Mikhaïl Epstein, The Transformative Humanities - A Manifesto, Bloomsbury Acad., 2012
Het boek kreeg ik van Manon de Courten, die promoveerde op de sofiologie van de Russische filosoof Solovjov. We maakten, met onder anderen Evert van der Zweerde en Pauline Schrooyen, deel uit van een onderzoeksproject over die filosoof. Epstein sluit bij de thematiek aan. Maar in dit boek noemt hij Solovjov niet en brengt hij de Russische traditie binnen via Bachtin.
Typisch voor de sofiologie is een sterke nadruk op synthese. De wetenschappelijke '-logieën' hebben meestal een voorkeur voor de analytische beweging. Je kunt hieraan ook tegenwicht bieden door aan te sluiten bij de westerse grote synthesen, hetgeen Epstein ook doet, net als Bachtin overigens. De lezer hoeft dus niet bang te zijn dat hij wordt meegesleurd in conservatief nationalisme. Als Russen zich richtten op het westen wendden ze zich vanzelf naar de toekomst. Epstein kwam in Moskou in de jaren zestig in aanraking met de filosofie van Bachtin en kreeg zo een alternatief in handen voor het marxisme. Later verhuisde hij naar de Verenigde Staten en maakte daar kennis met alle hoofdstromingen van de filosofie. Bachtin had daar al min of meer de rol gespeeld van grote ideoloog met een positief alternatief voor de deconstructie. Epstein kon daar dus gewoon instappen en bracht met zijn kennis van de Russen uiteraard een surplus mee.
Leuk is dat Epstein zijn filosofie de vorm geeft van een 'manifest'. Daarmee sluit hij aan bij de avantgarde in Rusland en elders die een eeuw geleden afrekende met het burgerlijk humanisme en het startsein gaf voor niet alleen de revolutie maar ook voor vernieuwingen in de cultuurwetenschappen, met name de semiotiek. Niets was de opstellers van die manifesten groot genoeg. De burgerlijke cultuur moest volledig overboord en de hele samenleving moest vanaf het nulpunt opnieuw worden ingericht, inclusief de natuur. Die bewegingen liepen uit op Auschwitz en Hiroshima.
Het vereist dus nogal wat lef om opnieuw met een manifest te komen. Het modernisme is door allerlei filosofen met de grond gelijk gemaakt en we hebben weer een hoop bescheidenheid geleerd. Derrida is het culminatiepunt van deze hyperkritiek op het modernisme. Toch zie je tegenwoordig denkers die Derrida serieus nemen maar hem een positief zetje geven. Wie Derrida goed leest weet dat deze zelf enorm toekomstgericht was, toekomst niet gedacht als expansie van het heden (futur) maar als dat wat vanuit de ander en het andere op ons toekomt (avenir).
Op een punt kun je Epstein heel goed vergelijken met Agamben. Beide denkers rekenen af met de neiging tot pessimisme bij de deconstructivisten en stellen het begrip 'mogelijkheid' centraal. Toekomst houdt voor Epstein in dat je mogelijkheden ontwerpt zodat die zich kunnen verspreiden. Hij is dus een constructivist, mits je voor ogen houdt dat constructies geen gemaakte realiteiten zijn maar mogelijkheden voor iets dat kan gebeuren, maar eventueel ook niet gebeurt. Ook bij Agamben draait de toekomst om mogelijkheden. Niet elke mogelijkheid wordt noodzakelijk gerealiseerd. Sterker nog: realiseringen kunnen met behulp van het denken worden omgezet in mogelijkheden. Van de deconstructie erven beide denkers het respect voor pluraliteit en het niet-dwingende.
Je zou ook van vrijheid kunnen spreken als een belangrijk richtpunt in beider filosofie, in de zin dat het subject niet als identiteit wordt gedacht maar als verhouding van een zelf tot zichzelf. Deze verhouding wordt door geen enkele uiterlijkheid opgeheven en blijft dus wezenlijk onvervreemdbaar.
Voor mij is de filosofie van Epstein zeer aantrekkelijk, omdat hij auteurs en benaderingen met elkaar verbindt waarin ik me heb verdiept maar die voor mij altijd losse episodes van mijn studieus leven zijn gebleven: Bachtin, Derrida, Deleuze, possibilisme. Daarnaast kan ik erg genieten van de vrije manier waarop Epstein omgaat met deze filosofie. Bij hem staat niet de tekstinterpretatie voorop maar het creatieve denken. Hij gebruikt deze filosofen zeer selectief, soms nogal oppervlakkig, maar meestal in de geest van deze filosofen zelf. Ook Bachtin was niet erg geïnteresseerd in tekstinterpretatie, hij zoomde in op bepaalde structuren bij Rabelais en Dostojevski en zag ze als 'embryonic beginnings' voor een vernieuwing van de menswetenschappen. Derrida was er meer aan gelegen recht te doen aan teksten en auteurs, maar dat recht vatte hij uitsluitend op als deconstructie zodat ook hij afstand nam van de integriteit van een auteursvisie zoals wij die doorgaans opvatten.
Wat, behalve het possibilisme, maakt Epsteins filosofie voor mij de moeite waard? En waar zit voor mij het voornaamste obstakel, de grootste provocatie?
Het interessantste van zijn filosofie vind ik dat hij de Russische erfenis vertaalt in de termen van de westerse filosofie. Hij doet dat zoals gezegd niet rechtstreeks, maar ontkomt daar toch niet aan door niet alleen van wijsheid te spreken maar ook van Sofia. Toen ik zelf ooit over de waarde van die traditie nadacht kwam ik uit bij het begrip 'extension', vaag beseffend dat dit een belangrijk begrip bij Descartes is. Door heel het boek van Epstein duikt voortdurend het ethos van expansie, proliferatie, groei en rijkdom op. Sofiologie betekent dat bestaande aanzetten in wetenschap, filosofie en kunst worden verbonden. De kleine logoi spermatikoi worden in elk cultuurgebied aangebracht en denken houdt in dat we ons totaal in die zee onderdompelen.
Met mijn verwijzing naar Descartes raak ik meteen ook aan de grootste provocatie die Epstein voor mij in petto heeft. Zoekt Descartes nog naar een verbinding tussen geest en lichaam, bij Epstein wordt het denken volledig van het lichaam losgekoppeld. Het lichaam wordt volledig gereduceerd tot informatie en verdwijnt als zodanig. Het lichaam kan weliswaar vanuit de informatiestromen (op termijn) volledig worden gereconstrueerd. Denk aan Ray Kurzweil die de gegevens van zijn overleden vader verzamelde om zijn leven te herscheppen en aan Fjodorov die in die reconstructie de grootste morele opgave voor de mensheid zag. Maar alle thema's bij geestverwanten zoals Deleuze, Agamben en Sloterdijk die betrekking hebben op gebrekkigheid, fouten maken, sterven en ook de kracht van het lichaam ontbreken bij Epstein. Hij kan al deze zaken niet gebruiken voor zijn positieve ethos.
Gaat het om verdringing? Een verdringing die kenmerkend is voor de hele Russische sofiologie? Misschien verheldert hier het offerbegrip een en ander, dat Epstein mede onder verwijzing naar Girard invoert om uit te leggen dat de schrijver van de tekst plaatsmaakt voor de betekenissen die hij creëert. Het gaat hier om de grondfiguur van de metafysica en ethiek. Waar betekenissen worden gecreëerd offert de schrijver/ schepper zich op.
We kunnen nu binnen het positieve ethos blijven door het offer te omarmen, het te zien als een prachtige realiteit. Dan hoeven we het er verder niet over te hebben. Wat ik zag als verdringing was in werkelijkheid een volgehouden offertheologie in het kader van een heilseconomie. Het offer is investering, het lichaam komt sterker en volmaakter terug als het eenmaal is omgezet in informatie.
Een van de sterkste passages van Epstein houdt verband met deze verdwijning van het lichaam, schijnbaar restloos. Hij wijst op de traumatische aspecten van de stalinistische cultuur maar ook van de Amerikaanse mediacultuur. Het lichaam is door de valse informatiestromen zo gevoelloos geworden dat het verdwijnt of alleen nog opduikt in zijn kreupele varianten, en bij Deleuze en Guattari als 'orgaanloos lichaam'. Maar Epstein ziet daar geen mogelijkheid tot verzet in. Verzet tegen de valse informatie kan alleen plaatsvinden wanneer we de restanten van het menselijk lichaam weer verzamelen met behulp van de techniek, de menselijkheid inclusief het lichaam herstellen en verbeteren.
Hier trek ik vooralsnog de lijn tussen Epstein en Derrida/Agamben. Bij de laatste twee zie je meer aandacht voor de rest, de rest die wordt afgescheiden bij elke poging tot humanisering. Een politiek van humanisering kan alleen maar slagen wanneer ze een rest afscheidt die binnen deze politieke gemeenschap geen betekenis heeft, zoals de kampbewoners en de sans-papiers. Uitgaande van deze rest moeten we de verhouding tussen existentie en offer opnieuw doordenken.
Ik noemde dit aspect bij Epstein een provocatie. Het zou interessant zijn zijn filosofie op dit punt te vergelijken met Levinas, die een sterke gemeenschap voorstaat die precies is geïnspireerd door zijn radicale ethiek. Ook Levinas' denken is voor mij provocatief, een filosofie waarnaar je steeds terugkeert, zoals ook Derrida dat bleef doen, en op zijn manier Agamben. Je rekent ermee af, maar op een bepaalde manier laat de wereld zich erin meeslepen, in die koppeling van radicale humanistische ethiek en sterke gemeenschap die lak heeft aan trauma's, die heel goed heeft begrepen dat de ultieme kwetsbaarheid van de mens complementair is aan de nietsontziende razernij van de politieke economie en de techniek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten