De humanistische boodschap van filosofen die we gelezen hebben kun je samenvatten met het begrip verantwoordelijkheid. Er wordt iets tegen ons gezegd en we moeten antwoorden. Dat is ons optreden in de wereld. Die wereld stelt ons verantwoordelijk voor ons antwoord. We moeten ons verantwoorden voor de antwoorden die we gegeven hadden. Daarin kunnen we alleen maar tekort schieten. Dat verklaart weer waarom we behoefte hebben aan redding, verlossing. Of we nu humanistisch zijn maakt eigenlijk niet zoveel uit, onder de selfmade man, de droom dat we ons kunnen verantwoorden, zit nog steeds het christelijke verlangen naar redding.
In mijn vorige blogs liet ik vallen dat ik aarzel om die wereld toe te laten, en omdat ik er nu eenmaal in zit, blijf ik erin, zij het niet echt van harte. Misschien kun je het zo zeggen dat mijn behoefte aan redding bijna de redding uit deze wereld is. Graag verblijf ik op een veilige plek, een plaats die ik in een vorige blog panic room noemde, die ik ken van de film van Fincher. In de wereld is het niet pluis. Maar je terugtrekken uit de wereld moeten we afwijzen als onhaalbaar en vanuit moreel gezichtspunt ook onverantwoordelijk. De wereld heeft immers zelf dat verlangen naar redding, verlossing, en voorzover ons leven zin heeft zijn we verschuldigd om de wereld te geven waarnaar ze verlangt.
Antwoorden heeft in deze blogs zeker ook te maken met het afstemmen van mijn woorden op wat mij gegeven is. Zo kreeg ik van de Kerstman (cq van de vriend van mijn dochter) een Spaanse roman (tweetalig, links Spaans, rechts Engels), El obispo leproso/ The leper bishop van Gabriel Miró, die uitkwam in 1926. Het thema redding speelt al in de titel. Lepra is een vervelende ziekte, en bemoeilijkt de taak van een bisschop, die toch redding moet brengen, als verkondiger, bestuurder, of desnoods als symbool.
De suggestie van Miró is dat de literatuur redding brengt, alleen al door zijn roman die titel mee te geven. We kunnen soms nog wel, zoals Miró zelf, een kerk in lopen maar de meesten, en ook ikzelf, geloven niet meer dat de kerk redding brengt. We moeten de redding zoeken in het domein van het symbolische, het humanistische, de ironie. Misschien moeten we nog een stap verder gaan en met Walter Benjamin het symbool duwen naar de allegorie. De taal past niet meer een-op-een bij iets van de realiteit, de realiteit is niet waarnaar de literatuur verwijst. (Zie ook deze blog.) De literaire taal trekt zich niets aan van de tegenstelling tussen symbolisch en feitelijk. Dat geldt ook voor onze melaatse bisschop. Er bestond ook echt een melaatse bisschop, en Miró was daarvan op de hoogte. Melaatsheid was niet alleen maar iets symbolisch, het bestond echt, in een dorp bij zijn woonplaats Alicante.
Het symbolische speelt bovendien een niet alleen maar heilzame rol in de geschiedenis van de melaatsheid. Melaatsen moet je mijden, ze zijn gevaarlijk en besmettelijk, en hun ziekte is een straf van God. Melaatsen worden in één adem genoemd met joden, je moet er als christen geen contact mee hebben. Omdat we met ons humanistische verantwoordelijkheidsbesef deze mythes hebben ontmaskerd, hebben die symbolische oordelen minder macht over ons, maar daarmee is de macht van het symbolische ook verzwakt. Het lijkt absurd om redding te verwachten van een roman met de titel The leper bishop.
Toen ik de roman uit had, had ik nauwelijks een idee waarover het ging. Ik kon dus ook niet even uitleggen hoe we de symbolische of allegorische taal moesten opvatten, zodat we er alsnog iets mee kunnen. Ik ging dus maar de inleiding van Walter Borenstein herlezen, en vond op internet een boeiend artikel van Ian R. Macdonald (zie via deze link). Borenstein geeft behalve een biografie en overzicht van de boeken van Miró een korte samenvatting van The leper bishop. We lezen over de wederwaardigheden van enkele personages, naar het einde toe vooral van de opgroeiende jongen Pablo, in het stadje Oleza. Het lijkt een echte Bildungsroman. Pablo leert dat je niet gelukkig wordt als je je natuurlijke neigingen volgt. De bisschop belichaamt een ander moreel ideaal, waarbij je de ziekte niet toelaat in je ziel, en doordat je je ziekte verdraagt win je de geestelijke kracht om van het leven te genieten.
Ian Macdonald gaat meer de diepte in. Hij is evengoed humanistisch, maar zoekt de redding niet in een misschien iets tezeer voor de hand liggende wijsheid. Met de roman en aantekeningen van Miró zelf komt hij uit bij de Bijbel, waar melaatsheid nu eens een meelijwekkende ziekte is, dan weer een straf van God. Bij Jezus verandert dit, voor straf komt liefde in de plaats. We zijn nu heel dicht de kern genaderd van de humanistische ethiek van Miró zelf, hij was zelf opgevoed in een katholiek gezin waar liefde belangrijker was dan de strenge regels van de kerk, en verloor dat gevoel niet bij de orthodoxe, harde lessen op de Jezuïetenschool. Toch graaft Macdonald dieper, en komt via Jezus uit bij de bekende passages over de lijdende dienstknecht bij de profeet Jesaja en joodse motieven dat de Messias zelf verschijnt als iemand die lijdt. Daarmee vervallen twee tegenstellingen die voor het harde, orthodoxe christendom bepalend waren, tussen het Oude en Nieuwe Testament, en tussen het christendom en het jodendom.
De leproze bisschop is een lijdende dienstknecht, zijn ziekte is het offer dat nodig is om de stad te redden. Maar in de roman is de bisschop helemaal niet zo aanwezig, en het is onhelder of en hoe hij redding brengt. Macdonald concludeert dat we de redding op een veel subtielere manier moeten opvatten. Het gaat niet om een volmaakte mens die redding komt brengen voor de zondige, gebrekkige, zieke mens. De Messias is zelf die zieke mens. Wat we gemakshalve humanistisch noemen is in werkelijkheid een omkering binnen een theologisch inzicht, namelijk dat redding voortkomt uit zelfacceptatie. We moeten onszelf accepteren met onze gebreken en onze (symbolische) 'melaatsheid' of (werkelijke) melaatsheid, en daaruit vloeit hopelijk ook liefde en acceptatie voor onze medemens voort.
Toch knaagt het in mij. We zijn nu zo ver de theologie in gedoken dat we de literatuur vergeten zijn. Ik lees dat The leper bishop bekend staat om zijn ondoordringbaarheid, en dat Miró een meester was in sensitieve taal, en in het gebruik van adjectieven. Dat maakt het moeilijk om zijn roman in te wisselen voor het commentaar, hoe mooi en transparant ook, zoals dat van Macdonald. Ik laat me betoveren door het hoofdstuk met de titel Corpus Christi, waarin de personages moreel en ritueel in de weer zijn met de voorbereidingen voor dat feest dat in Spanje zo uitbundig gevierd kan worden. Het gaat niet alleen om innerlijke, morele wijsheid. Op een of andere manier belichaamt het hele stadje Oleza het 'lichaam van Christus', hoe zondig en onwijs de mensen er ook leven.
Laat me even een passage zoeken om de zo transparante theologie weer te integreren in het mysterie dat we niet per se vinden in onze ziel, of in de liturgie, maar evengoed op straat. Ik hoef niet lang te zoeken, de eerste zin van dit hoofdstuk Corpus Christi is al raak. Ik moet daarbij denken aan de voorbije weken, waarin ik vanwege een kuitblessure moest strompelen en alles tergend langzaam voorbijging. Ook moet ik denken aan deze roman, die me laat afdwalen en me dwingt om weer een halve bladzijde terug te gaan en opnieuw te lezen:
'It is difficult not to run into success every so often. If you don't get there by the highroad, then you come by the short cut. If we walk very slowly, it waits for us seated on a stone. It may very well happen that we run so fast that we pass it by, and then, since we are unable to stop, it can not catch up with us.' (p.247)
'Es difficil no toparse alguna vez con el éxito. Si no llega por el camino real vienne por el atajo. Si caminamos muy despacio, él nos esperará sentándose en una piedra. Bien puede suceder que nosotros corramos tanto que le pasemos, y, entonces, como no nos podemos parar, él no nos puede alcanzar.'
Een reddende roman: mooie en opwekkende gedachte in deze barre tijden, Anton. Je hebt mijn nieuwsgierigheid gewekt, deze moet ik lezen. :)
BeantwoordenVerwijderen