Laatst hoorde ik René ten Bos op de radio uitleggen dat al zijn boeken gaan over transparantie. We streven naar transparantie maar dat lukt niet. Het duidelijkst was dat in zijn boek over bureaucratie. Ook in zijn boek over het antropoceen komt dat motief al snel aan de oppervlakte. Hier krijgt het ook een sterk morele kleur. Als je transparantie nastreeft dan ben je eigenlijk al verkeerd bezig. Het is dus goed om te dwalen, om de zaken te zien als een zone zonder scherpe randjes, zoals in de film Stalker van Tarkovski.
Alleen lijkt het me nogal moeilijk om te dwalen als je in een trein zit waarvan je de reis al geboekt hebt. Ten Bos schrijft een deel van zijn boek in de Trans-Siberië Express, onderweg naar Harbin en Vladivostok. Maar tegelijk is dat een goede reden om het boek te lezen. Zo kun je erachter komen in welke zin de treinreis toch een vorm van dwalen is en waarom we naar Harbin moeten.
In de eerste boeken van Ten Bos dacht ik dat hij min of meer alles zelf verzon. Ergens nam ik de afslag Agamben en zag hoezeer Ten Bos hem had gevolgd. Hetzelfde zou ik nu kunnen doen met Michel Serres, de held die ook al het oriëntatiepunt voor Ten Bos was in Water. Blindelings volgen past een filosoof niet, dus hij moet hier en daar iets tegenspreken. Ook komt Ten Bos uiteindelijk met een konijn uit de hoed dat hij leent van een andere filosoof, Timothy Morton.
Dat konijn is subscendentie. Hier zou je - in de stijl van bijvoorbeeld Agamben - de theologie in kunnen duiken. Want subscendentie is de oude theologische term voor de vleeswording van Jezus Christus: 'We moeten net als Hij in omgekeerde richting durven opheffen, niet naar een steeds schonere ziel of geest, maar juist in de richting van het vlees.' (p.161) Je zou dus ook van incarnatie kunnen spreken, en dan beland je in het spoor van bijvoorbeeld Nancy, die deze term opnieuw overdenkt in zijn deconstructie van het christendom.
Maar het spoor volgen, dat doet Ten Bos al, in zijn Trans-Siberië Express. Dat spoor symboliseert de transparantie, de reeds geboekte reis met een heldere eindbestemming. Zou je hier subscenderen, dan zou je bijvoorbeeld de taiga's kunnen intrekken, met hun verveling en horror. Ten Bos schrikt er op het laatste moment voor terug, een dramatische geste die hij op zijn eerste bladzijdes echter al aangekondigd had, zodat we te maken hebben met een soort omgekeerde dramatische ironie. Bij die figuur gaat het er meestal om dat de toeschouwer al iets weet wat het personage nog niet weet. Hier weet de schrijver al iets wat de toeschouwer niet weet. We kunnen ook spreken van een prolepsis of een flash forward.
Volgen we de reis terug, dan zien we een dergelijke prolepsis al in het boek van Ten Bos over het dier. Daar sprak hij zich uit tegen management en reservaten. Dat doet hij in dit boek ook weer. Maar het alternatief is blijkbaar erger, dwalen in de taiga's als voer voor de tijgers. We kunnen dan toch maar beter in de trein blijven zitten. Je moet dan overstappen in Vladivostok en voor 240 euro bijbetaling kun je naar Harbin, de hoofdstad van Mantsjoerije met zijn tijgerreservaat en fokprogramma's.
Je zou hierna weer Het leven van Pi kunnen lezen of kijken, met zijn overtuigende argumenten voor dierentuinen in het belang van de dieren en het soortbehoud. Zelfs als het misgaat ben je nog niet persé aangewezen op vechten maar kun je zoeken naar vriendschap met de tijger.
Het dwalen heeft nu een duidelijk doel. Niet vechten met de natuur maar zoeken naar een goede verstandhouding. Ten Bos heeft weliswaar zijn transparantie verloren, zijn stellingname tegen reservaten en management, maar ik had inmiddels al begrepen dat hij dit ook graag wilde.
Het probleem dat zich nu aandient is hoe we de natuur kunnen zien als de andere, om er een verstandhouding mee te kunnen krijgen die recht doet aan het surplus van de natuur. De oplossing van Serres is: stel je de natuur voor als een subject. Ja, natuurlijk is dat onzin, maar tegelijk onvermijdelijk. Het subject dat we kennen heeft zich inmiddels gemanifesteerd als natuurkracht, de kracht die op de natuur inwerkt zoals eerder alleen die natuur dat zelf kon, maar dan anders. En precies dit andere dan de natuur moeten we nu toekennen aan de natuur om de andersheid van de natuur zelf te erkennen.
U merkt dat ik de nieuwe Ten Bos al in dialoog aan het brengen ben met de oudere Ten Bos. Dat is voor mij belangrijk, want ik heb behoefte aan oriëntatie en reis deels over hetzelfde spoor. In 1988 reisde ik met de Transsiberische naar Irkoetsk. In een dancing sprak ik daar met een mooie Russische die me vertelde dat ze meewerkte aan Amerikaans wetenschappelijk onderzoek op het Bajkalmeer. Ze trakteerde me op een ijsje, waarvan ik echter ziek werd. Liggend op de hotelkamer werkte de wc niet. Er werd een monteur besteld die ik met dollars moest bijbetalen. Op de tv zag ik de herdenking van Hiroshima, het was 6 augustus, en belandde ik dus, ziek, zwak en misselijk als ik was, in het antropoceen.
Inmiddels zie ik de humor er wel van in. Het is heerlijk om verveling en horror achteraf te kunnen vertellen. Humor geeft lucht. Ik heb erop geteerd door uit Bachtin een ethiek van de lach als vluchtroute te destilleren die de sovjetburgers volop praktiseerden om überhaupt een verhouding tot de toekomst te kunnen hebben, niet de nabije maar de verre toekomst.
Om die verre toekomst gaat het in de problematiek van het antropoceen. Het probleem van de ethiek van de vluchtroutes is dat de mogelijkheid van een open einde in dit geval niet gegarandeerd is. Antropoceen betekent wanhoop, 'pliocene' wanhoop. Lachen helpt je niet echt verder.
Toch lijkt Ten Bos op zijn manier veel te voelen voor de Russische oplossing, al is dat misschien niet het lachen, of niet alleen het lachen. Eerder het melancholische verlangen, in het geval van de bewoners van Irkoetsk naar de echte koude winters van vroeger, al gaat dat niet gepaard met wetenschappelijke reflectie over de oorzaken en perspectieven. Deze relatieve gedachteloosheid ligt ten grondslag aan de kritiek van Ten Bos op Morton die tezeer kiest voor een intellectuele oplossing, met zijn subscendentie.
Eerder, in Water, sprak Ten Bos zich nog uit voor een ethiek van de wetenschap en de wetenschappelijkheid. Hier komt dus de sympathie bovendrijven met de gedachteloosheid en het management.
Misschien zijn we ongemerkt overgestapt naar een ander spoor, vanuit Harbin weer naar Venetië en Parijs. Agamben en Deleuze komen bij hun beschouwingen over wetenschap en filosofie ook uit bij een beschouwen dat ten grondslag ligt aan de wetenschap, maar er niet toe te reduceren valt. Beschouwen doet iedereen, mens, dier en zelfs de plant. We grijpen dus terug op Plotinus. Nu is Plotinus niet de meest transparante denker die je je kunt voorstellen, maar hij blijft wel nadenken en valt niet voor de priesterlijke verleiding de bestemming van ons denken bij ons weg te houden als een mysterie.
Vanuit deze denkrichting kom Agamben uit bij de kwestie of de mens wellicht beschikt over een eigen talent, in onderscheid tot de dieren en planten. Dat talent destilleert hij uit Aristoteles en Dante als het vermogen te falen. Je zou ook kunnen zeggen: dwalen. Het dwalen is dus niet alleen het rondjes lopen door Irkoetsk, door onze mysterieuze achtertuin, ons paradijs, maar ook het fouten maken, het vermogen je doel niet te bereiken.
Voor mij is deze idee wel belangrijk, omdat hierin ook een kans ligt om ons leven te leven, zelfs in de katastrofe. Als we erin slagen ons doel niet te bereiken, dan lukt het ons misschien niet om de natuur te vernietigen en kunnen we ons leven nog duiden als streven, zonder ons uit te leveren aan het succes van een oproep ons moreel te gedragen.
Niet alles is even onhelder in dit gebied. Helder is dat de natuur eronder lijdt dat we too greedy zijn, en wijzelf ook. We moeten ons dus inhouden. Het probleem is echter dat morele oproepen zelf al tezeer vervlochten zijn met onze economie om nog kritisch effect te kunnen sorteren. We moeten dus in die economie zelf zoeken naar mogelijkheden tot verandering. Ten Bos gaat met een vergelijkbare gedachtegang in discussie vlak voor het einde, met Dufour.
Alleen begrijp ik in dit geval niet wat Ten Bos tegen Dufour inbrengt, en of hij hem wel bekritiseert. We leven in een puriteins bordeel, waarin de perversiteit overheerst en we af en toe wat afremmen om het niet te dol te laten worden. Houdt de kritiek van Ten Bos in dat de balans zoek is en dat de benadering van Dufour tezeer neerkomt op apologie van de perversie? Maar waarom presenteert hij deze kritiek dan niet zoals bij de andere denkers? Is Dufour misschien te overtuigend? Of juist niet, en moeten we een balans aanbrengen met behulp van een Aristotelische praxis waarin Dufour niet gelooft?
Voorlopig houd ik het erop dat we dwalen, we dwalen genietend, hoofdschuddend en in paniek. We zijn overgeleverd aan de onwetendheid van de levensvorm, die van de bewoners van Irkoetsk die plaatselijk verschilt en verandert. En we zijn overgeleverd aan de onwetendheid van de filosoof die de transparantie niet meer vertrouwt en zich daarom overlevert aan de schijntransparantie van het management.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten