vrijdag 18 oktober 2024

De noodzaak van verleiding door de joden - Ebner contra Weininger

In het Wenen van 1900 waren joden iets anders dan nu. Ze waren een categorie waar je een mening over had, ook respectabele filosofen. Het was meestal een mengeling van bewondering en kritiek. Anders dan nu ging het niet of nauwelijks over de islam. Terwijl de bestrijding van de islam toch ooit de reden was geweest om het centrum van het Habsburgse rijk naar het oosten op te schuiven. Ook daar vind je overigens dubbelzinnigheden. Denk aan de Turkse mars en aan de koffiehuizen waar geen alcohol werd gedronken en een geheel eigen bijdrage aan politieke discussies en democratie kon ontstaan.

Joden waren in Wenen vooral ook niet-christenen, niet-katholieken. Zelfs als je je bekeerde liep je nog het risico als jood te worden gezien. Christenen hadden joden nodig als hun bestaansreden. Joden geloofden niet in Christus, dus niet in de vrijheid en de geest. Nu was Wenen allesbehalve het summum van vrijheid, maar de cultuur gold als het bewijs dat er tenminste wel innerlijke vrijheid was. En zo werd de kunstenaar het stralende bewijs van geestelijke vrijheid, de triomf van de geest.

We behandelen de filosofie van Ferdinand Ebner (1882-1931) die bekend staat als vertegenwoordiger van het dialogisme, de gedachte dat je alleen tot geestelijke vrijheid kunt komen als je je openstelt voor een jij. Andere vertegenwoordigers van het dialogisme, Martin Buber en Franz Rosenzweig, zijn bekender en wat in deze context wellicht niet zonder betekenis is, joods en geïnspireerd door joodse mystieke tradities. Het Ich und Du moeten we vooral zien als een sfeer van geestelijke vervulling, de dingen krijgen betekenis wanneer we ze in het licht bezien van een subject dat met de ander in relatie treedt.

In het boek van Ebner dat we bespraken, Das Wort und die geistigen Realitäten, vinden we geen verwijzing naar Buber en Rosenzweig, maar wel naar een andere joodse denker, Otto Weininger (1880-1903). Op 23-jarige leeftijd al voltooide hij zijn opus magnum Geschlecht und Charakter. Daarmee was het belangrijkste gezegd. Zoals gememoreerd in vorige blogs huurde Weininger een kamer in het huis waar Beethoven in 1827 was gestorven en joeg zich een kogel door het hoofd. Zoiets alleen al spreekt tot de verbeelding, en iedereen had zijn mening of theorietje over Weininger.

Zo ook Ebner. Hij gaf een christelijke draai aan de dialogische gedachte, het jij waarmee ik in relatie treed is in laatste instantie God zoals hij als mens is geïncarneerd, Jezus Christus. De vergeestelijking van de cultuur heeft alleen kans op succes wanneer de mens individueel van die cultuur afstand neemt en beslist voor het geloof in Christus. We moeten op God vertrouwen dat die beslissing bijdraagt aan de redding van de hele wereld, en wel via de taal. Ebner is voor mij een interessant denker omdat hij net als Wittgenstein, Bachtin en Agamben het denken over de taal ziet als kans om de cultuur tot vrijheid te brengen.

Weininger past in de filosofie van Ebner als de genius in wie het sterven van de cultuur tot voltooiing komt. In twee of drie opzichten representeert hij tendensen die het individu moet overwinnen door er afstand van te nemen. Twee ervan hebben we al gezien in vorige blog. De seksuele verhouding tussen man en vrouw is volgens Ebner niet van geestelijke maar van natuurlijke aard. Daarom kan de overwinning van de vrouwelijke kracht door de man, van de vrouw in de man, zoals Weininger voorstelt, niet bijdragen aan de vergeestelijking. De vrouw is niet primair een seksuele kracht maar een jij, die we als persoon moeten zien. Samenhangend hiermee onderkent Ebner bij Weininger een sterke versie van platoons idealisme. Bij hem representeert de man het idealistische denken, waardoor hij ook de relatie tot de vrouw in idealistische termen giet. Behalve natuurkrachten zijn het ook eeuwige 'waarheden', die losgezien worden van onze ervaringen zoals we die opdoen in het persoonlijk contact. Als we afstand nemen van het seksuele verschil, overwinnen we in één beweging ook het idealisme.

Het jodendom is de reden dat ik zei 'twee of drie'. Voor Weininger maakt het weinig verschil of we spreken over de vrouw of de jood. De ene kracht is inwisselbaar met de andere, beide krachten moeten we in onszelf overwinnen. Daarmee bevrijden we in één klap onszelf, de vrouw en de jood. Doordat de man zichzelf niet meer deels als vrouw ziet kan de vrouw eindelijk vrouw worden. Hetzelfde geldt voor de jood. Deze is niet in staat tot een waarachtig ethisch besef, en leeft 'voorbij goed en kwaad'. Een belangrijke reden hiervoor is dat de jood geen vrij, begrijpend ego is, maar zichzelf primair ziet als deel van een collectief. De artistieke genius heeft mede daardoor een opmars kunnen maken in de hele cultuur. Genius is niet meer iemand als Beethoven of Wagner, maar zowat iedereen. Overwinning van de jood in onszelf betekent dat we eo ipso afrekenen met deze alomtegenwoordige genius, en de kunst weer ondergeschikt kunnen maken aan het individuele morele onderscheidingsvermogen. De jood kan zijn enorme talent voortaan individueel ontplooien.

De artistieke genius is precies de gestalte die Ebner aanpakt in zijn kritiek op Weininger. Ook hier maakt hij - net als bij zijn kritiek op diens antifeminisme - een enigszins verrassende move. De genialiteit die Weininger aan de joden toeschrijft zou - zo zou je verwachten - Ebner kunnen zien als voltooiing van de cultuur en daarmee als opstap tot zijn eigen totale cultuurkritiek. In plaats daarvan ontkent Ebner dat genialiteit een kenmerk is van de joden, en schrijft hij hun zelfs een gebrek aan genitaliteit toe. Als bewijs daarvoor voert hij aan dat joden pas laat toetraden tot het forum van muzikale genieën. In dat stadium was de muziek al verworden van expressie van het innerlijk tot uiterlijk lawaai. Pas toen vatten de joden moed om ook te gaan componeren.

Ebner ziet dit gebrek aan genialiteit als iets positiefs. Daardoor waren joden niet in staat om te participeren in de Traum der Menschheit waarmee de mensheid zichzelf in slaap liet sukkelen en waardoor het ik in zichzelf besloten raakte. Zo hielden ze krachten vrij voor wat wezenlijker is dan muzikale genialiteit, de godsdienst die gestalte krijgt in de morele vergeestelijking van de cultuur via het woord (de taal). Waarom missen de joden dan in laatste instantie toch de boot, bij Ebner? Het simpelste antwoord is uiteraard de ontkenning van Christus.

Het wordt iets ingewikkelder wanneer Ebner de joden toch weer in verband brengt met de kunst. En precies op dit moment voert hij zijn geloofsheld Kierkegaard weer op. Ik citeer een paar zinnen waarover ik al een paar keer heb zitten peinzen. Kijk even mee:

'In einer der Schriften Kierkegaards wird gesagt, der Mensch müsse entweder poetisch oder religiös leben oder er lebe dumm. Das aber in einer "Dichterexistenz" nicht der Ernst des geistigen Lebens sei, das kann nur religiös wahrgenommen werden.' (p.202)

Neemt Ebner hier opnieuw, zoals we in vorige blog zagen, afstand van het stadium-model van Kierkegaard, waarin de mens de wereld met religieuze ogen kan zien nadat hij eerst door het esthetische en morele stadium is gegaan? Zo zouden we het aber in ons citaat kunnen begrijpen. Maar juist in het geval van de joden, zoals Ebner hen ziet, is het nog ingewikkelder. Dat legt hij in de zinnen erna uit. De joden zijn wel in staat tot een poëtische existentie, maar ze nemen die nooit helemaal serieus. Dat strekt hun tot voordeel, want daardoor hebben ze makkelijker toegang tot de religieuze sfeer. Maar, en hier komt dus een tweede, ingrijpend maar, precies daardoor kunnen ze ook de boot missen, als ze dat niet-serieus-nemen ook uitstrekken over de religieuze sfeer.

Opnieuw zien we het model dat we ook zagen bij Ebners kritiek op het antifeminisme. Zoals voor het negatieve vrouwbeeld niet de vrouw maar de man de schuld moet krijgen, moet voor het antisemitisme niet de jood maar het tot verval gekomen christendom de schuld krijgen. Maar, in het verlengde van het tweede 'maar', een andere kwestie is die van de verleiding. De jood is het die de christen verleidt tot zijn schuld. Anders dan Weininger kan de jood hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden, maar hij maakt het de christen wel moeilijk. De 'Arier' (aanhalingstekens van Ebner zelf) moet zich gewoon niet laten verleiden. Of liever, hij moet zich wel laten verleiden maar daar niet aan toegeven. Die verleiding is namelijk het gevolg van de uitverkiezing. De joden zijn nog steeds, en blijven dat ook, het uitverkoren volk. De uitverkiezing krijgt een omgekeerd karakter door de afwijzing van Christus, maar ook daarna blijven de joden van betekenis. Daardoor moeten de 'arische' christenen lijden, 'ook dit kruis erbij nemen'.

Ik zou deze dialectische sprongen, met het dubbele 'maar', zonder aarzeling antisemitisch noemen, en tegelijk ook anti-antisemitisch. In deze complexiteit zie ik ook een verdichting. Het lijkt of de christen, bewust of onbewust, de joodse uitverkiezing overneemt, doordat hij wordt beproefd (zoals ook Abraham werd beproefd toen hij door God werd geboden zijn zoon te offeren), het motief dat ik in vorige blogs ook heb uitgespeeld via de falsificatie van Popper. De christen wordt verleid, en dat is juist goed, want zo deelt hij in het lijden van Christus. Maar omdat zijn cultuur, de christelijke antisemitische cultuur, hem hierbij in de steek laat, moet hij dit lijden in eenzaamheid verdragen.

Bij dit alles zouden we haast vergeten hoe dicht Ebner in de buurt van Weininger blijft. Net als Weininger wil Ebner afrekenen met de cultuur waarin geestelijke vrijheid gezien wordt volgens het model van de artistieke genius. En hoewel Weininger zelf jood was, en Ebner zich nadrukkelijk bekent tot Christus, zit er in Ebner wel degelijk ook een jood die hij wil overwinnen, namelijk de jood die met zijn religie afstand neemt tot de cultuur. Het is namelijk niet voldoende om religieus te zijn, zelfs niet in distantie tot de cultuur. Je moet je bekennen tot Christus als individu, door je als individu los te maken van je cultuur. Dat lijkt dan toch weer sterk op wat Weininger doet. Als individu maakt hij zich los van het jodendom, waardoor de jood een tragisch individu wordt, een lijdend individu.

Van dit laatste zien we een mooi portret in het boekje van Grunberg, die met zijn pseudoniem Marek van der Jagt een boekje over Weininger heeft geschreven. Grunberg blijft, niet verrassend gezien zijn schrijversschap, veel dichter in de buurt van de artistieke genius. Maar hij wil de zelfmoord van Weininger niet zien als teken van succes. Het is de tragiek, de mislukking, die hem het meeste aanspreekt. Bij Weininger, zegt Grunberg, wordt de afgrond, het duistere in de mens, tot spreken gevorderd:

'Weininger laat de afgrond spreken. En hij werkt hard om in die afgrond iets te vinden wat naar een toekomst verwijst. Maar hij vindt weinig, hij vindt niets.' (Van der Jagt, p.82)

Het zou verleidelijk zijn, al te verleidelijk, om hier te switchen naar het beroemde citaat van Kafka, toen hem gevraagd werd naar zijn mening over Christus: 'Een afgrond, waarin ik liever niet kijk.' Ebner zou je vervolgens kunnen duiden als het terugspreken, (in elke tragedie vinden we vormen van terugspreken, zeker ook van de afgrond), van de afgrond Christus. Bij Ebner echter is niet Christus de afgrond, maar het jodendom. We moeten verleid worden, via de verleiding spreekt God zelf, maar zodoende komen we tot lijden, en delen juist daarin het lot van Christus en daardoor ook in zijn redding.

Wat (voorlopig) resulteert in onze lezing is dat uit de kritiek op Weiningers antisemitisme toch weer een iets ander gezicht van Ebner naar voren komt dan bij de kritiek op zijn antifeminisme. Zeker, de jood is de vrouw, het zijn twee figuren die kunnen worden ingezet als antidotum tegen het Platoons idealisme, de Traum der Menschheit en de gedegenereerde cultuur van Wenen. Maar het jodendom kun je minder makkelijk voor je dialogische karretje spannen. De vrouw is dankzij Christus een jij waarmee we een persoonlijke, individuele, aseksuele relatie kunnen hebben. De jood is als het ware het voertuig dat de religie buiten de cultuur om bij ons op tafel legt. In het beste geval worden we dankzij die gave een soort Agamben, we worden als christenen zelf joden die met behulp van de filosofie niet meer denken in termen van overwinning, maar van 'buitenwerkingstelling', van de wet, en toetreden tot de vrijheid. Het slechtste geval vloeit rechtstreeks voort uit deze kans. Als we dankzij het jodendom toetreden tot de religieuze sfeer, maar zonder Christus, wordt die religie anti-religieus van de ergste soort. De afgrond.

Waarmee we toch weer een belangrijke, zo niet de belangrijkste figuur van Kierkegaard hebben gered, het enten eller, het 'What's gonna be boy?' In die zin deelt het individu in zijn allerindividueelste vorm zijn ethos met vele, vele anderen. Het is dit of dat, en je beste vriend wordt je grootste vijand. En daarmee wordt je grootste vijand, jood of vrouw, weer je beste vriend, want hij gaat akkoord met jouw logica, jouw vertaling van de geloofsbeslissing in een universele logica die je overal en altijd kunt toepassen.

 SKY LADDER, AUSTRIA | Donnerkogel Klettersteig Via Ferrata - YouTube

Geen opmerkingen:

Een reactie posten