Een reden waarom ik de filosofie van Jan Patočka (1907-1977) interessant vind heeft te maken met zijn politieke situatie. Hij leefde en werkte in Praag binnen een streng gecontroleerde, communistische omgeving. Ik weet er weinig van en in de boeken die ik van hem lees heeft hij het er niet over. Toch gaan zijn teksten over politiek, hij denkt dat je ook in zo'n hopeloze omgeving op een nuttige manier kunt nadenken over politiek. Dat zullen we nu ook hier hard nodig hebben, in onze omgeving waar politiek is uitgeleverd aan de krachten die het denken verdacht maken.
In Plato and Europe geeft Patočka filosofische uiteenzettingen in de onderverdieping van zijn woning, nadat het hem verboden was om nog colleges aan de universiteit te geven. Hij speelt zijn filosofie over de band van Plato en meer in het bijzonder van diens idee van zorg voor zichzelf of zorg voor de ziel. Daarmee hebben we meteen de aansluiting te pakken, min of meer toevallig, met mijn vorige blog over de vrouwelijke Griekse filosofen. Dat boekje had de titel 'Zorg goed voor je ziel', en ik deed mijn best om dat thema enigszins los te maken van hedendaagse toepassingen zoals de zorgethiek. In de zorgethiek gaat het om een specifieke praktijk, een bepaald domein, met name zorginstellingen, weliswaar anders dan het domein van de geschriften van de vrouwelijke filosofen in het boekje, het besturen van het huis en de familie. Het is de vraag of de wereld of Europa zich laten begrijpen als een domein analoog aan de Griekse oikia.
Een kritische visie over deze kwestie kennen we van Hannah Arendt (1906-1975). Politiek gaat over het gezamenlijke handelen van diverse mensen met diverse oriëntaties in de wereld om de problemen op te lossen die zich daar voordoen. Het huishouden daarentegen is gericht op instandhouding en reproductie van het leven, er doet zich daar per definitie niet iets nieuws voor, nieuw in de zin van een gemeenschap die ontstaat, geboren wordt, gesticht wordt en daarmee gezag verwerft.
Het denken van Patočka lijkt met zijn zorg voor de ziel terug te vallen in een apolitieke ethiek die eerder geschikt lijkt voor individuen, en in bepaalde opzichten zelfs verwant met het marxisme dat eveneens gericht is op reproductie van het leven. Vanuit dit perspectief van Arendt is onbegrijpelijk wat Patočka Europa te bieden heeft met zijn zorg voor de ziel. Tot zover mijn schets van de verwondering die zeker ook mij ten deel viel toen ik lang geleden kennismaakte met zijn filosofie.
Mijn aanleiding om nu weer Patočka te lezen was een andere. Ik worstelde nogal met het gegeven dat we in de wereld zijn. Mijn held Agamben kennelijk minder, want hij kwam met zijn filosofie steeds meer uit bij een omhelzing van de wereld en zelfs - via Plato - bij een soort pantheïsme waar God zowat met de wereld wordt gelijkgesteld. Bij Patočka verwachtte ik een andere Plato tegen te komen, een die ons kan helpen om zin en betekenis te vinden in een vijandige politieke omgeving en een moeilijke wereld.
In mijn besprekingen van een ander boek van Patočka (Le monde naturel, zie onder andere deze blog) kwam ik deze andere Plato nauwelijks tegen, daar is de held Aristoteles, de filosoof van de beweging van de wereld in de richting van een doel. Er bekruipt me dan al gauw een Bregmaniaans geruststellend gevoel, de meeste mensen deugen en we zijn in principe op de goede weg, en ook de obstakels vinden hun plaats in deze visie. Mensen zijn nogal geneigd om zich op te sluiten in een veilige cocon, en het cartesianisme heeft hen geholpen om het bewustzijn als zo'n cocon op te vatten (die ik in mijn blogs maar even panic room noemde, denkend aan de geweldige films van Fincher). Mensen bevinden zich in de wereld, in een wereld die in beweging is, en die wereld maakt zelf op een of andere manier contact met ons, met als gevolg dat we de cocon verlaten en contact maken met de wereld.
In het boek Plato and Europe komen we deze idee weer tegen, de wereld maakt contact met ons, de dingen laten zich aan ons zien, door te verschijnen. Alleen is het nu niet meer de doelgerichtheid in die wereld zelf die nu centraal staat, we zetten schijnbaar een stap terug van Aristoteles naar Plato. We zijn de doelgerichte beweging kwijt als garantie voor de riskante stap naar buiten, en we lijken ons met de zorg voor de ziel eerder nog verder naar binnen te keren, weg van de wereld. Kortom, Patočka lijkt het ons extra moeilijk te maken als we bemoedigd willen worden om contact te maken met de moeilijke, vaak zo vijandige wereld.
Ik zal aan deze blog niet genoeg hebben om te schetsen hoe onze Tsjechische filosoof zich uit de problemen redt en hopelijk zelfs een visie neerzet die iets extra's te bieden heeft vergeleken met Aristoteles en zijn volgelingen (onder wie Arendt). Ik licht alvast een tipje van de sluier door gebruik te maken van mijn ervaring als docent Grieks. We leren onze gymnasiasten dat er iets bijzonders aan de hand is met het werkwoord faino (φαίνω) dat ook speelt in de naam van de filosofische richting waardoor Patočka zich laat inspireren, de fenomenologie. Dit actieve werkwoord betekent 'tonen', laten zien, en kent ook zoals wel meer Griekse werkwoorden een variant die noch actief noch uitsluitend passief is, maar 'medium', fainomai (φαίνομαι). Dit kan behalve 'getoond worden' ook 'verschijnen' betekenen. Het woord 'fenomeen' heeft eerder met deze mediumvariant te maken dan met de actieve, een verschijnsel is niet per se iets wat getoond wordt, maar het lijkt spontaan op te duiken uit de wereld. Ziedaar een gegeven dat ons mogelijk uit de problemen kan helpen. Als de wereld aan ons verschijnt, zouden we misschien bevrijd zijn van die zware opdracht om de wereld te tonen aan de mensen die ervoor wegduiken, in hun cocon.
Ik heb het boek van Patočka nog niet uit, maar zit nu midden in een verslag van een discussie. De meester herneemt zijn belangrijkste stellingen en daarna mogen de toehoorders vragen stellen. Het is niet zonder betekenis dat Patočka start met het tonen. Er zijn inderdaad tal van zaken die zichtbaar zijn, die zich tonen of verschijnen. Die betitelt Patočka als 'vulgar phenomena', waarmee hij meteen al aangeeft dat het hem meer te doen is om de dingen die juist niet verschijnen. Dat geldt eigenlijk min of meer voor het zijn, het zijn van de dingen, waarmee Patočka echo's laat klinken van de beroemde uitspraak van Herakleitos: 'Het zijn pleegt zich te verbergen.' De filosoof geeft daarmee blijk van zijn eigen rol, het ontdekken van het zijn en dus het tonen ervan. Tonen is niet te herleiden tot het tonen van iets, en precies dit andere of meer dan dat iets interesseert Patočka. Wat leren de Oudgriekse filosofen ons over het tonen, afgezien van datgene wat ze tonen?
Hier even meteen een kort intermezzo. We herinneren ons uit vorige blogs misschien dat Agamben eveneens geïnteresseerd is in het zijn van de dingen, en Plato uiteindelijk volgt in zijn begrip chora, de plaats of ruimte maar waarmee Plato bedoelt dat de dingen plaatsvinden, het plaatsvinden van de dingen afgezien van de manier waarop ze plaatsvinden. Het lijkt erop dat Patočka in zekere zin, in vergelijking met Agamben, meer geïnteresseerd is in de manier waarop de dingen plaatsvinden, namelijk hoe ze worden getoond. Aan de andere kant gaat het ook Patočka niet om wat er getoond wordt, en komt hij met zijn visie dicht in de buurt van Agamben. Misschien zouden we in een later stadium zijn visie kunnen vergelijken met, en verhelderen door, Agambens opmerkingen over het gebaar, waar zeker ook de politiek in het geding is, die Agamben in navolging van Walter Benjamin typeert als het 'gebruik van middelen zonder doel'.
Aanvankelijk beweegt Patočka zich terug in de richting van Aristoteles, wanneer hij het tonen van het zijn relateert aan de senses, het (zintuiglijk) gevoel. Het zijn laat ons niet onverschillig, we merken of voelen er iets bij. Maar de valkuil van deze benadering is dat ze ons terugvoert naar de uiterlijkheid en de pluraliteit. Als we willen begrijpen hoe het zijn zich toont of getoond wordt, zoeken we de interne eenheid van dat tonen. Tonen kan op verschillende manieren, maar dat staat het begrijpen in de weg van wat het is.
En als we het nu eens omdraaien? Als we het tonen nu eens opvatten als die eenheid van waaruit we het zijn kunnen begrijpen? Dit is hoe ik de laatste inleidende opmerkingen van Patočka voor de discussie opvat. De pluraliteit van het tonen heeft met name betrekking op het zijn zoals dat verbonden is met de tijd. Als we het zijn willen tonen, tonen we in werkelijkheid het zijn zoals dat zichzelf uitspeelt in de tijd. Tussen zijn en tijd (de grote thema's van Heidegger) staat het tonen als datgene wat misschien nog fundamenteler is dan zijn en dan tijd, als datgene wat ze met elkaar verbindt en het onderscheid verheldert, toont. Daarmee zou Patočka Heidegger meteen ook weer met diens leermeester Husserl hebben verzoend, zijn en tijd alsnog begrepen vanuit de fenomenologie, het (zich) tonen van zijn in de tijd.
We waren op zoek naar de zorg voor de ziel en de politiek. Hoe legt Patočka zelf die verbindingen en hoe zet hij Plato daarbij in?
Voor Plato is de mens het wezen dat het meest betrokken is bij de problematiek van het zijn. Dat geldt op individueel niveau voor de vertellers van een mythe en voor de filosofen, en op verschillende wijze voor alle individuen, maar ook voor de gemeenschap. In zijn uiteenzettingen was Patočka eerder uitgebreid ingegaan op De staat, waar de politieke gemeenschap over dezelfde deugden moet beschikken als de individuele mens. Hier kan ook de term 'negatief platonisme' verhelderend werken, hoewel ik die in dit boek nog niet tegenkwam. De beroemdste mythe van De staat is het verhaal van de grot waarin de mensen vanaf hun geboorte vastgebonden zitten. Goed, er wordt er een naar buiten gesleept, maar die gaat vervolgens ook weer naar binnen om de anderen over de buitenwereld te vertellen. De situatie waarin we zitten is dus niet de (buiten)wereld maar de grot, de wereld waarin we niets anders dan de geprojecteerde schaduwen op de muur hebben om iets te weten te komen over het zijn.
Er is naast de mens en de gemeenschap nog een derde aspect dat meespeelt bij de zorg voor de ziel bij Plato, en dat is de relatie tot het zijn van zichzelf in de tijd, de tijd als beperking én als eeuwigheid, het bestaan voor de geboorte en na de dood, dat bij Plato sterke nadruk krijgt in de mythes die hij tussen zijn dialogen door Socrates laat vertellen. Op een of andere manier is de blootstelling aan de dood hier de essentie. Dat begrijpen we wellicht beter wanneer we terugdenken aan de lezing waarin Patočka ingaat op de rol van de bewakers in de ideale staat volgens Plato. In dit thema lijkt de zorg voor de ziel zich voor de politiek toe te spitsen.
De bewakers vormen in de staat een speciale groep mensen, met een speciale aanleg en een speciale opleiding. Ze moeten met name inzicht kunnen koppelen aan moed. Ze moeten zich bewust zijn van wat de meeste mensen vergeten, namelijk dat het leven eindigt met de dood. Het is met dit beetje uitleg voor mij al meteen duidelijk hoe dit thema heel veel verheldert over de situatie en de filosofie van Patočka zelf. Ik stel me voor dat zijn kelderverdieping de grot is, dat hij zijn toehoorders opleidt als bewakers die de dood niet uit de weg gaan, en die bij Patočka zelf ook toesloeg na de lange politieverhoren in 1977 waarheen Patočka op uitnodiging van de politie was gegaan. Ook de afstand tot aspecten van de democratie (bekend van Plato) zien we hier terug. Democratie betekent niet dat iedereen gelijk is in de zin dat iedereen een bewaker is, geldend voor een speciaal soort staten, met name in West-Europa. Patočka bleef in Praag.
De ideale staat, zegt Patočka, is niet de staat waarin mensen voor de politiek sterven, waarin iedereen bewaker is. Die staat is integendeel de gemeenschap waarin de bewakers kunnen leven, waarin Socrates niet wordt geëxecuteerd. Dit is een moeilijke paradox, maar ze verheldert voor mij wel een probleem dat ik had als ik - zonder hem te lezen - terugdacht aan Patočka. Ik zag in hem een martelaar die ons voordoet hoe we moeten leven, namelijk door dapper te sterven. Misschien was ik hierin beïnvloed door het essay van Derrida, Donner la mort, geven is iets wat je eigenlijk moet doen zonder er iets voor terug te krijgen, anders is het geen geven.
Misschien is dit soort geven wel in het spel bij Patočka, we zien de problematiek van het offer wel hier en daar opduiken. Maar dit offer is toch meer een do ut des, we moeten zorgen voor onze ziel opdat de staat ons laat zorgen voor onze ziel. Er zit dus iets tautologisch of circulairs in zijn filosofie. De zorg voor de ziel is niet het offer, maar het tonen van het zijn. Het is de filosoof in combinatie met de staat die samen een mogelijkheid realiseren die gegeven is met de menselijke existentie. De mens is in staat om het zijn uit zijn verborgenheid te halen en te tonen.
Gezien de beperktheid - niet per se van mijn existentie dus - van het blogformat laat ik het even hierbij. Het lijkt erop dat het tonen van het zijn inderdaad de kern is waarin de filosofie van Patočka zich verdicht, en waardoor we zijn filosofie kunnen typeren als politieke fenomenologie. We moeten werken aan een staat waarin filosofen hun werk kunnen doen, en dat doen we met name door te filosoferen. En als ik me niet vergis komen we nu weer terecht in een tijd waar we de betekenis van de filosofie opnieuw kunnen ontdekken, met alle risico's van dien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten