maandag 28 juli 2025

De afgrond van het weefgetouw - Agamben dicteert

Als we willen uitkomen waar we al zijn moeten we vallen. Dat was de uitkomst van de filosofie van Agamben, waarbij hij Heidegger volgt (zie hier). De mens wil graag begrijpen hoe de wereld in elkaar zit, wil er best over nadenken, maar vervalt tot gebabbel. En als je valt is er een afgrond. Het gebaar van Heidegger is om nog dieper te graven, zodat we bij onze val stuiten op een bodem. Die bodem lijkt de taal te zijn, in de zin van de Griekse logos, de taal waarin we ons altijd bevinden, en die tot ons spreekt. Agamben: er is geen bodem, de afgrond is niet een plaats, het is onze val. We verblijven in die val, het is het gewone, alledaagse. De oppervlakte, het oppervlakkige gebabbel dat niets betekent.

We zitten nu met twee beelden, metaforen misschien, die we allebei nodig hebben maar die op gespannen voet met elkaar staan, de afgrond en de oppervlakte. Ik ga graag mee in de zoekbeweging van Agamben, filosofie is mijn hobby, ik ben eraan gewend, het is mijn gewoonte. En ik begrijp de dingen graag beter, ook al loop ik daarmee blijkbaar het risico dat ik voorbij dat begrijpen moet, van de logos naar de ethiek.

Dan valt mijn oog op een passage (nog steeds in Quaderni, deel 2, p.353) waar ik meer woorden dan gebruikelijk moet opzoeken. Hier ligt mijn kans om de afgrond beter te begrijpen. Met wat moeite en met hulp van Google translate kom ik tot de volgende vertaling:

'Om de afgrond in deze zin te begrijpen, zou je kunnen denken aan de beweging van de hevels op een weefgetouw, die de scheringdraden even optillen zodat de inslagspoel ertussen kan. Die leegte is de afgrond die, door de schering en inslag te verenigen, de stof vormt.'

Nu weet ik weinig van weven, maar het toeval wil dat mijn dochter Frederiek als kunstenaar veel doet met weven. (Hier trouwens haar website: https://frederieksimons.com/.) In een andere serie besprak ik haar kunstwerk waarmee ze haar master artistic research voltooide (zie hier). Ik ben zelf in dat kunstwerk betrokken, als deel van een soort genealogie waarin het duidelijk gaat, op een of andere manier, om iets alledaags, iets gewoons: hoe zijn onze voorouders betrokken bij werken met textiel? Je kunt dat beschouwen als een metafoor, textiel, maar er zit ook een concrete kant aan, wie ik ben, mijn gewone leven, mijn ethos, is het weefsel dat gevormd wordt door de leegte, die we op zijn beurt moeten begrijpen als iets tussen de scheringdraden, waardoor schering en inslag kunnen worden verenigd.

Afgrond lijkt een erg grote term voor dit geweef. Agamben verduidelijkt dat hij deze term kiest om duidelijk te maken dat er geen fundament is. Waar ik in mijn vorige blog nog dacht dat de ethiek het fundament is van de ontologie, moeten we de ethiek nu dus begrijpen als iets zonder fundament, als een val die zich niet op een bepaalde plaats afspeelt, niet een plaats met grenzen en een bodem, maar in het gewone. Hier is duidelijk sprake van twee principes, de levende mens en de taal, die we bij elkaar brengen als 'stem', die we dus ook kunnen begrijpen als hevel van het weefgetouw.

Hoe kan ik me met mijn geschrijf, mijn blogs, situeren in deze non-plaats? In welke zin zit ik hier binnen de ethiek? Mogelijk is Agamben me hier behulpzaam op diezelfde bladzijde 353, want het probleem dat hij hier wil verhelderen is il dettato, het dictee. Schrijven is dictee in de zin van 'comporre per iscritto', schrijvend componeren. Als het ethos van de mens het gewone is, en zijn stem de instantie waarmee taal en zijn leven kunnen worden verbonden, dan is er een rangorde in het spel. Het schrift is afgeleide van het gesproken woord, of de gezongen klank, het is wat Aristoteles τὰ ἐν τῇ φωνῇ noemt, 'de dingen in de stem'. Het schrijven maakt deel uit van het spreken, als we spreken gebruiken we letters die een geschreven vorm veronderstellen om ze te begrijpen.

Waar ik in vorige blog steeds bij Agamben heb benadrukt, ook in navolging van Heidegger, dat we taal niet (zoals Hegel) moeten begrijpen met behulp van negatie, als negatie, maar als iets positiefs, lijkt hier, met dat dictee, iets negatiefs in het spel te zijn. De problematiek wordt nog urgenter wanneer we de taal als zodanig zouden begrijpen als dictee, als bevel, en in politieke zin als pleidooi voor de dictatuur. We zouden het alledaagse dan moeten opvatten als gedicteerd door een machthebber of god, of eventueel nog als verzet daartegen. Hoe dan ook iets van tweede orde, afhankelijk van het dictee.

De formule waar Agamben op komt om schrijven als dictee te verhelderen is 'de ervaring opdoen' (fare l'esperienza): 'Schrijven is de ervaring opdoen van het 'dictee' (van het dictee, dwz het negatieve dat heerst op de plaats van het woord), terwijl het dictee in de mondelinge wereld, gedomineerd door het geheugen en de herhaling, bedekt blijft.' De plaats van het woord is dus die afgrond, die niet een plaats is zoals we die meestal begrijpen, en die we beter begrijpen met behulp van het weefgetouw.

Conclusie: schrijven is belangrijk als een vorm van vergeten. Vergeten is nodig om te ervaren hoe het (gesproken) woord steeds wordt gedomineerd door het geheugen en de herhaling. Daartegenover is het schrijven niet, vanwege dat vergeten, de primaire taal (zoals bijvoorbeeld Derrida denkt), niet de letter maar de stem blijft de instantie die taal en leven verbindt, de (geschreven) letter is negatief in de zin dat ze zelf niets betekent, geen betekenis toevoegt die niet al in de taal is, die deel uitmaakt van de taal.

De lezer zal niet ontgaan hoe mijn blogs een dictee lijken in de zin van gedicteerd door Agamben. Wat ik hier doe is op mijn manier opschrijven wat Agamben allemaal zegt. Het is gedomineerd door het vergeten doordat ik me hier presenteer als leerling, ik probeer iets te leren van wat de meester allemaal zegt, waardoor het alsnog lijkt alsof ik ontsnap aan de dominantie van geheugen en herhaling, het is mijn stem die je hier voor je ogen ziet spreken.

Daarom moet de herinnering mij weer aflossen, om me eraan te herinneren dat niet mijn blogs mijn stem zijn, maar het gewone leven, mijn stem waarmee ik hier in huis, of waar dan ook, taal en leven verbind. Agambens volgende kwestie is dan ook hoe aandacht en afleiding samenhangen. We kunnen ergens de aandacht op vestigen, zegt hij, maar dat loopt steeds uit op afleiding. We zitten namelijk in die vallende beweging, je voelt je terugvallen in de afleiding.

Zometeen sta ik op voor mijn volgende kop koffie, en dan zie ik vanuit mijn rechter ooghoek het textielkunstwerk dat ik een paar jaar geleden cadeau kreeg van Frederiek. Het zijn mijn blogseries, maar dan in de vorm van figuren, rode en crèmekleurige vierkanten geordend in series en jaren. Het leidt me af van mijn blogs, het herinnert me aan mijn blogs, het herinnert me aan mijn blogs als ervaring van mijn leven, waarin aandacht en afleiding mijn val in beweging houden.

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten