vrijdag 25 december 2020

Het ritme van het kapitalisme - Schinkel over de hamsteraar

Kapitalisme afschaffen gaat niet in één keer. We zijn nog in het stadium van het leren. Dat gaat gepaard met een soort epochè, het tussen haakjes zetten van het zijn. We weten nog niet precies wat het is, de vraag naar het zijn is nog niet het antwoord. Ook weten we niet wat we moeten doen, ook voor ethiek is het nog te vroeg. Het denken concentreert zich dus op het herkennen van de tekenen. Het teken van vandaag is een kindje in de kribbe. Het is niet ver meer tot de epifanie, de komst van de drie koningen. Ze zagen een ster en volgden die.

Met een beetje fantasie zou je de kerstcadeautjes van die koningen kunnen zien als een voorteken van wat Willem Schinkel 'logistiek kapitalisme' noemt. De dingen moeten circuleren, en het is belangrijk dat ze precies op tijd komen. Koningen zijn daar niet zo goed in, ze potten de dingen op, goud, wierook en mirre. En als ze die al laten circuleren, dan geven ze het in handen van een potentiële nieuwe koning. Het kindje Jezus onttrekt zo in al zijn onschuld rijkdom aan de circulaire economie. (We laten het bloedbad buiten beschouwing, waarover Rachel weende in Rama en in zekere zin nooit is opgehouden met wenen.)

Niet dat Schinkel erg veel in de verre voorgeschiedenis duikt, in zijn boek over het logistieke kapitalisme. Hij laat het bij het gebruik van de term oikonomia door de Oud-Griekse schrijver Xenofon. Oikonomia is het huishouden, niet alleen van de familie maar ook van het leger en de staat. Van belang daarbij, zegt Xenofon, is taxis, het vermogen om ieder ding te lokaliseren door aan alle dingen gefixeerde plaatsen toe te kennen. De mens zelf kan moeilijk worden gelokaliseerd, maar in de loop der tijden hebben we via het kapitalisme geleerd dat we de mens wel succesvol kunnen inschakelen in de taxis, al blijft ook dan nog geldig dat we, als we die mens eenmaal hebben gelokaliseerd, het kan blijken dat die al die tijd naar jou op zoek was (zegt Xenofon). Het vermogen tot lokaliseren is een menselijk vermogen, het lokaliseert het vermogen van de mens, en zo is ook deze cirkel van meet af aan al rond.

We hebben nu een mooi aansluitingspunt met de Italiaanse marxistische filosoof Paolo Virno, zoals ik die in mijn vorige blog had verkend. Virno spreekt van epifanie als hij de overgang in zicht krijgt tussen het niet-nu van het vermogen (potentiality) en het nu van de actualiteit. Het kapitalisme brengt deze overgang aan het licht door het (menselijk) leven te situeren als middenterm tussen het arbeidsvermogen en het geld. Het arbeidsvermogen wordt meetbaar in geld doordat we het lichaam zelf gaan zien volgens beide termen, als volledig inzetbaar in het arbeidsproces, en als meetbaar volgens de eenheid die in de kapitalistische circulatie telt, het geld. Epifanie, zegt Virno, is een teken dat de economie zijn uitputting nabij is. Een machtige economie, die het potentieel volledig in stand laat, hoeft dit niet aan het licht te brengen.

De genius achter deze manier van kijken is Walter Benjamin. Deze legt het zwaartepunt van het denken over geschiedenis en politieke economie in het verleden. Als er al een toekomst is, dan ligt de mogelijkheid daartoe in het geheugen. De angelus novus, het beroemde schilderij van Paul Klee, interpreteerde Benjamin als de engel van de geschiedenis. Hij houdt zijn blik gericht op het verleden, naar de groeiende puinhoop en opgestapelde slachtoffers. Zijn vleugels wil hij sluiten, maar ze worden opengehouden door de wind van het paradijs, die hem de toekomst in blaast. Geen tijd om te blijven, te rouwen en te helen. Vooruitgang, kortom, is een dis-aster, letterlijk een on-ster. Het is overigens niet zeker of deze on-ster verschilt van de ster van Bethlehem (als we Rachel horen).

We kunnen ook, met Virno, filosofischer kijken, en oog hebben voor de constitutieve functie van de herinnering of het geheugen (memoria). Of iets een teken is waarvan we iets kunnen leren weten we pas achteraf. De toekomst die het aanwijst is die van het futurum exactum, het verleden van de toekomstige tijd. 'Het zal gebeurd zijn.' Of we nu de kunst, religie of filosofie raadplegen, er blijft altijd een verbod op waarzeggerij boven hangen. Leren houdt in dat we de actualiteit in verbinding brengen met het mogelijke, en dat valt samen met het niet-nu van het verleden.

Is het mogelijk om de aanpassing van Willem Schinkel te lezen volgens de aanwijzingen van Virno? Een teken daarvan is wellicht de complexe verhouding die beide denkers hebben tot de notie biopolitiek zoals die door Foucault en Agamben naar voren is geschoven. Biopolitiek is, zoals we zagen, de uitbreiding van de politieke macht over het hele menselijke leven. Het volmaakste model is de macht zoals die bij een epidemie wordt ontplooid, met als gevolg dat we vrijheid, met Mark Rutte, nog slechts definiëren als het heerlijke zitten op de bank in je huiskamer. (Geen toeval dus dat ook Agamben de coronamaatregelen zo ongeveer opvat als het culminatiepunt van de biopolitiek.) Virno ziet de biopolitiek als afgeleide van de kapitalistische economie, waarin het leven op een specifieke manier wordt ingeschakeld, voor de arbeid. De algemene, meta-historische levensvorm wordt voor deze specifieke, historische vorm ingeschakeld om de herinnering aan andere mogelijkheden ongedaan te maken. Het kapitalisme kan zich zodoende aan ons presenteren als déjà vu en einde van de geschiedenis. Zo de religie al betekenis heeft, dan wordt die in het kapitalisme op volledige wijze ontplooid.

Ook bij Schinkel komen we deze presentatievorm tegen, afgekort als TINA, there is no alternative. Het kapitalisme zorgt ervoor dat we blijven circuleren, blijven rennen, en steeds precies op tijd komen. Zo blijven we gevangen in de actualiteit. Een stapje opzij doen wordt ons niet gegund. Ik ben dus geneigd om ook het logistieke kapitalisme van Schinkel te zien als een twist aan de biopolitiek. Schinkel combineert zijn bevindingen van de logistiek met de biopolitiek tot 'biologistiek'.

De logistiek opereert meestal onder de radar. We zien de schappen vol liggen, maar het interesseert ons minder hoe ze daar terecht komen, de rokende vakkenvullers bij de achteringang zien we slechts vanuit onze ooghoeken. Ook de logistiek heeft dus een epifanie nodig. Daartoe zet Schinkel de hamsteraar in. De hamsteraar brengt het logistieke kapitalisme aan het licht doordat hij ons eraan herinnert dat er een kloof kan optreden, ook al is het maar eventjes, tussen de levering en onze behoefte. Rutte roept triomfantelijk dat we nog tien jaar kunnen poepen, maar we zien de schappen leeg liggen. Geen (hoge) nood, denkt de liberaal, we geven gewoon de hamsteraar de schuld, hij is debet aan de lege schappen. Maar het kan goed zijn dat we het met de liberaal eens zijn en toch al onderweg zijn naar de winkel. Laten we maar een voorraadje inslaan, om de hamsteraar voor te blijven.

We herkennen hier de logica van de dialectiek. De hamsteraar leert ons iets over het logistieke kapitalisme doordat hij de circulatie eventjes onderbreekt. De dialectiek slaat meteen weer door, om de hamsteraar te bestrijden moeten we het zelf worden. Het is dus nog niet zo helder hoe het inzicht functioneert dat we via de hamsteraar opdoen. Het lijkt erop dat Schinkel zijn lessen vooruit wil brengen in de richting van iets dat haaks staat op het logistieke kapitalisme, namelijk planning. Planning vereist een doel, de levering van voldoende goederen om iedereens redelijke behoeftes te bevredigen (Murray Bookchin, gecit. op p. 212).

Hier had ik graag een zijsprongetje gezien naar de ervaringen van de planeconomie met wc-papier. Zou het niet tijd worden om Slavenka Drakulič weer eens te lezen? Hoe wij het communisme overleefden en bleven lachen (1992). Het wc-papier dat ze in Kroatië gebruikten was waardeloos en altijd op. In de jaren zestig kwam er beter papier, maar dat was ook meteen weer duurder. Moeilijk te zeggen of dit duurdere papier overeenkwam met 'redelijke behoeftes', de arme mensen hadden er sowieso geen geld voor. En de overgang naar het kapitalisme bracht uiteindelijk weinig soelaas. Vrouwen dachten over deze kwestie overigens weer anders dan mannen.

Begrijp me goed, ik ben niet tegen planning. Wel ben ik in algemenere zin op zoek naar de betekenis van de memoria wanneer we het over de toekomst hebben. Hebben we het over het verleden, dan stuiten we al gauw op lacunes, imperfecties, ijdele dromen. Hebben we het over de toekomst, dan zien we met name het heden (dat wil zeggen het futurum exactum, het verleden van de toekomst) als doorregen met lacunes en imperfecties. De hamsteraar wordt een onhandige voorloper van de toekomstige revolutionair die afrekent met tekorten. Het duurt niet lang, of er wordt een partij opgericht die alvast gaat nadenken over welke behoeftes redelijk zijn en welke niet.

Is er een andere manier om naar planning en partijvorming te kijken? Wat leert Schinkel ons met zijn hamsteraar over de strijd tegen uitbuiting? Ik zou zijn les graag verbinden met de invalshoeken van Agamben en Virno. Dat doet Schinkel ook zelf al, zijn prachtige beschouwingen over de Limburgse korenwoof, later verbasterd tot korenwolf, passen helemaal bij de weerwolf die je kunt beschouwen als epifanie van de banneling. Ik zou zelfs zo ver gaan om de overgang van hamster van plaagdier naar knuffeltje op te vatten naar het model van de inclusie van de uitgeslotene. De hamster wordt zodoende een herinnering aan de uitgeslotene die het voor ons mogelijk maakt onze levensvorm steeds in positieve of negatieve zin te enten op de uitgeslotene.

Schinkel wil zelf die memoria symboliseren. We konden in zijn Kraal-boek al signaleren dat hij niet terugschrok voor identiteitspolitiek (bijvoorbeeld in de strijd tegen Zwarte Piet). Ik vat dat op als een transformatie van leerling tot leraar. We willen graag dat liberalen ook iets van ons leren, en een beetje schrikeffect kan geen kwaad:

'Dat zijn woorden die tot reflexmatige verwijten leiden: stalinisme, Mao, dictatuur! Enerzijds laat dat zien dat het mogelijk is een vertoog te houden dat nog door kapitalisten als gevaarlijk beschouwd wordt - teken dat zij althans, in weerwil van TINA, denken dat zulke fundamentele verandering toch wel degelijk mogelijk is.' (p.216)

Het gaat hier om een bijzonder soort les, een les van wat iemand al weet, en waaraan je hem wil herinneren. Herinneren heeft hier weer een ander soort kleur. Hierboven gebruikte ik memoria op de eerste plaats in de betekenis van herinnering, daarnaast als geheugen. Hier wordt het een vermaning, een 'gevaarlijke' herinnering. Met TINA bezweer je de buitenkant van het kapitalisme, de andere mogelijkheden, maar - met Derrida - zou je de bezwering ook kunnen zien als het oproepen bij de verschijning van een doodgewaande erflater of erfopvolger, van een spook, en wel - in dit geval, net als bij Derrida - het spook van het communisme.

Misschien is er een verschil tussen epifanie en het opduiken van de doodgewaande erfgenaam. Ik herinner me niet dat Derrida de term epifanie gebruikte, zeker niet in prominente zin. Wellicht zou die erfgenaam daarmee teveel de trekken krijgen van een messias. En als het al gaat om messianisme, bij Derrida, zeker ook bij Benjamin overigens, en bij Schinkel, dan is het een messianisme zonder messias. Wat ons kan redden is niet de ster, maar de on-ster, de ontdekking dat we ons in de katastrofe bevinden.

Dit kun je progressie noemen, zeker, maar dan wel de progressie van de engel van de geschiedenis. Die engel wil, aldus Benjamin, troosten en helen, hij gelooft in een opstanding van allen. Maar hij is daartoe onmachtig, omdat hij wordt vooruitgeblazen door de wind uit het paradijs.

Bij Virno en Agamben vind je daarnaast ook de idee dat het kapitalisme de realisering is van het menselijke vermogen, van waartoe mensen in staat zijn, en dat dit vermogen het overdenken waard is. Die overdenking brengt hen bij de taal, de oorsprong van de taal, de ervaring dat er überhaupt taal is. Ook bij Schinkel bevinden we ons in het hart van de taal, zelfs wanneer hij de toekomst voor ons uittekent, in zijn rol als leerling en leraar, herinnerend aan de dingen die we al weten. Het gaat hier niet - niet in de eerste plaats - om kennis in de zin van waarheden, inzichten, standpunten. Aan de oorsprong van de taal ligt iets anders. Agamben wijst naar de muziek, Virno ook, maar dan weer anders, het gebaar van de musicus, de pianist die graag het podium betreedt, voor het luisterend publiek. Muziek, in brede zin, waartoe wellicht ook de filosofie behoort, dochters en moeder, de moeder Mnemosyne, memoria.

En zo komen we bij Schinkel de naam ritme tegen. Algoritme, zoals je kon verwachten, het ritme dat nu in de mode is, en goed past bij het logistiek kapitalisme, en ook aan de basis ligt van de toeslagenaffaire, die grandioze puinhoop van de liberale politiek. Maar het ritme is daartoe niet beperkt. Lezen we:

'Veranderingen van snelheid, van ritme, zijn per definitie logistieke problemen, frictie.' (p.182)

Het logistieke kapitalisme is ritmisch, het bepaalt het ritme waarin alles circuleert, en wij moeten ons daaraan aanpassen. Maar misschien kun je het ook zo lezen: ritme is niet alleen de snelheid maar ook de frictie, ook de verandering. De hamsteraar verandert de snelheid, introduceert een moment van frictie. Ook de hamsteraar bepaalt mede het ritme. In het ritme zit meer potentie dan wat het algoritme ons dicteert en wat de just-in-time-benadering ons kan voorschotelen. Walter Benjamin spreekt zelfs van 'messiaans ritme', ook de verandering van het kapitalisme in iets anders is gebaseerd op ritme, verloopt volgens ritme.

En zo belanden we dan, ditmaal met Willem Schinkel en de oorsprong van de taal, weer bij de muziek, de muzen. Niet iedereen bevalt Schinkels ritme. Marjan Slob wordt er horendol van, in de Volkskrant: 'Ook De hamsteraar is een beukend boek geworden.' Maar niettemin, of mede daardoor, wie zal het zeggen, ook voor haar aanstekelijk. Een beukend ritme kan ons murw maken, zeker nu we weten waar Schinkel steeds naartoe wil. Maar het past bij diverse soorten prehistorie: op de trom slaan, het spreken in antithesen, gedenken en vermanen ineen, het spreken in tien woorden, tien punten van de planning. En daarna weer een boek waar diezelfde dingen verschijnen, net zoals de tien geboden in de Pentateuch, in weer iets andere bewoordingen en andere beelden. We weten het al, maar waarom zou alles ook efficiënt moeten?

Misschien past het ook wel bij Kerstmis, al lijkt de oudtestamentische stijl van Schinkel niets gemeenschappelijks te hebben met het zoete kindje in de stal met poedersneeuw. Denken we even terug aan Rachel en haar geween, dan weten we weer dat de gevaarlijke herinnering en de troostende herinnering hand in hand kunnen gaan, in een wonderlijk ritme.

Drie Koningen - Mainzer Beobachter


Geen opmerkingen:

Een reactie posten