dinsdag 14 april 2015

Dierethiek zonder bevrijding

Vanochtend kreeg ik een recensie onder ogen van een boek over dierethiek. Nu is het moreel verfoeilijk om een boek te bespreken dat je niet gelezen hebt, maar proeven aan ideeën staat eenieder vrij. Hoewel, vrij, wat is die vrijheid eigenlijk?

'Animal Rights Without Liberation' (van Cochrane) gaat indirect over de vrijheid, zo lijkt het. De mens is vrij, het dier is dat vaak niet. Althans, dat is zo bij de mens wanneer je denkt in termen van belangen en rechten. Nu hebben de godfathers van de dierethiek (Regan, Francione) dit rechtendiscours proberen uit te breiden vanuit de mens over het dier. Ze stuiten daarmee volgens Cochrane op een grens voorzover vrijheid zelfreflectie veronderstelt, reflectie van een wezen op zijn eigen leven. 'Ze zouden daardoor zelf geen benul kunnen hebben van wat het betekent om autonoom te zijn, en daarom ook geen waarde kunnen hechten aan vrijheid,' aldus de recensie. Nu is die vrijheid ook geen belangrijke voorwaarde om hun welzijn te respecteren. Vandaar dus die titel: dierenrechten zonder bevrijding.

De discussie deed mij terugdenken aan de jaren '90 waarin ik met collegafilosofen tot een kritische stellingname over de biotechnologie probeerde te komen. De inspiratie was eerder Heidegger dan de Angelsaksische rechtsethiek. Het argument was toen: dieren kunnen zich, anders dan de meeste planten, uit zichzelf verplaatsen. Het is daarom verwerpelijk om hun bewegingsruimte onnodig in te perken. De regel werd dus niet uit de rechten en belangen afgeleid, maar uit het 'wezen' van het dier. Maar wat dondert het eigenlijk. Je kunt vrijheid prima opvatten als bewegingsvrijheid.

Alleen doet zich dan wel het 'probleem' voor dat dieren zeker benul kunnen hebben van vrijheidsbeperkingen. Probeer een kat maar eens aan de riem uit te laten. Vat je dat 'benul' weer op een maximalere manier op, bijvoorbeeld als individuele keuzevrijheid, dan vallen er weer hele categorieën mensen af: zuigelingen, mensen met een verstandelijke beperking, schooljeugd, gevangenen enzovoort. Voor Cochrane zou dat geen probleem hoeven te zijn. Je hoeft mensen niet vrij te verklaren om te geven om hun welzijn.

Via het dier en Cochrane stuiten we dus op een interessant filosofisch probleem, de fundering van de ethiek. Wat betekent het om je verplicht te weten jegens een ander wezen wanneer je vrijheid niet evident is? Hoe we die vraag ook beantwoorden, het is allerminst evident dat we in de ethiek de mens nog haarscherp kunnen afgrenzen van het dier. Aan de ene kant zijn er dierpsychologen zoals Frans de Waal die aan dieren moreel gedrag toeschrijven. Aan de andere kant zijn er filosofen die teruggrijpen op de tijd voor Descartes toen er ook zonder zelfreflectie, zelfbewustzijn en subjectiviteit werd gesproken van ethiek.

Okee, geen haarscherpe grens. Maar er is wel een verschil. Vooralsnog nemen we geen dieren op in het parlement en is mensenvlees niet te koop in de supermarkt. Kunnen we aan dit evidente verschil tussen mens en dier morele betekenis toekennen, ook wanneer we het niet meer kunnen verankeren in een onbetwijfelbaar fundament? Ja, zou ik zeggen, met mijn 'continentale' vooroordelen, wanneer we maar bereid zijn die ethiek op te nemen in een denken dat de breedte en de diepte in durft te gaan. Ik zie drie benaderingen waartussen ik aarzel en graag zou blijven aarzelen, alleen al omdat ik me onmachtig voel ze vanuit een hoger perspectief met elkaar te verzoenen.

De eerste is het voorstel van Giorgio Agamben om mens en dier te verbinden rond het 'opene'. De mens kan zich openstellen voor het dier, het dier zelf en het dier in de mens, niet door het dier op een essentie vast te pinnen, maar juist door te erkennen dat het dier in zichzelf besloten is, of open: beter gezegd, het dier is voor ons een 'buiten', iets wat voor onze identificerende blik nooit transparant wordt, en wat we niet anders kunnen dan 'vergeven'. We openen ons naar de 'geslotenheid' van het dier.

De tweede benadering is die van Deleuze waarin mens en dier evenmin worden opgevat als essenties en evenmin hun verschil wordt verdoezeld. Alleen weigert Deleuze dat verschil te verwoorden in termen van open en gesloten. Mens en dier maken deel uit van een 'plooiing' van het Zijn waarover door geen van beide kan worden beschikt. Die plooiing doet zich voor als een oneindig spel van differenties. Het denken is het ontplooien en weer plooien van dat Zijn. Bij deze ontologie hoort een ascetische deugdenethiek die geënt is op de Stoa. De mens is - vooral in het denken - in staat tot affirmatie van het Zijn dat ons volledig bepaalt. Die affirmatie is geen voorrecht van de mens. Integendeel, de mens is net als het dier een veelheid die voortdurend alle kanten op schiet, een veelheid in wording. We kunnen dan wel geen dier zijn, we kunnen het wel worden. We kunnen het dier alleen 'zijn' in de zin van het te worden.

De derde benadering is die van Derrida zoals hij die uiteenzette in 'Manger le bien', met zijn kritiek op het 'carnofallogocentrisme', een complex waarin het een het ander veronderstelt. Onze verhouding tot de ethiek is verbonden met vleeseten in de zin dat we ook de idee van het goede consumeren, het verinnerlijken en verteren zodat er niets meer van overblijft. (Misschien zou je dus ethiek voortaan moeten spellen als eetiek; misschien zou Derrida dat hebben gedaan als hij Nederlander was.) Over dieren zegt Derrida in een boek: het dier is altijd vóór ons. Je zou kunnen zeggen: het dier gaat ons vooraf, het blijft ons vreemd, maar het is geen vreemdheid buiten ons, het is onze eigen vreemdheid.

Deze benaderingen lijken abstract filosofisch, maar door te wijzen op de ethiek wordt helder waar de praktische kant ligt, in het afzien van een historische politiek, van politiek als voortzetting en voleinding van de geschiedenis.

Een testcase voor deze ethiek zou, terugkomend op de recensie, en net als in de recensie, het veganisme kunnen zijn (de recensie staat in Vegan Magazine). Is het veganisme een beweging die via een paradoxale omweg de autonome mens in het centrum zet en het welzijn van dieren afmeet aan de narcistische fictie van het zelfbewustzijn? Is het een beweging die de wereld probeert te veroveren langs de gangbare wegen van overtuiging, politieke macht en disciplinering? Is het een levenskunst of lifestyle waarin het niet-eten van dieren wordt gebruikt als materiaal om een mooi beeld van een individu te creëren? Een wanhopig baken voor mensen op drift in woelige tijden?


Al deze opties lijken me uitzichtsloos. Een gesloten principe wordt tot expansie gebracht en verteerd.

Veganisme zou ook een opening kunnen zijn, een opening naar het dier en zelfs naar de plant (het boek van Oudemans staat ook aangekondigd in Vegan Magazine). Waarom zouden we het geen praktische filosofie kunnen noemen? Zelf ben ik geen veganist, maar ik voel me als partieel vegetariër wel uitgedaagd om opnieuw na te denken over wat ik doe en wat ik eet. Stel, ik ga planten aandachtiger eten. Dan zou ik minder behoefte hebben aan vlees. Dan zou ik dieren anders gaan zien. Dan zou ik mensen anders gaan zien. Dan zou ik vleeseters anders gaan zien, plantachtiger. Kortom, de 'filosofie' van het veganisme zou, zelfs zonder dat je veganist wordt, een ander denken en een andere manier van zien op gang kunnen brengen.




https://earlyromance.files.wordpress.com/2010/01/john-eats-book.gif

Johannes eet het boek


Geen opmerkingen:

Een reactie posten