De voorbije weken begaf ik me in een experiment. Ik zocht toegang tot de stem van dichters, omdat ik inmiddels zo ver was dat poëzie een soort ereplaats bekleedt bij mijn favoriete filosofen Heidegger en Agamben. De filosofie zoekt er als het ware haar Waterloo op. Hebben dichters een stem? Ik bedoel dat zowel in de zin van het burgerrecht als in de zin van een stem die klinkt, zelfs als hij wordt opgeschreven of opgenomen. Ja, begreep ik uit een lezing van The Ancient Phonograph. Dichters hebben een stem in de aankondiging van de nieuwe era, die zij aanvoelen en weten te verwoorden. Zij bereiden de burgerrechten van de nieuwe era voor, als die er al zullen zijn. En uiteraard, de dichters hebben ook een stem in de tweede betekenis. Die stem klinkt zelfs uit hun graf. De dichter spreekt vanuit de geschreven woorden of de opgenomen song.
In mijn wordingsgeschiedenis ben ik meer beland in de sporen van de muziek. Als organist speelde ik fuga's van Bach, waar stemmen elkaar achtervolgen, of voor elkaar op de vlucht zijn. Ik speelde op een steenworp afstand van mijn vriend Leo, die gedichten schreef en op nog iets grotere afstand bevond zich kasteel Hoensbroek, waar in 1953 dichter Bertus Aafjes zijn aanval op de experimentele dichters had geopend. Ik heb mijn muziek zeker ook gebruikt als afscherming tegen de vocale stem. Ik ervoer de kerk als een veilige tombe waar de stemmen konden klinken, op veilige afstand van de taal, en van de oorlog die zelfs tussen de dichters gaande was.
Misschien, zo luidde de conclusie van mijn onderzoek, kunnen we de meerstemmigheid begrijpen als het buiten werking stellen van de stem. De muziek brengt net als de dichtkunst een roes teweeg, maar die roes hoeft zelf geen oorlog te voeren tegen de betekenissen die in de taal verankerd liggen. Wel moest ik een innerlijke strijd leveren tegen mijn leraren, die ook de instrumentele muziek dachten volgens het paradigma van de vocale muziek, en dus de stem. Misschien zweefde me zoiets als een stemloze muziek voor ogen. Muziek die niet opstijgt vanuit het graf en tot ons spreekt, maar erin blijft, de stilte naderend.
In dichters als Vasalis en Aafjes vond ik zoiets als deze idee tot mijn verrassing verwoord. Zij moeten als geen ander hebben geweten wat het is om geen gehoor te vinden. Ze bleven schrijven, maar vonden de communicatie met hun lezerspubliek niet meer, althans niet als publicerende dichters. Dat vermindert hun betekenis in mijn ogen zeker niet. Het garandeert eerder de afstand tot hun tijd waarin andere dichters in de mode waren, en zo konden ze in alle rust en in alle nodige onrust peinzen over de nieuwe tijd, de begroeting van de aarde, ook als ze zichzelf daartoe niet in staat achtten.
Zelf begreep ik toen ik dit opschreef dat lezers hier niets mee konden. Ze zwegen, of wezen me op mijn tekortkomingen, mijn exhibitionisme en mijn hermeticisme. Scherper dan ooit zag ik me geconfronteerd met mijn status als blogschrijver. Ik heb mijn publiek nodig om tot schrijven te komen, maar moet afstand nemen van een al te directe relatie tot mijn lezers. Nu realiseer ik me weer beter waarmee ik bezig ben. Niet met publiceren, maar met onderzoek en denken. Mijn stem is niet wat ertoe doet, het gaat om de meerstemmigheid die ons voert naar een nieuwe tijd.
De andere blogseries heb ik afgekoppeld. U blijf ik als voorheen nodig hebben, en als het even kan ook graag lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten