We moeten misschien leren slaapwandelen, had ik in mijn vorige blog gezegd. Eerder had ik slaapwandelen gezien als iets negatiefs. We gaan al slaapwandelend de oorlog in, zoals de Europeanen destijds ook slaapwandelend de Eerste Wereldoorlog in gingen (Clark). Kortom, het lijkt iets negatiefs. Toch zie ik in de filosofie en literatuur aanwijzingen voor een andere betekenis van slaapwandelen.
In de roman die ik net uit heb, Er stromen rivieren in de lucht van Elif Shafak, reist een archeoloog in de negentiende eeuw naar het Midden-Oosten, naar de plaats waar in de oudheid de stad Nineve lag. Hij komt er in contact met de jezidi's, die later in het nieuws kwamen vanwege de genocide door Islamitische Staat. Deze religieuze groepering had ook destijds al geen geweldige reputatie bij de naburige moslims, en werd betiteld als de 'duivelaanbidders'. De godsdienst van de jezidi's vertoont overeenkomsten met het zoroastrisme in Iran. Een van de geloofspunten is dat de mensheid niet is voortgekomen uit Adam en Eva, maar alleen uit Adam. Ook wordt er een grote betekenis toegekend aan water en aan rivieren.
De archeoloog wordt door de jezidi's ter plaatse gastvrij onthaald. Hij overnacht bij een sjeik en komt in contact met diens geadopteerde dochter Leila. Zij is waarzegster, faqra, legt de sjeik uit:
'Een faqra, zo krijgt hij te horen, voelt dingen waar anderen niets van merken. Zij kent het landschap zoals een karekiet de weg weet tussen de rietkragen in het moeras. Ze kan een storm voorspellen door de vlucht van reigers, de vorm van mierenhopen of de grillen van spinnen. Een faqra verneemt dingen die ze liever niet had geweten, en als ze ze eenmaal weet, komt ze er niet meer vanaf. Vandaar dat ze jong sterven, zo beweert men, omdat hun hart die zware last niet te lang kan dragen.'
De archeoloog Arthur Smyth voelt verwantschap met haar, ongetwijfeld ook vanwege die last. Zelf heeft hij een zeer bovengemiddeld geheugen, wat hem heeft gebracht bij zijn beroep, maar hem ook opzadelt met ervaringen en opdrachten die hij niet kan ontlopen. Je zou de roman (deels) kunnen lezen als de groei van Arthur waardoor hij zich uiteindelijk verzoent met zijn talent en met de plaats waar hij terecht is gekomen.
Op deze plaats dus ziet hij 's nachts deze Leila buiten in een lange witte jurk slaapwandelen. Op Arthur maakt dit een hypnotiserende indruk, hij valt in slaap en krijgt een droom over zijn moeder, die in zijn jeugd in diepe armoede op de oevers van de Theems in Londen naar spulletjes zoekt om te verkopen. Met andere woorden, hij schakelt zijn geheugen op een andere manier in dan anders, niet met zijn uiterlijk bewustzijn maar door zijn gehypnotiseerde toestand. Zoals zijn moeder vroeger jutte bij de Theems, zoekt Arthur nu naar tabletten met spijkerschrift bij de oevers van de Tigris.
Zo worden we met de roman geleidelijk binnengevoerd in een constellatie van water (rivieren) en geheugen. Deze motieven zijn al een paar keer langsgekomen in deze blogserie, met name naar aanleiding van Plato's Timaeus. Daar lezen we over de thematiek van de archieven die in Griekenland steeds bedreigd worden door het water, en waarvoor de Egyptenaren betere oplossingen hadden gevonden, door de archieven buiten bereik van de bewegingen van de Nijl te houden. Vorig jaar dacht ik in augustus met nog meer nadruk over dit thema na, toen ons huis was overstroomd en een aantal van mijn boeken beschadigd was geraakt. (Zie deze blog.)
Behalve aan mijn existentiële ervaring raakt die verbinding tussen water en geheugen ook aan een kernprobleem bij de filosofen die in deze blogs een hoofdrol spelen, Plato en Agamben. In Plato's boek Timaeus wordt het probleem van de bedreigde archieven uitgewerkt door te verwijzen naar chora, de plaats of ruimte waar we toegang tot kennis hebben op een andere manier dan door denken en waarneming. Chora staat voor de dingen niet waardoor ze bestaan (hun oorsprong of idee), of zoals ze aan ons verschijnen, maar 'waarin' ze bestaan. We kennen ze niet door ze waar te nemen of door ze met ons denken te doorgronden, maar 'met onwaarneming', in een droomtoestand.
Timaeus gaat niet over slaapwandelen, maar dus wel over kennis die we kunnen krijgen door dromen, waardoor we kunnen zien - zoals Agamben het formuleert - dat dingen plaatsvinden, het plaatsvinden van de dingen. Dromen zoals in de roman van Shafak brengen ons in contact met de wereld doordat we afzien van een specifieke, geïsoleerde plaats en tijd, zoals we die menen te kennen, maar doordat we er contact mee maken buiten het denken en de waarneming, buiten ons intentionele bewustzijn.
In de roman wordt dit contact gesymboliseerd door water, in de vorm van druppels die neervallen op personages in schijnbaar heel verschillende tijden en plaatsen. Shafak eindigt haar roman met een indrukwekkende opsomming van die druppelmomenten. Het water heeft steeds een andere vorm, rivierwater, sneeuw, tranen, sneeuwvlok etcetera. Het water kun je daarom zien als symbool, doordat het in alle verschillende plaatsen en tijden de eenheid of samenhang verbeeldt. (Zie ook deze blog over schilderijen van Kheradpicheh)
Maar waarom zou je het water niet (beter) kunnen zien als allegorie, in de zin waarin we die waren tegengekomen bij Benjamin en Verheijen (zie hier)? Het water blijft namelijk ook de materie die ons bedreigt, de Ilisu-dam die wordt aangelegd in Turkije, die zorgt voor een verlaagd waterpeil in Irak, en tegelijk een heel gebied laat onderstromen met archeologische schatten die voorgoed onvindbaar zullen worden. Water is nu eens zegen, dan weer vloek, het is het een in de gedaante van het ander, waardoor - als we het hebben over de klimaatopwarming - het voortbestaan van het menselijk leven en veel ander leven op het spel staat. Via de allegorie zijn we uitgeleverd aan een geschiedenis die we niet meer in onze macht hebben, of die juist door die machtsgrepen - in ons antropoceen - het leven aan onze macht onttrekken.
Hoe verhoudt water, het allegorische water van de roman van Shafak, zich tot Timaeus van Plato?
Van René ten Bos hadden we begrepen dat Plato een negatieve waardering heeft voor water. Water is bij Plato het bedreigende, verstorende element bij uitstek. Daarbij verwijst René vooral naar het begin van De staat, waar de mannen met Socrates discussiëren bij de haven, een plaats van lager allooi. Die negatieve visie lijkt ook te domineren in Timaeus, waar de Grieken steeds moeite hebben om hun archieven tegen het water te beschermen. Dat lezen we in het betoog van Critias. Kijken we echter naar het daaropvolgende betoog van Timaeus, dan neemt die een ander uitgangspunt. Hij legt uit dat de wereld gevormd is door een demiurg, een soort architect, volgens de opdracht dat de wereld moet lijken op een levend wezen, een lichaam. Dit komt overeen met de idee van het Goede. Als de maker van het heelal zelf perfect is, moet het heelal dat ook zijn.
Het is met dit beginpunt in strijd dat de demiurg iets zou creëren wat de wereld bedreigt. Creëren moeten we hier anders opvatten dan de schepping uit het niets die we uit de christelijke uitleg van de Bijbel kennen. Het is de samenstelling van de onderdelen die er al zijn. Zo overweegt de demiurg om het lichaam van het heelal samen te stellen uit vuur en aarde. Maar om een lichaam te creëren heb je meer dan twee onderdelen nodig, en zo komt de demiurg uit bij twee toegevoegde elementen voor de middeling en balans, water en lucht. Water verschijnt hier dus in een noodzakelijke, positieve gedaante, als element dat samen met de andere elementen het heelal samenhoudt als verbindend element.
De hele opbouw van het heelal beschrijft Timaeus in twee stappen. Eerst hoe de wereld wordt gevormd als levend wezen volgens het model van de hemel, het volmaakte model. De samenstelling verloopt hier via de 'overtuiging', de oorzaken worden overtuigd om ten dienste te staan van hun functie binnen het heelal. Maar dit betekent niet dat de 'noodzaak' buiten werking is gesteld. Die wordt er in tweede instantie ook bijgehaald. Wat is de natuur van het heelal voorafgaande aan de vorming van dat heelal volgens het model? Dan kunnen we het niet meer hebben over oorzaken, maar over hoe die oorzaken zelf zijn ontstaan. Dan kunnen we niet meer praten in termen van een model (de oorzaken of ideeën), en ook niet over de daarvan afgeleide nabootsingen zoals we altijd in wording zijn, zoals we ze kunnen waarnemen. En zo komt Timaeus bij zijn derde kennisvorm, chora. Het is een vorm van filosofie die noch zuiver denken is, noch inductie vanuit de waarneming. Het moet iets zijn wat aan beide voorafgaat, 'waarin' ze plaatsvinden.
Extrapoleren we deze chora naar het water van Shafak, dan moeten we dat dus niet opvatten als een moleculaire structuur, die eeuwig hetzelfde blijft. Evenmin is het een willekeurig, conventioneel gekozen symbool voor zeer diverse gebeurtenissen, bijvoorbeeld personificatie van deze gebeurtenissen als een god of quasi-god. Water is in de roman, laten we dit niet vergeten, een motief in een boek, literatuur, een roman. Eerder een droomvisioen dan een zintuiglijk element. Maar daarom niet illusoir, integendeel. Water is als droomvisioen datgene waarbinnen alle gebeurtenissen zich afspelen, waaraan ze hun betekenis en samenhang ontlenen, en waarbinnen ze omslaan van zegen in vloek en andersom.
Een moeilijke gedachte van Shafak is dat water geheugen bevat. Water was toch, in het verhaal van Critias in Timaeus, het element dat het geheugen wegvaagt? Ja, maar misschien hebben we het toch nog niet goed genoeg gelezen. Vatten we het betoog van sterrenkundige Timaeus op als een repliek op Critias, dan zouden we het wellicht anders moeten lezen, met terugwerkende kracht. Wat Critias wil vertellen is dat het bij Griekenland anders werkt dan bij Egypte. Egypte heeft zijn schaapjes goed op het droge, het heeft zijn pyramides, zijn archieven op veilige afstand voor de stijging van de Nijl. Griekenland heeft bijna geen archieven, en zo goed als geen herinnering aan eerdere verdelgingen van de cultuur. Maar juist daardoor waren de Grieken gedwongen hun cultuur steeds opnieuw uit te vinden. De gesprekspartner van de Egyptenaar is Solon, die bekend staat als de samensteller van verstandige wetten. De Grieken danken hun politieke en militaire kracht aan het feit dat ze steeds opnieuw konden beginnen.
Zoals ik nu het betoog van Critias opnieuw lees, zie ik hoe de vloek van het water in feite een zegen is, het oude Griekenland is minder gebonden aan de bestaande wetten zoals ze overgeleverd zijn in het geheugen en bewaard in de archieven. Ze hebben daardoor meer vrijheid om opnieuw te beginnen. Dat motief kennen we uit de filosofie van Hannah Arendt, die dit projecteert op de Romeinen en de stichters van de Verenigde Staten. Maar het is toch niet hetzelfde. Het politieke gezag gaat in Timaeus niet terug op het stichtingsmoment. Als iemand zich voor zijn gezag op dat moment beroept, stuit hij op burgers die zich dat niet kunnen herinneren. En er zijn ook geen archieven. De mensen moeten samen ter plekke bedenken hoe ze hun staat willen inrichten.
Dat is ook hoe chora volgens het betoog van Timaeus werkt. Het is een 'ontvangstoord' dat alles in zich opneemt, niet de dingen zelf maar hun nabootsingen. Daarom kun je ook niet zeggen dat dit hier water is, het is 'zoiets als' water. We hebben nu een manier om iets 'water' te noemen, zonder daarmee te suggereren dat het ook werkelijk dit water is. Het is met andere woorden de druppel zoals we die tegenkomen in de roman van Shafak.
Zeggen dat die druppel geheugen bevat zou kunnen betekenen dat we kunnen vertrouwen op de wereld, op de orde in de wereld die voor ons toegankelijk is via bijvoorbeeld het geloof van de jezidi's. Om dat geheugen van het water te zien moet je 'slaapwandelen', of in contact treden met de mensen die in staat zijn om dat te doen.