donderdag 14 mei 2015

Opereren met en zonder mes - de filosoof als leerling-chirurg

Dr Jan Rijken reageerde op mijn blog. Een sympathiek mens, want hij bekritiseerde me niet, maar dacht bij chirurgie toch niet in eerste instantie aan snijden, maar aan het prepareren met weefsels. Rijken presenteerde dat zelfs als een bevestiging van mijn blog: "Inderdaad is chirurgie prepareren met weefsels en filosofie met woorden en zinnen." En Rijken kan dat weten, want hij was zelf chirurg.

Misschien is dat snijden wel eerder typisch voor de filosofie en voor de wetenschap. Bekend is het scheermes van de 14e-eeuwse filosoof Ockham: "Entia sunt non praeter necessitatem multiplicanda." Men moet de zijnden niet zonder noodzaak vermenigvuldigen. En hoewel Ockham zelf niet van een scheermes sprak, moet de ronde plek op zijn kruin toch duidelijk veroorzaakt zijn geweest door een scheermes, want Ockham was franciscaan. Je moet dus geen onnodige hypotheses en entiteiten invoeren, zijnden die je voor de beantwoording van je onderzoeksvraag niet nodig hebt.

Boven mijn blog over Rijken bleef nog iets hangen, de ervaring van de dood. De aanleiding daartoe was de verwijzing bij Rijken naar de gedachte dat er zonder gemeten hersenactiviteit wel ervaring mogelijk is. Nu liet Rijken me weten dat hij nog niet goed kan aarden in de 'wereld' van Pim van Lommel, de bekende cardioloog die onderzoek deed naar bijna-doodervaringen, ervaringen van mensen bij wie enige tijd geen hersenactiviteit meer werd gemeten maar die achteraf toch vertelden over ervaringen die ze toen hadden gehad.

Biedt Rijken - bedoeld of onbedoeld - met zijn formulering 'prepareren met weefsels' een beter aanknopingspunt om na te denken over de ervaring van de dood dan ik, toen ik naar de tmesis en naar Plato greep? Ik vertrouw Rijken inmiddels blindelings, maar ben toch ook benieuwd waar ik uitkom als ik het spoor van zijn formulering volg.

Er zijn twee benaderingen die wellicht veelbelovender zijn dan de tmesis van Plato om na te denken over de ervaring van de dood: het onderzoek van Van Lommel en de filosofie van Heidegger. Laat ik een poging doen om niet eenzelfde benadering in tweeën te snijden, maar om beide benaderingen te beschouwen als eenzelfde weefsel, een weefsel dat we gebruiken bij de preparatie.

De eerste is het genoemde onderzoek van Van Lommel. Zojuist zag ik een minicollege over dat onderzoek door wetenschapsfilosoof Herman de Regt. U kunt dat college zelf volgen via deze hyperlink. Opvallend is dat Van Lommel zijn onderzoek heeft gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet, wat 'scalpel' betekent. We zitten dus meteen weer terug in de metaforiek van het snijden, maar we kunnen beter zeggen dat we te maken hebben met teksten, dat wil zeggen weefsels. De Regt is geen chirurg maar filosoof en gaat het tekstweefsel van Van Lommel met een scheermes te lijf. Hij laat ons dat scheermes in zijn college ook werkelijk zien.

Wat De Regt wil laten zien is dat Van Lommel ten onrechte aanneemt dat er een entiteit kan bestaan buiten je lichaam, laten we zeggen je geest, of een geest, die blijft denken en waarnemen wanneer je hersenen geen meetbare activiteit meer vertonen. Die aanname hoeft niet eens uitvoerig te worden weerlegd. Het punt van De Regt is dat die aanname niet noodzakelijk, onnodig, is om de bijna-doodervaringen te verklaren. Je kunt die ervaringen evengoed verklaren met kennis die veel betrouwbaarder is. Zo weten we dat neuronen vlak voordat ze uitdoven nog één keer intense activiteit kunnen vertonen. Dat verklaart waarom de patiënten zelf geloven in de verhalen die ze vertellen, maar biedt er een andere, betrouwbaardere verklaring voor.

Nu zou je bijna ontgaan dat De Regt met zijn scheermes niet alleen iets heeft weggesneden, maar ook iets heeft overgehouden. Hij spreekt namelijk over de bijna-doodervaring. Op geen enkel moment trekt De Regt deze term in twijfel. Nu lijkt hem onwaarschijnlijk dat je die ervaring hebt op het moment dat er geen hersenactiviteit wordt gemeten. Maar direct daaraan voorafgaand kan dat zeer wel. En bijzonder opmerkelijk is dat je die ervaring ook achteraf kunt hebben. Zoals alle door Van Lommel onderzochte patiënten. Zij zijn alle weer bijgekomen en konden praten over de ervaringen die ze hadden. Uiteraard heb je die bijna-doodervaring dan niet na je dood, maar wel na de periode zonder hersenactiviteit.

De Regt neemt dus aan dat er bijna-doodervaringen zijn. Dat doet hij met het scheermes van Ockham, maar niet door waar te nemen en erover te denken. Het is dus onzeker of bijna-doodervaring gewoon een traditionele benaming is die misschien wel helemaal niet uitdrukt wat hij suggereert, namelijk een ervaring van een bijna dood zijn, of dat deze term, bijna-doodervaring, een belofte in zich bergt, een hypothese die het waard is om opnieuw met scherpe scheermessen te worden onderzocht. In die zin hebben we te maken met een weefsel, en heeft De Regt een preparatie voltrokken met weefsels. De bijna-doodervaring is een weefsel, een onlosmakelijk geheel van een benaming, een belofte, een suggestie, een aanname en misschien nog meer. Voortaan met de handtekening van een scherp wetenschapsfilosoof erbij geleverd, dr Herman de Regt.

De tweede benadering, Heidegger, werd me meermaals aangedragen door Jan Rijken zelf. Hij leek in zijn boek zelf de scalpel te hanteren toen hij de dood een zijn noemde maar geen zijnde. Daarmee leek hij tegelijk naar Heidegger te verwijzen en hem te bekritiseren. Want bij Heidegger is het zijn steeds een zijn van de zijnden. Spreek je over een zijn dat losstaat van de zijnden, dan zou je eerder aan Plato moeten denken. Maar Plato ligt Rijken niet zo, omdat die toch vooral denkt met verhalen. Ik dacht dat ik dat kon ondervangen door verhalen en filosofie zo nauw mogelijk op elkaar te betrekken, via de tekst over Chora in Timaios. Maar dat blijkt nu een dwaalspoor. Het verhaal over Chora is toch vooral een verhaal, niet alleen voor Rijken maar ook voor vele anderen. Chora heeft weinig mensen kunnen boeien, misschien wel omdat het zo'n moeilijk verhaal is. Wel een weefsel, maar vooralsnog geen preparatie.

Kunnen we Heideggers gedachten over de ervaring van de dood lezen als een preparatie met weefsels?

Lezen we Sein und Zeit, dan lijkt Heidegger met betrekking tot de dood voor het scheermes te kiezen. De titel van par.49 luidt 'Die Abrenzung der existenzialen Analyse des Todes gegenüber möglichen andere Interpretationen des Phänomens'. Het gaat dus om afgrenzing. Nu staat voor Heidegger als een paal boven water dat de dood een verschijnsel van het leven is, een zijnsvorm waarbij een 'in-de-wereld-zijn' hoort. Maar dan nog, je kunt over dat leven op verschillende manieren nadenken, ook op een medisch-biologische manier. Dat is in orde, wanneer je dat maar doet vanuit de ontologie. Pas wanneer je het zijn der zijnden hebt bepaald kun je vandaaruit de 'biologisch-ontische Erforschung des Todes' nader bepalen.

Heidegger blijft dus gebonden aan de fenomenen, het fenomeen dood. Daarin zit iets van een beslissing. Zo schakelt hij de benadering uit waarbij de dood niet als 'in-de-wereld-zijn' van een leven wordt benaderd. Het scheermes dus. Maar de ontologie van Heidegger is weer geen scheermes in de zin dat die andere, uitgesloten benaderingen definitief worden weggegooid. Zelfs voor speculatie is misschien ruimte wanneer we maar eerst weten vanuit welk ontologisch gezichtspunt we die moeten gebruiken. In die zin beslist Heidegger ook om niet te beslissen, geen oordeel te vellen over een leven na de dood:
"Mit Sinn und Recht kann überhaupt erst dann methodisch sicher auch nur gefragt werden, was nach dem Tode sei, wenn dieser in seinem vollen ontologischen Wesen begriffen ist. Ob eine solche Frage überhaupt eine mögliche theoretische Frage darstellt, bleibe hier unentschieden. Die diesseitige ontologische Interpretation des Todes liegt vor jeder ontisch-jenseitigen Spekulation." (SuZ, par.49)
De ontologische analyse is dus niet zomaar een 'analyse' (Grieks voor losmaken). Het is dat ook, omdat Heidegger een beslissing velt over de voorrang van de ontologie. Maar vervolgens kunnen misschien wel alle ontische vragen aan bod komen, inclusief die na het leven na de dood. Heideggers beslissing is, zoals Derrida in Apories vaststelt, een beslissing om iets onbeslist te laten: "...bleibe hier unentschieden" (citaat hierboven).

We zouden de lezing van Derrida verder kunnen vervolgen, maar de hoofdlijn is dat Heidegger geen scherpe grens trekt tussen dood en leven. Hij is daar wellicht wel op uit, maar op beslissende momenten beslist hij ook andere dingen en beslist hij om niet te beslissen. Zo ontstaat er een weefsel van beslissingen en niet-beslissingen om de dood, om de dood zoals hij voor het Dasein verschijnt en erdoor wordt ervaren. De ervaring van de dood is niet de ervaring van een scheermes of scalpel, maar een preparatie met weefsels, zouden we Heidegger kunnen parafraseren met de woorden van zijn fan Jan Rijken.

Het is misschien wat al te gemakzuchtig om Derrida te gebruiken om Heidegger te lezen. Maar ik had al toegegeven dat ik vooringenomen was, dat ik graag iets wilde doen met die formulering 'preparatie met weefsels', en dat lijkt me een prima omschrijving van deconstructie. Je werkt met weefsels, met teksten dus, en dat werk neemt de vorm aan van preparatie, een voorbereidende constructie die betrokken wordt op levend weefsel, tekst, genezing, en zelfs op de dood zoals hij in het leven verschijnt.

Mijn experiment is geslaagd. Beide benaderingen, die van Van Lommel en die van Heidegger, vormen inderdaad een weefsel. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De ervaring van de dood is op de eerste plaats een fenomeen, iets wat zich aan ons voordoet. Om te begrijpen wat er gebeurt mag je niets op voorhand uitsluiten. Je moet waarnemen, duiden, maar vooral moet je een voorbereidende technische opstelling neerzetten die je in staat stelt iets te zien wat je met je blote oog niet kunt zien en iets te doen wat je met je blote handen niet kunt doen. Preparatie dus.

Zo is de filosoof, en eigenlijk is dat al sinds Hippocrates het geval, een leerling van de chirurg. De filosoof heeft maar een vaag begrip van dat vak. Hij denkt dat het vooral neerkomt op snijden, terwijl de 'incisie' maar een zo beperkt mogelijke daad is, alleen bedoeld 'om binnen te komen'. Omgekeerd is dat veel minder het geval. Chirurgen 'kennen niet eens het woord filosofie', zegt Rijken in zijn e-mail enigszins verbitterd. Maar met zijn levenswijsheid accepteert hij dat niet alleen, hij weet als filosoof ook dat ze enorm bij elkaar horen, chirurgie en filosofie. Sterker nog: chirurgie hoort bij alles. Dat geldt zeker niet voor de filosofie, die altijd pas aan het begin staat van haar onderzoek. De filosoof zwaait graag met messen, maar dat doen kleuters ook.

Mij rest geen andere conclusie, mijn voorlopige conclusie als leerling-chirurg dan dat de chirurg met zijn handen en instrumenten denkt. Rijken is als een van de enigen in staat dit te formuleren, met zijn negentigjarige brein. Ik ben nog graag een tijdje zijn leerling.




Microtoom


Geen opmerkingen:

Een reactie posten