zondag 20 december 2020

Mijn volgorde

Terugkijkend op mijn blogs lijkt het soms of ik maar wat doe. Ik lees een boek, dat bespreek ik dan, en ik probeer dat boek te gebruiken als startpunt voor overdenking. Wat ik ook vaak doe is terugkoppelen naar eerdere dingen die ik heb gelezen. Ja, zo lijkt het. Maar eerlijk gezegd is dat ook hoe ik werk. Ik geniet van mijn vrijheid. Als ik bijvoorbeeld Agamben lees, dan lees ik zijn nieuwste boek, of een boek dat ik nog niet gelezen heb. Net zoals vroeger, toen ik alle Pietje Bells las.

Toch heb ik daarnaast ook het idee dat er een volgorde zit in wat ik lees. Dat is eigenlijk best raar. Zit er dan toch ergens iemand aan de touwtjes te trekken? Dat kun je natuurlijk nooit helemaal uitsluiten, als je onze zenuwen ziet als touwtjes die ergens in beweging worden gebracht, ons in contact brengen met de dingen en dat weer als informatieprikkel terugleiden naar de hersens, of andersom, in elk geval heen en weer. Maar interessanter vind ik dat de volgorde te maken heeft met mijn verlangen om inhoudelijk aan te sluiten bij het voorgaande.

Zo ben ik nu boeken van Paolo Virno aan het lezen. Via Sonja Lavaert was ik erachter gekomen dat Virno met Agamben raakvlakken heeft, en ik las ook ergens, ik meen ook bij Lavaert, dat hij een andere opvatting heeft over de relatie tussen mogelijkheid en realisering, toch een centrale kwestie bij Agamben, en trouwens ook al bij Aristoteles. In een volgende blog ga ik daar dieper op in. Maar nu al leek het me leuk om een soort intermezzo te schrijven, waarin ik probeer te formuleren wat mijn volgorde inhoudt.

Het is zoals met lopen. Je zet de ene stap na de andere. Soms heb je een duidelijk idee waar je naartoe gaat, vaak ook niet, en bij een wandeling kom je uiteindelijk weer uit op het punt waar je begon, namelijk thuis. Geen meter opgeschoten, maar wel moe en voldaan. In welke wandeling ik me met mijn blogs bevind weet ik niet zo goed. Wel probeer ik twee dingen te koppelen. Aan de ene kant wil ik nadenken over wat er in de wereld gebeurt. Dat verklaart al meteen de relatieve doelloosheid van mijn schrijven, want wat weten we nu helemaal van waar het naartoe gaat met die wereld?

Aan de andere kant wil ik over die wereld liefst iets schrijven waarvan ik het idee heb dat niet iedereen dat al schrijft. Dat mag arrogant klinken (een beetje ijdelheid is mij niet vreemd inderdaad), maar ik bedoel het ook positief. Anderen schrijven al wat ze schrijven, ik voel weinig behoefte om dat te bekritiseren of corrigeren. Ik probeer een bijdrage te leveren die er nog niet ligt, dat lijkt me zinvoller dan iets opzij te schuiven en te vervangen door min of meer hetzelfde.

Ook herken ik wel iets van de versleten formule van amateursporters als ze zeggen dat ze hun grenzen verkennen. Ik ben benieuwd waar ik uitkom, tot hoever ik een gedachtelijn kan volgen, zeg maar waar het schip strandt. Ook dat kun je weer negatief uitleggen, maar het stranden van een schip kun je met een beetje goede wil ook zien als het bereiken van land.

Misschien spitst alles zich voorlopig toe op de verhouding tussen mogelijkheid en realisering. We zijn tot van alles in staat. Soms denken we dat er zo weinig van terecht komt. Dat verklaart wellicht waarom we liever meer en snellere actie zouden zien. Actie is zichtbaar, intens, en straalt urgentie uit. Mogelijkheid daarentegen associëren we met techniek. Je hebt een apparaat op zak dat steeds meer kan. Dat is niet altijd positief. Gisteren keek ik Johnny English (mister Bean) die als geheim agent begrijpt dat je in een wereld met smartphones weer een voorsprong kunt krijgen als je dat ding weggooit. Zo kun je minder makkelijk worden gevolgd. Volgorde heeft kennelijk ook iets te maken met volgen en gevolgd worden, met undercover blijven en op het juiste moment opduiken. Johnny is precies die pop aan de touwtjes, via het zogenaamde (maar natuurlijk geregisseerde) toeval doet hij de juiste dingen op het juiste moment. Toch weer die actie dus. Ook bij zijn ietsje serieuzere pendant James Bond staat techniek in een kwade reuk. Zijn tegenspelers zijn megalomane technogiganten, terwijl Bond glimlachend kijkt naar zijn speeltjes.

Het rare is dat we met al onze gerichtheid op actie eigenlijk een soort schuld willen afbetalen die gecreëerd wordt door de mogelijkheden. De acties liggen achter bij de mogelijkheden, en daarom moeten we alles op alles zetten. Het zou zelfs kunnen zijn dat we het probleem verergeren doordat we met onze acties 'mogelijkheden creëren', mogelijkheden die dus nog minder benut zullen worden.

We moeten dus beter begrijpen wat mogelijkheden eigenlijk zijn. Nu raken we verstrikt in een tegenspraak. Veel van onze problemen hebben met die tegenspraak te maken. Enerzijds leiden de mogelijkheden ons in de overwoekering door de techniek. We worden kleine poppetjes die steeds minder weten door wie en waar er aan onze touwtjes wordt getrokken. Anderzijds willen we zo graag ontsnappen aan het nihilisme, de onverschilligheid en het cynisme, dat we graag denken in termen van mogelijkheden en niet van beperkingen. Mogelijkheden worden zo extreem katastrofaal en tegelijk extreem heilzaam.

Bij Agamben en Virno zie ik deze problematiek in de richting van een toespitsing gaan, misschien wel een ontknoping, als we het dan toch over Bean en Bond hebben. Terugkijkend op mijn blogs tekent zich zoiets als een plot af. Ik begon tien jaar geleden zo vlak voor kerst te schrijven toen ik in een depressie zat. Ik genoot van mijn gevoel van macht, van flow zelfs, toen ik Cyclopenbouw schreef. Het was allemaal een beetje plechtstatig. Daarna werd het column-achtig, en wilde ik een positief ethos uitdragen via Prijzingen. Het was tegelijk een liturgie en de spot daarmee, de half-parodische imitatie van liturgie. Ik voelde me als een performance-kunstenaar. Je zoekt een verhouding tot een publiek, maar wil je teksten uiteindelijk liever gesloten houden, je wil je publiek trakteren op iets wat ze met een goed geweten ergens in een hoek kunnen laten liggen (misschien is het hele leven wel dit).

Ergens ligt in de taal de sleutel tot het begrijpen wat een mogelijkheid eigenlijk is. Dat heb ik intuïtief altijd gevoeld, en met Bachtin, Derrida, Agamben en nu dus weer Virno steeds beter onder begrip gebracht zien worden. Misschien heeft de ontknoping te maken met de ontdekking dat we de taal moeten zien als een mogelijkheid, als het mogelijke überhaupt. Agamben zou zeggen: we komen steeds dichter in de buurt van de ervaring van taal, de ervaring dat we taal hebben. Virno gaat ook in die richting.

Maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik laat u en mij nog even aan de cliff hangen.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten