zondag 26 januari 2020

Benjamins vertaalideaal gedoseerd voor het onderwijs

In mijn lessen zijn we vooral bezig met vertalen. En bij Agamben lees ik nogal eens over Walter Benjamin. Een en een is twee, en zo besloot ik Benjamins Die Aufgabe des Übersetzers maar eens te lezen. Door mijn hoofd spookten, zoals bij wel meer mensen, twee clichés: teksten zijn in wezen onvertaalbaar, en vertalen kun je pas als je ziet wat de tekst wil communiceren. Beide clichés weerlegt Benjamin op een grandioze manier, en wel zozeer dat ik nu niet durf te zeggen dat ik zijn inzichten hier niet voor u kan vertalen.

Mijn ambitie (waarmee ik 'Aufgabe' in Benjamins titel vertaal) is nog hoger. Ik zou graag beter willen begrijpen wat we in de klas doen wanneer we daar antieke teksten zitten te vertalen. Is het de bedoeling dat we met onze vertaling mislukken zodat onze bewondering voor het origineel toeneemt, inclusief zijn onvertaalbaarheid? Is ons vertalen de voltooiing van de grammatica-exercities die de kern van de onderbouw vormden? Heeft ons vertalen überhaupt te maken met de diepere inzichten van Benjamin, die zich in zijn tekst voortdurend afzet tegen het banale?

Even een korte samenvatting van de argumentatie van Benjamin, zodat u zich niet gedwongen voelt zelf die tekst te gaan lezen. Hij stelt dat we een tekst niet als mededeling moeten opvatten. Niet de lezer bepaalt de betekenis, maar de betekenis ligt in die tekst zelf besloten. Daaruit volgt de belangrijkste stap: ook de vertaalbaarheid ligt in het origineel besloten. De vertaling is dus geen nieuwe dichtung, maar de realisering van de vertaalbaarheid die er al was.

Nu komen we gevaarlijk dicht in de buurt van mystiek, een soort geheim dat alleen voor een paar bevoorrechten toegankelijk is. Temeer als we doorlezen en zien dat Benjamin eindigt met de uitswinger dat alle grote geschriften, vooral de heilige, hun virtuele vertaling tussen de regels bevatten. Het is niet voldoende dat die teksten groot en heilig zijn, maar je moet ook nog eens tussen de regels lezen! Even tussendoor gezegd, ik moet nu denken aan een verhaal dat rabbi Aschkenazy in onze colleges talmoedica ooit vertelde over rabbi Akiba. Als ik het me goed herinner, werd deze op de brandstapel geëxecuteerd, samen met zijn Tora-rollen. Hij kon nog zeggen: de letters verbranden, maar ik zie het wit wegvliegen.

Ook in Benjamins tekst gaat het om redding, en wel van de zuivere taal die in het origineel besloten ligt: 'De zuivere taal, die in vreemde talen verbannen is, in de eigen taal verlossen, dat is de opgave van de vertaler.' (Illuminationen, p.60) We kennen dit verbanningsmodel ook van Agamben, en wel uit zijn boek Homo sacer (het eerste van zijn project Homo sacer). De vogelvrije mens ('homo sacer') is door de samenleving in de ban gedaan en wordt door diezelfde gemeenschap binnen zijn grenzen gehaald, als uitgeslotene, liefst in een kamp. We moeten niet concluderen dat de eigen taal superieur is, of dat de zuivere taal beter opgesloten kan zitten in de eigen taal dan in de vreemde. De talen van de dichter en van de vertaler zijn slechts onvolmaakte, onvolledige omhulsels die we moeten inschakelen om uiteindelijk de talen te laten integreren, waarvan de zuivere taal het historische eindstadium vormt.

Wat ons motiveert tot het bijdragen aan dit verlossingsproces is de sehnsucht, en wel 'de sehnsucht naar de aanvulling van de taal die uit het werk spreekt'. U ziet overigens dat het soms beter is om Duitse termen te laten staan, zoals hiervoor ook al het woord überhaupt, omdat ze ook in het Nederlands veelzeggender zijn dan de alternatieven die we kunnen bedenken. Hoe zit het nu met die aanvulling? Hier zien we zoiets als een dialectische wending in Benjamins argumentatie. De vertaling is niet zelf die aanvulling bij het origineel, maar kan daarnaar verwijzen door de sehnsucht naar de aanvulling te laten spreken. Daarvoor is bij uitstek het woord geschikt, het woord als weergave niet van het woord in het origineel, als een-op-eenweergave, maar als weergave van de syntaxis. Het woord vormt het oerelement van de vertaling.

Nu begrijp ik beter waarom ik in mijn theologie-opleiding met vele anderen gefascineerd was door het concordantisch vertalen, zoals bijvoorbeeld ook verdedigd door Martin Buber: eenzelfde woord moet je weergeven met eenzelfde woord. Daarin bewijst zich de trouw aan het origineel. Maar dus niet omdat de samenhang buiten beschouwing wordt gelaten. De trouw aan het woord bemiddelt de sehnsucht naar de aanvulling, en het woord van de vertaling moet het origineel in zijn samenhang  laten spreken. In essentie gaat het hier dus niet om mystieke geheimzinnigheid, maar om transparantie. Uiteindelijk moeten de 'manier van bedoeling' (Art des Meinens) en het betekende (das Gemeinte) samenvallen. Nu is dat nog niet het geval: pain en Brot onderscheiden zich wel in de manier van bedoeling, maar ze betekenen - in absolute zin -  hetzelfde.

Het model dat Benjamin hanteert voor zijn taalfilosofie is dat van het symbool, wat letterlijk 'het samenwerpende' betekent. Denk aan een legpuzzel, waarin twee stukjes bij elkaar passen die niet op elkaar lijken. Zo lijkt dus pain ook niet op Brot, maar vullen ze uiteindelijk elkaar aan zodat ze samen wijzen naar datzelfde ding. Hierbij moet ik meteen weer denken aan de 'familiegelijkenis' tussen de taalspelen van Wittgenstein. Taalspelen kunnen familie van elkaar zijn zonder in alles op elkaar te lijken. Zo deel ik met mijn zus dat ik graag wijn drink, en met mijn broer dat ik in mijn werk vooral bezig ben met vertalen. Mijn zus vertaalt niet vaak, en mijn broer drinkt zelden wijn, en toch zijn ze familie van elkaar. Benjamin gaat nog een stap verder. Er hoeft geen uiterlijke overeenkomst te zijn, het is niet de uiterlijke overeenkomst die de analogie demonstreert. Het gaat om de aanvulling, of de talen bij elkaar passen.

Dit model maakt het voor mij makkelijker om Benjamin in te zetten voor de vraag die ik aan het begin opwierp. Kan ik met zijn filosofie beter begrijpen wat we in de klas zitten te doen? Daar beperken we ons tot een combinatie van basisgrammatica, selectie van passende betekenissen en de weergave van de vreemde taal in lopende zinnen. Dat vullen we vervolgens wel weer aan met begrijpend lezen, waarbij we zelfs literaire vertalingen bekijken, maar dan wel weer hoofdzakelijk op de overeenkomsten en verschillen in grammaticale structuur. Mutatis mutandis zou ik ook voor het vertaalwerk van mijn broer kunnen bedenken of hij iets kan hebben aan de filosofie van Benjamin. Hij vertaalt geen heilige teksten, maar meestal praktische teksten, teksten van ambtenaren, en non-fictie zoals boeken over geschiedenis, wat veel minder geld in het laadje brengt.

Misschien moeten we dit vertaalwerk opvatten als voorwerk voor het verheven vertalen dat Benjamin voor ogen heeft. Hij ziet zoals gezegd de verhouding tussen het gewone en het verhevene als een historisch proces, waarbij we geleidelijk de zuivere taal uit het origineel verlossen met behulp van de eigen taal. Maar liggen in dat voorwerk niet juist ook mogelijkheden besloten die welbeschouwd niet onderdoen voor dat verhevene? Ik denk met name aan Agambens idee van infanzia, en de 'ervaring van de taal'. Infanzia, letterlijk vertaald 'niet zeggen', houdt in dat we bij het verwerven van taal de drempel ervaren die in elke taal impliciet ligt besloten. Infanzia is dus zelf al een ervaring van de taal, en wel van de taal als een betekenissamenhang die nooit naadloos aansluit bij het betekende. Dat betekende kunnen we al evenmin los van die betekenissamenhang aanduiden, zodat we blijven zitten met het inzicht dat we het echte ding alleen kunnen begrijpen als iets 'zegbaars', maar niet in het zeggen.

Agamben noemt het grammatica-onderwijs als een voorbeeld waarin we de taal ervaren. De taal is er als iets begrensds, om de taal te leren zijn we aangewezen op de vorm die de taal heeft los van zijn verwijzende functie (denk ook aan wiskunde), waarmee we dus in zekere zin die taal ook meteen afleren. We worden ingevoerd in het misverstand dat de grammaticale taal beter verwijst naar de dingen zoals ze zijn. Alleen al daarom hebben we de dichterlijke, verheven taal nodig, waarin meestal de grammatica wel wordt gerespecteerd, maar waarin de normale betekenissamenhangen worden vervaagd, verplaatst en doorkruist. Je zou met Benjamins bewoordingen kunnen zeggen dat die dichterlijke taal de grammatica 'aanvult' door ons de sehnsucht naar die aanvulling te laten voelen.

De wiskunde duikt overigens ook op bij Benjamin. Bij vertalen denken we waarschijnlijk meteen aan de trouw aan het origineel (zie hierboven, het woord als oerelement). Maar dat is onvoldoende, we hebben ook vrijheid nodig, in de zin dat je je eigen taal moet inschakelen om de zuivere taal uit de vreemde taal van het origineel te bevrijden. Daarmee beginnen we in de klas Latijn al bij les een. Leerlingen krijgen door dat we bij het vertalen lidwoorden moeten toevoegen, en bij die keuze voor bepaald, onbepaald of geen lidwoord blijft altijd enige vrijheid onvermijdbaar. Hoe verhoudt zich nu de trouw tot de vrijheid? Benjamin noemt hier de tangens, een lijn die met een cirkelomtrek een raakpunt deelt. Het gaat hier om het raken, niet om die punt, om deze figuur te begrijpen. Misschien kan mijn andere broer, wiskundige, dit nog beter uitleggen, of weerleggen, dat zou nog eens een boeiend familiegesprek over taal opleveren.

Tot slot draait Benjamin in zijn hele essay als een cirkel om een dichter van wie we dit jaar het geboortejaar vieren, Hölderlin, en wel zijn beide vertalingen van Sofocles. Laat ik hem citeren, om mijn vriend Eric Bolle, fan van Hölderlin, een plezier te doen, maar ook om hem, vanwege zijn bedenkingen tegen Benjamin, te tarten, waarbij ik en passant het citeerideaal van Benjamin uitspeel tegen zijn vertaalideaal:
In ihnen ist die Harmonie der Sprache so tief, daß der Sinn nur noch wie eine Äolsharfe vom Winde von der Sprache berührt wird. Hölderlins Übersetzungen sind Urbilder Ihrer Form; sie verhalten sich auch zu den volkommensten Übertragungen ihrer Texte als das Urbild zum Vorbild, wie es der Vergleich der Hölderlinschen und Borchardtschen Übersetzung der dritten pythischen Ode von Pindar zeigt. Eben darum wohnt in ihnen vor andern die unhegeure und ursprüngliche Gefahr aller Übersetzung: daß die Tore einer so erweiterten und durchwaltete Sprache zufallen und den Übersetzer ins Schweigen schließen. (61-62)
Daarom moet onze taal eerder, zoals Benjamin elders in dit essay zegt, een bogenrij (arcade) zijn dan een muur, en alleen al daarom moet het woord en niet de zin het oerelement zijn. Nu wordt begrijpelijk wat we in de klas doen. We dempen al vertalend de kracht van de taal zodat we in staat zijn die kracht te ondergaan, en niet helemaal dichtslaan.

Afbeeldingsresultaat voor oosterscheldekering

Geen opmerkingen:

Een reactie posten