkt noodzakelijk voor wie nog over ethiek wil praten, het lijkt een plicht.

Misschien vandaar dat Agamben zijn overdenkingen besluit met iets dat nog onmogelijker is dan de onmogelijkheid zelf. Was het onmogelijk om de muzelman zelf aan het woord te laten, nog onmogelijker is het om hem alsnog aan het woord te laten. Hebben we te maken met een mens die zijn herinneringen vertelt? Een getuige? Een illustratie bij de filosofische hypothesen van Agamben? Of een rest van de rest, waarmee de rest alsnog in een negatieve operatie wordt betrokken en voor onze ogen in de lucht oplost, tot glorie en tevredenheid van de SS'er die het al had aangekondigd?

Of een dialoog tussen Agambens rest en Derrida's restance zin heeft weet ik niet, want de zin zelf verliest elke evidentie wanneer je het hebt over Auschwitz, of  'Auschwitz'. Ook staat buiten kijf dat het bij die rest nog steeds gaat om redding, om een messianisme zonder gloria, een 'messianisme sans messias', zoals Derrida zegt.

Een andere kwestie die ik in mij vorige blog had opgeworpen betreft de lezer. Daarover heeft Agamben me nu meer duidelijkheid gegeven. De getuige is de 'auctor', iemand die 'iets tot zijn brengt', zoals de taalwetenschapper Benveniste heeft uitgelegd. Het zijn wordt hierin al verondersteld, de antieken geloofden niet in een 'creatio ex nihilo'. De muzelman is dus in zoverre de volledige getuige dat hij het getuigenis van een overlevende nodig heeft. Iets kan perfect zijn, maar tegelijk aangewezen zijn op de ander om perfect te zijn. Zo heeft de auteur zijn lezer nodig als 'mede-auteur'. Ik kan niet meer ontkennen dat ik aan het schrijven ben, als lezer.

Misschien is het daarom ook dat ik Agambens antieke ontologie niet anders kan dan relateren aan de 'hantologie' van Derrida, zijn schriftelijke metamorfose van de ontologie volgens welke je de muzelman zou kunnen ervaren niet als een gearchiveerde referent, maar als een spook, een halfwezen dat zich beweegt tussen zijn en niet-zijn. Misschien is die muzelman wel de uitvinding van de nazi's om te getuigen van hun verlegenheid in kwesties van leven en dood. Misschien is het wel onze eigen uitvinding, als hij niet bestond hadden we hem moeten uitvinden, als spook dat ons opschrikt uit onze rust, als spook van onze plicht en onze wil, die blijven opduiken wanneer we het hebben over ethiek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten